GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

ZELFSTANDIG OPTREOEN IN DE POLITIEK?

44 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

Hetgeen we tot nu toe opmerkten, had inzóóverre, of men het er mee eens is of niet, voor ons onderwerp beteekenis, als het de vraag doet stellen: hoe kan de A.-R. partij zich concreet voorstellen, te doen wat haar concept-program van Actie voor 1946 (zie „Ned. Gedachten", 23/3/46) zegt dat zij doen wil: „het gansche Nederlandsche volk oproepen tot gehoorzaamheid aan Gods geboden" ? Zal deze oproep er geen van formeele, doch een van materiëele ethiek zijn, ' dan dient eerst in eigen kring over de grondslagen eenstemmigheid te zijn. Zoolang over het barthianisme, en dus over de antithese, en over het probleem natuur-genade (met correlaat van dat van natuur-vloek) de gemeenschappeüjke overtuiging ontbreekt, of getornd wordt aan wat de Schrift en de belijdenis dienaangaande zeggen (en dat gebeurt, b.v. door dr I. A. Diepenhorst, ook als jeugdleider), maakt het plan tot het doen uitgaan van een' oproep tot 't gansche volk om aan Gods geboden gehoorzaam te zijn, op ons niet meer indruk dan een overeenkomstige kersteniaansche oproep.

Opzettelijk zeggen wij het zóó. Misschien, dat een parallel met de Staatkundig-Gereformeerden, als ze juist bevonden wordt, te eerder afschrikkend zal werken. En onzen hoogmoed breken.

Want wat in Kersten's politieke optreden altijd prikkelde, was het feit, dat hij al maar opriep, opriep, opriep, maar de vraag, welke welovertuigde en doordachte principiëele solutie hij wist aan te geven ten aanzien van de g r o n d v r a g e n, doorgaans onbeantwoord moest laten. Het „oproepen" van „heel de natie" wordt op die manier een farce. In Kersten misten we de saamvattende kennis van principes.

De A.-R. Partij dreigt, naarmate ze meer mannen met titels krijgt, als groep' te gaan laboreeren aan hetzelfde euvel. Want er is in de vooraanstaande figuren een ontstellend gebrek, aan eenheid. En aan principiëele overeenstemming. Op een program kan men nog wel samenkomen. Op beginselen (goed geformuleerd) niet meer. Kuyper heeft geklaagd over de V.U. Hij kreeg gelijk: zij faalde in de principiëele fundeering.

Een tijdlang heeft de A.R. Partij de grondvragen — zoover destijds in discussie komende — wél kunnen beantwoorden. Haar leden en haar leiding stonden in dezen schouder aan schouder. Dat kwam van Kuyper's veelomvattend genie. Maar er was een groote schaduwzijde: de wagen had een één-mans-bediening.

Nu is in de laatste jaren op meer dan één punt veel van wat Kuyper als axioma poneerde, aangevochten. Nieuwe denïtbeelden braken zich baan; en voor een deel wei-den Kuyper's opvattingen bestreden, voor een ander deel genegeerd. Colijn heeft veel van Kuyper's ideeën „imaginair" genoemd; ik weet het uit zijn eigen mond, toen hij me eens inviteerde voor „De Standaard"; en zijn politiek heeft uitgewezen, dat liij naar dit inzicht ook handelde.

Waren nu de verhoudingen in de gemeenschap, die kerkelijk en politiek cim Kuyper, later ook om Colijn, zich schaarde, niet zoo corrupt geworden door een onzaligen machtsstrijd ter bewaring bij voorbaat van de bestaande invloedscentra aan de V.U., en vandaar in de kerk, er zou meer plaats gekomen zijn voor een normale ontplooiing van die» krachten, die met behoud van Kuyper's thetische en antithetische grondgedachten het pleit waren gaan voeren voor een nieuwe bezinning. De invloed van anderen, die steeds be-

wuster zich associeeren met andersdenkenden', eti steeds minder studie van hun eigen confeósioneele inhouden blijken te maken, ware dan te gemakkelijker ' uitgeschakeld.

Maar juist nu onder inwerking van bedoelden machtsstrijd eerst systematisch-langzaam en eindelijk op een zeldzaam lichtvaardige manier, mei één forschen greep, de wil zich doorzette om van wat „lintworm" heette, zich te ontdoen, kwam een positief antwoord op de vraag, wat God concreet wil, meer en meer onder de practische onmogelijkheden ^e liggen. „De natie" kan ons vragen: gij wilt ons oproepen tot gehoorzaamheid aan Gods geboden: h o e luidenze dan? Het antwoord blijven we meer en meer schuldig. Want over de g r o n d v r a g e n werd men onzeker. Het negativisme van den haat, door „de kerk" gevoed, leidt jneer en meer tot chaotische, babylonische spraakverwarring: men heeft geen leiding meer, en wil geen strak-confessioneele.

Typisch komt dit onzekere uit in een rede, waarop te Birkhoven dr M. Kruyswijk de synodocratische jeugdbonden heeft onthaald, 't Liep over de-cultuurvraag. Referent wou tusschen Barth en Schilder dóór-koersen (verslag in „Trouw", 30 Juni '47). Barth niet. Schilder ook niet. Want: diens cultuurbegrip „leidt tot het o n t l o o p e n van het eigenlijke vraagstuk dezerdagen".

Over niet veel verbaas ik me tegenwoordig: aartoe de kerkelijke haat al niet leiden kan! Het is waar, dat Schilder's cultuur-begrip tot veel (bewuste) ontzegging leidt (tei-wille van de , , basileia"). Maar dat het van de kwesties van den dag af-voert is voor den man zelf een ontdekking. Wat hij over die' ontzegging leerde (b.v. onder verwijzing naar Matth. 19 : 12) was JUIST om het vermijden van de kwesties van den dag te verbieden (zie heden: , Uit de Schrift"). Terecht — ik weet niet meer wie en waar — schreef iemand onlangs, dat de tijd nog niet ver achter ons ligt, dat Hepp de mystieke zieltjes voor de Schilder-jacht ving met zijn sneer over het „lied van den arbeid"(!) dat daar in zijn buurt de gezangen der „vrije genade"(!) overstemde; de tijd ook, waarin Overduin klaagde, dat het pelgrim-zijn, het op zoek zijn naar een andere wereld, te zeer op den achtergrond kwam, wijl men al te zeer mei de problemen van den dag zich occupeerde.

Zulke volslagen divergeerende polemische improvisaties, gespeend aan alle indringende argumentatie, voldoen ongetwijfeld aan de bij de synodocratische anti-revolutionairen-bestaande behoefte aan op korten termijn leverbaar anti-Schilder-propaganda-materiaal. Velen denken dan: we redden zóó Kuyper. Maar overigens bewijzen ze slechts, hoe onzeker de erfgenamen van Kuyper in groepsverband zijn. Ze hebben maar één negatief beginsel: Kuyper niet te laten critiseeren, althans niet in de kerk, door een kerk-mensch, waar zoo iets nog opvalt. Terwijl dr H. H. Kuyper in de politiek, aan de V.U. (afgedacht van de theologische faculteit), niets meer te vertellen had om Kuyper's levenswerk te redden (en hen, die het aan de V.U. nog probeerden, maar anders dan hij, hielp tegenwerken, zooveel hij kon), daar heeft hij de slappedanigheid van de k e r k e 1 ij k e vergaderings-apparatuur gebruikt om daar, met betulp van kerkelijke vrienden, weg te werken wie Kuyper op détails afvielen. De glorie van dien naam moest op dat laatste bolwerk worden gehandhaafd: de mythe!

Gevolg is: een politieke en cultureele samenleving, die al minder van Kuyper beWaard heeft, die een in de grond problemen steeds meer verdeelde en onzekere leidersphalanx heeft, en toch te roepen staat: verkondig heel de natie Gods geboden. De leus is van Kuyper, maar de leer van Kuyper, waar is die gebleven?

Maar zoodra er van ónze zijde gezegd wordt: laat de concrete inhoud van Gods gebod weer worden in studie genomen, want de probleemstelling deugt niet steeds, roept de leiding: dat is een brandje: blusschen, blusschen, localiseefen, niet over praten !

Waar dat naar toe moet? Nsiar de tragedie van een „vroolijk" kersten-dom. Dat lijkt me even gevasirlijk als het „klagende".

K. S.

PRATEN OF EERST SCHRIJVEN ? III.

De heer Miedema vervolgt:

En nu verschijnt dan op 17 Mei 1947 de. Reformatie met een hoofdartikel: Samenspreken of niét. Natuurlijk zult U zich met uw medeonderteekenaars hebben gerealiseerd, dat samenspreken een tour de force op het slappe koord is. Een kind kan met één vingertje ons evenwicht" verstoren. Daarom geen onvertogen woord, opdat niemand zich ergere.

Onder ons gezegd: wat hier genoemd wordt, hebben onze deputaten zich, bij mijn weten, heelemaal Biet gerealiseerd. Zij zijn niet bang voor een samenspreking, die ze immers na correspondentie hebl3en aangeboden, nu voor de tweede maal, en zij zijn dus niet benauwd voor «en „tour de force op het slappe koord". Ze zijn alleen maar bang voor het niet leggen van een vasten bodem, waarop de kerk Gods kan staan. En daarom zeggen ze: eerst, schrijven: dan ligt de bodem vast. En daarna kan dan geen baby ons evenwicht meer verstoren; want de kerk weet dan waar ze aan toe is. — Voorts:

Reeds op de zesde regel van het artikel lees ik het woord „synodocratisch" en U wilt nog wel, dat dit woord in alle synodale bladen wordt afgedrukt. Is dit tactvol?

Ongetwijfeld: het woord zegt precies wat we tegen het kerk-recht der anderen hebben; we hebben het in dit (de kern rakende) woord uitgesproken kerkrechtelijk bezwaar dadelijk genoemd, en we hebben er niet de minste behoefte aan, het te verloochenen; we wilden, dat ook Ridderbos c.s. maar ons verzochten, hun eerste woorden nog eens als bezworen voor God af te drukken in onze bladen — in ruil natuurlijk voor de onze in hun bladen. Want zoo iets past ons, als we zeggen, dat de H. Geest ons leidt. Men verloochent deze geloofsverzekering — dat was het toch, als hun woorden serieus zijn? — als men wat de H. Geest gezegd wordt onderwezen te hebberr, later camoufleert. — Dan:

U weet, dat de groote massa zich aan dat woord ergert, en vervolgens er om lacht, al uw verdediging van „Geen scheldwoord, maar typeerend woord" ten spijt.

De groote massa, die doet zoovéél onzinnigs; maar is dat een reden om de kern weg te snijden uit de gespreksstof? — Verder:

Dan volgt, twee regels verder het adres van den brief, waarin dr v. d. Zanden als 2e scriba van de zich noemende Gen. Syn. der Geref. Kerken in Ned. wordt aangesproken, waarin onze synodale broederen ongetwijfeld eerder de bokshandschoen dan de broederhand zullen zien, te meer, daar U zich zelf als deputaten der Geref. kerken in Nederland presenteert, zonder het toevoegsel: zich noemende. Hiermee heeft U de uitslag van de samenspreking reeds van te voren vastgesteld en overbodig gemaakt.

Pardon: niet de UITSLAG, doch het UITGANGS­ PUNT der samenspreking is in deze pretentie te voren vastgesteld. De anderen zeggen: WIJ bleven die wij waren. WIJ constateeren: WIJ bleven die we waren. Dat is over en weer bekend, en — bij Grod ook. En nu laten we hun, d.w.z. den anderen, toe, ons al hun argumenten tegen te voeren, en beloofden bij voorbaat: al onze menschen mogen ze allemaal lezen. Zij kunnen ons dan controleeren als we soms foefjes gebruiken om er af te komen. Dat is niet twee, maar drie mijlen meegaan, dacht ik zoo. — We vervolgen:

Indien U beide parttjen „zich noemende" had genoemd, dan was er nog over te praten geweest, wie gelijk had.

Wel, doet U eens aan beide , , partijen" een voorstel ? Eens kijken, , wat de anderen ervan zouden zeggen? Wij'hebben geen bezwaar, het FEIT te constateeren, dat we hierboven zelf releveerden: twee noemen zich met denzelfden naam. Dat weet iedereen. Maar we hebben er wél tegen, iets te zeggen dat we niet meenen, louter vanwege de salonmanieren. Een salon is géén kerk. We meenen: juist waar er twee zich noemen met denzelfden naam, móet er gesproken worden over de vraag, wie gelijk heeft. Zijn er trouwens geen rechtsvonnissen, die rustig verklaren: de („vrijgemaakte") kerk is de gereformeerde kerk ter plaatse? We zouden niet graag deze verstandige uitspraak, die voor ons zelf meer is dan verstandelijke conclusie, zelf willen tegenspreken. Maar wij willen met genoegen brieven behandelen van de overzijde, die ons aanspreken met: „zich noemende". Op dit punt zijnwe minder kleinzeerig dan die ons bekende synodocratische vergaderingen, die ónze vergaderingen, ook EIIS ze vredesvoorstellen deden, b.v. inzake de rechtbank-kwesties, doodkalm onbeantwoord lieten. Vanwege het adres. Dat precies hetzelfde zeide, als wat de anderen zeiden. Overigens „pogingen tot samenspreking", moeten beginnen met te zeggen: dit en dat is tusschen ons in geding. Wie dat niet hóóren wil, maar wél zelf zéggen, die doet wat vreemd. — Voorts:

Nu zegt U reeds voor het begin van de samenspreking: „Dr V. d. Zanden, wij zjjn aUeen Gereformeerd, U zult tot ons standpunt moeten overkomen". Dit moge zoo zijn, en U moge met aUe xecht aan uw zijde zoo denken, een poging tot verbroedering mag U m.i. aldus niet inluiden.

Schrijver ziet het mis. Deputaten geven alles wat zij tot nu toe voor (ïods aangezicht hebben beleden in discussie; zij vinden dat wie w e r k e l i j k gelooft, voor zoo'n discussie niet bang moet z ij n. Zij laten de anderen precies hetzelfde recht, maar dan ook gelijken plicht* (van den ander „hooren", wat b.v. in de eerste procedure nog nooit gebeurd is!!!), en zijn dus erg broederlijk den broeder. Maar ze willen niet een spelletje: alsof er geen kwesties zijn. En ze willen ook geen „ver-broedering". Ze willen voorloopig ver-heldering; want ALS er ooit verbroedering zal komen, dient de waarheid eerst te worden gezien. De deputaten zeggen dus niet: „dr v. d. Zanden, wij zijn alleen gereformeerd, u zult dit en dat"; dOch ze verklaren: „vergadering van dr v. d. Zanden, u verklaart ons, nog in uw laatste schorsingen, als ongereformeerd; wij beweren, dat gij de zaken treurig tracteert, en nu moogt u alles zeggen wat u wilt, wij zullen het openlijk overwegen". Voor niets, zoo'n handel? Wel, ik weet geen - vruchtbaarder lectuur, en geen betere voor het verstaan van de historie van kerk en dogma, dan de protocollen vsin schriftelijke samensprekingen of van mondelinge. Een tijd van subjectief - oprechte tegenstanders is daar niet bangvoor. ^- Schr. zegt althans:

De door U als „niet zoo aangenaam in deze omstandigheden aandoende" gewraakte synodale bede, doet het m.i. beter, als daar gezegd wordt: „dat de Geest Gods ons beiden zoozeer doordrjnge van den eisch tot het uiterste te worstelen om de noodzakelijke eenheid der gelovigen, dat wij beiden ons zelven kunnen verloochenen en hindernissen overwinnen".

Dit „gebed" „dóet" het beter, lees ik. Maar IS het ook beter? Als ik bedenk, * dat zij, die zóó bidden, vóór dit hun gebed begonnen, hun revisie-belofte met voeten te treden, toen een nieuwe formule opstelden.

om van de revisie der saan de oude gekoppelde processen zich af te maken met een sinister gebaar, voorts dat ze nog altijd schorsen, als iemand niet tot permanente oneerlijkheid te bewegen is, en dat ze dit alles uithalen, TERWIJL ze zeggen: laat ons toch eens bidden en „worstelen", dan zeg ik: als gij gelooft, dat er te „worstelen" is, dat uw standpunt aanvechtbaar is, waarom zet ge dan niet een poosje den heel en handel stop, onder voorwaarde, dat dat geen consequenties heeft voor later? Waarom doet ge dan alsnog in 1947 niet wat Schilder u adviseerde in December 1943: niet eens afschaffen dien besluitenboel, maar hem o p - schorten tot na het gesprek? Mooie woorden ? DAT waren mooie handelingen geweest, als men gedaan had naar Schilder'^ advies, December 1943. Het is daarom een kloppen aan de verkeerde deur, als inzender ONS vraagt, nóg eens voor te slaan wat de heeren, die nu zeggen te bidden, hebben verworpen, naar hun zeggen óók biddende, toen de brand nog kon gebluscht word e n. Als dhr M. vervolgt:

Door dit synodale gebed te plaatsen tegen een achtergrond van feitjes, gebeurtenisjes, al of niet zuiver bedoelde handelingen van synodale zijde in deze materie, doet U mij achter de regels lezen: Ja, ja, vroom in den mond in het publiek, maar bewust knoeien achter de schermen.

dan antwoorden wij: o neen, wij spreken van knoeien vóór de schermen. En juist omdat het stuk der deputaten zich bezig houdt met wat onder de zon, vóór het ijzeren gordijn, gebeurt, vergist zich de heer M., als hij verder schrijft:

Hoe zal dit dan niet van synodale zijde, worden opgevat? Ik denk aan een roode lap en aan een stier. Zelfs al kon U objectief het synodale hart peilen, dan mocht U in dit stadium der samenspreking uw bevinding nog niet afdrukken en bovendien verlangen, dat de synodale bladen uw opinie overnemen. Alles wat irriteert moet vermeden worden. Op deze wijze voortgaande zult U de oorzaak zijn, dat het voor U op een kier openstaande broederhart aan den overkant haastig weer wordt toegesloten onder het slaken van de bekende verzuchting: „Zie je wel, er is met „die vent" niet te praten, waarin dan dat synodale hart ongelijk zou hebben getuige uw houding op de Groninger synode Doch de schuld van die foutieve verzuchting zal dan toch bij U liggen. Wee de ergernissen, prof. Schilder.

Ik herhaal: het „synodale hart" bestaat niet, evenmin als het „synodale geweten". De „roode lap", die den stier prikkelt? Maar zelf verklaart „de stier": die z.g. roode lap, wel, dat is mijn eigen glanzende huid! Inzender doet nu net, ALS­ OF de synodocratische leiders ook al zoo ongeveer schuld zien. Hoe komt hij er toe? Hebben ze nog niet pas gezegd: het is de wil des Heeren HEE­ REN? We gaan nóg schorsen? Van hun pers spreken we nu maar niet eens. Moeten we dan niet zeggen: dit is volgens ü de genade Gods, en volgens óns is het een gericht van boven, en daarom moeten we eens zakelijk daarover handelen? Laten we elkaar goed verstaan: elk gezeur over samenspreken, ' dat van deze officiëele dingen, die men ginds halleluja-zaken noemt, zwijgt, zal gezeur blijven. Of er een op een kier openstaand broederhart is? Ik heb het nog niet ontdekt, en geloof, dat ds v. d. Born de zaken beter peilt, als hij constateert, dat ze n.l. onlangs ook al te Kampen in openbare woorden ons hebben „afgeschreven". Maar wat raken mij die hypothesen? En wat deert mij het spel met den gouden schijn? Alles wat „irriteert" moet vermeden worden. Maar niets wat halleluja-stof genaamd wordt, b.v. de jongste schorsingen, in den naam des Heeren, mag als halleluja-s tof vergeten worden, willen we althans nog bedenken, dat de naam „Ja(hweh)" in het woord „halleluja" opgesloten ligt. Er zijri. er, die rekenen met de mogelijkheid, dat — o neen, niet bij de „onnoozele zielen", maar bij enkele der leidende figuren — de stille gedachte leeft: er komt van een samenspreking toch niets, maar als we den vredestoon aanslaan, houden we velen van vrijmaking terug, en in elk geval houden we de beslissing rekkende, en slijpen de fijne puntjes af in de memorie der menschen, laat ons dus den vredestoon aanslaan, en straks bovendien nog het „resultaat" boeken, te kunnen zeggen: „ze willen immers niet? " Men versta me goed: ik zeg niet, dat het zoo is. Evenmin echter zeggen we: alleen b ó ó z e harten rekenen met en alleen b o o z e tongen fluisteren van deze mogelijkheid. Als ik zie, hoe er èn door Ridderbos èn door Nauta gedraaid is met woorden, in off i c i e e 1 e stukken, om denmooienschijn maar te kunnen bewaren, dan verklaar ik, nadat ik die klacht heb gestaafd uit publicatie van officiëele stukken, die mijnerzijds zijn openbaar gemaakt: het is m ó g e 1 ij k, dat er wéér heel wat gedaan wordt, alleen maar om den.mooien schijn te bewaren. Achter niemands rug spreek ik hier kwaad: Ridderbos en Nauta hebben de kans gehad mijn publieke opmerkingen in „De Waarheid Luistert Nauw" te weerleggen, doch hebben het niet gedaan. M a a r wat h e b b e n we aan z u l k e speculaties? Laat de massa zeggen: „ze willen niet". Het nageslacht zal aanvullen: ze wilden geen onzakelijk geteem achter de schermen. Maar datzelfde nageslacht zal dan van de Ridderbossen c.s. zeggen: ZIJ WILDEN NIET, d.w.z. niet zakelijk, schriftelijk en kerkelijk-officieel, op de kwesties ingaan. De menschen, die in 1944 de razzia begonnen zijn, wisten bij voorbaat, uit mijn eigen mond, schriftelijk, dat ik de formule van 1944 niet kon aanvaarden. Dat wetende, stelden zij de vraag: ja of neen, aanvaarden? Zoo wisten ze ook, dat wij, die ons vrijmaakten, de officieel aangevoerde schorsingsgronden van 1944 geen bagatel vinden, omdat Gods Naam er boven en eronder staat (met hün pen dan altijd), en nu vermijden ze daarover schriftelijke stukken, hoewel ze die eerst in duizenden exemplaren over de kerken hebben uitgestrooid, en tot in , , Askelon" toe, toen het erop aankwam ons van de kerken, die we met liefde gediend hadden, los te maken, onder een stroom van nonsens-beweringen. En nu kan het mij, d.w.z. één van die deputaten, geen zier schelen, of ze al zeggen: „met dien vent is toch niets te beginnen". Ik weet, ' dat ze het al maar over „dien vent" hebben, en gun hun met hun schare eventueel dat genoegen. Ik ga niet, om mijn persoon een beetje aangenamer te maken, me in bochten wringen, alsof ze geen RECHTSPRAAK hadden ondernomen; en als de heer M. nu ook al net doet, alsof een stuk van zooveel deputaten een stuk van één man is, dan zeg ik ook hem: wee dien man, door wien de , , ergernis" komt. Ergernis, dat is een a a n l e i d i n g tot zondigen. Eén der grootste , , ergernissen" is hetvoortdurendpraten overdieu éénen man, alsof niet aanstond prof. Greijdanus er is als schrijver van gravamina, en als geschorste, en ds D. v. Dijk als weggestuurd synodelid, en een candidaat als geweigerd, en zoo veel meer. Zoolang de heeren over dien eenen persoon blijven roddelen, geloof ik van hun verzoe-~ n i n g s w i l geen steek. Want dat is de ergste misleiding, maar dan gehandhaafd. Ik zal niet de zaken der kerken bekijken onder het aspect van den persoon van K. S. M a a r ik zal evenmin de zaken der kerk bek ijken onder het g e z i c h t s p u n t van den persoon v a n J. R., of F. W. G., of D. N., of een ander der grossierders in — schrift el ij ke stukken. Wel zal ik mijn schouders ophalen als zulke grossiers zeggen: schriftelijke stukken man, wel, dat geeft maar misverstanden Ik noem dit gezeur met een goeden term van collega Holwerda: zwendel.

En schrijver wete: ik laat geen „bevinding" omtrent eenig „synodaal hart" afdrukken, maar deputaten laten nog eens afdrukken wat de lieden van ginds zelf hebben laten afdrukken. We spreken toch over publieke zaken?

En als We ook maar één oogenblik voet gaven aan de camouflage-po-1 i t i e k (door mede te camoufleeren) dan waren wij zelf gelegd onder het „wee" van Matth. 18 (dat anders luidt dan schrijver citeert). Want dat de synodalistische kerken zoo tot zonde komen, is 't gevolg van de aanleiding-tot-zondigen (de „ergernis") der camouflage der w& rkelijke geschiedenis.

K. S.

DE ZWARTE LIJST. V.

We meenden zoo langzamerhand aan het einde te zijn van de beschikbare gegevens over hét verbieden van de sacramenten in de synodaal gebonden kerken. Maar telkens blijkt, dat er nog méér uit de historie naar boven komt.

Zoo hebben we nog niet vermeld, hoe in Delft vier broeders van het Avondmaal werden geweerd (br J. V. d. Kaden en nog drie anderen, zie „Ref." 16 Nov. 1946), nadat zij een voorlichtingsvergadering hadden belegd en een spreker hadden laten optreden.

In Delft is trouwens nog wel meer gebeurd. In de omgeving van deze plaats waren in den winter van 1945 , , ondergedoken" br en zr J. C. Nieuwlaat uit De Bilt. Deze br had zich in Juli 1944 reeds tot den kerkeraad aldaar gericht, doch. zonder resultaat; daarna had hij met zijn vrouw de Acte van Vrijmaking ingezonden, doch werd den daarop volgenden Zondag na bespreking toch onverhinderd toegelaten tot de Avondmaalsviering. In Jan. 1945 deelde hij dit alles schriftelijk mee aan den kerkeraad te Delft, daarbij uitdrukkelijk vermeldend, dat de door hem ingediende acte alleen een vrijmaking van de consciëntie inhield, en wegens .den voorloopigen , , godsdienstvrede" te De Bilt en Utrecht nog geen breuk met de plaatselijke kerk beteekende. Tenslotte vroeg hij, of in deze omstandigheden de doop aan zijn kind te. Delft kon worden bediend. Daar de kerkeraad te Delft eerst bericht wilde afwachten van dien te De Bilt, en dit door de uiterst moeilijke postverbinding lang uitbleef, schreef br Nieuwlaat particulier aan ds G. van der Zanden te De Bil{. Deze antwoordde daarop in een persoonlijk schrijven (de kerkeraad kon toen niet over de zaak beraadslagen), met o.a. de volgende passage:

„Bij den doop van Uw kind is het niet de vraag wat voor besluiten de Gen. Synode genomen heeft, maar of TJ instemt met! den inhoud van het Doops-

formulier en of U de vragen, die gesteld worden, van ganscher harte met „Ja" kunt beantwoorden zonder er opvattingen in te schuiven die in strijd zijn met de historische, in onze kerken gehuldigde interpretatie. Wanneer U „Ja!" zegt, maar daarmee welbewust niet bedoelt wat de Geref. Kerken in Nederland bedoelen, maar wat b.v. Greijdanus of een ander bedoelt, dan staat U niet recht voor God en Zijn gemeente — dan is Uw „Ja!" niet waarachtig, ' maar valsch. En een kerkeraad, die dat van II zou weten, zou op dien grond U den Doop moeten weigeren".

Dit briefgedeelte spreekt voor zichzelf. We zullen er maar geen commentaar aan toevoegen. Ieder kan zien, hoe in die dagen gewerkt werd met de valsche aanklacht van afwijking in de leer.

Br Nieuwlaat gaf dezen brief door aan den kerkeraad te Delft, en voegde er enkele korte opmerkingen en vragen aan toe, o.a. deze: „wel zien wij momenteel zoo, dat 'beiden, dus zoowel: „Geref. Kerken" als „vrijgemaakte Geref. Kerken" recht van bestaan hebben".

Op 17 Febr. 1945 werd hem namens den kerkeraad der gebonden kerk tè Delft het volgende meegedeeld: , , dat hij (de kerkeraad, L. D.) in verband met het door U ingenomen standpunt ten aanzien van de besluiten der Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland en^ gelet op het door U tot uitdrukking gebrachte kerkelijke standpunt geen vrijheid kan vinden om Uw verzoek tot bediening van den Heiligen Doop aan Uw kind in de Gereformeerde Kerk alhier in te willigen".

Dit standpunt werd later door predikant en ouderlingen te De Bilt „vanzelfsprekend" geacht. En daarmee was de situatie duidelijk genoeg geworden: de sacramenten geweigerd aan trouwe geloovigen, omdat zij openlijk verklaarden, niet in te stemmen met de synodale leeruitspraken!

Nu nog een voorbeeld van ontheiliging van de Avondmaalstafel, zooals men die bestaan heeft te Amsterdam. Daar had een groep van bezwaarden op 21 Dec. 1944 een verklaring aan den kerkeraad gezonden met betrekking tot de synode-besluiten. Naar aanleiding daarvan werd bij sommige ambtelijke bezoeken reeds gezinspeeld op noodzaak van censuur. Enkele mEianden later (20 April 1945) werden de leden van de kerk te Amsterdam-Centrum per circulaire opgeroepen tot een vergadering, waarin ds J. Keizer van Krommenie zou spreken. Als doel van die samenkomst was aangegeven: , , Teneinde U over het verloop van een en ander volledig te kunnen inlichten en om eventueel gerezen misverstanden zoo mogelijk uit den weg te ruimen". Blijkens de voorafgaande zinsneden doelde dit allereerst op het verloop van de contactpogingen met den kerkeraad. De oproep was onderteekend door de brs J. Faber, H. Kiekebelt en C. van Milligen. Weer werd toen door den kerkeraad het befaamde „meten met twee maten" (de gruwel, van de gedeformeerde kerk) toegepast. Terwijl br 'van Milligen geen vermaan kreeg, werd br Kiekebelt door dr Kunst met een wijkouderling bezocht en van het Avondmaal geweerd. Men gaf hem de keus tusschen conformeering aan het standpunt van den kerkeraad óf gaan naar de classis; het samenroepen van een bijeenkomst van gemeenteleden werd een revolutionnaire daad genoemd.

Het beroep van br Kiekebelt op antw. 55 van den Catechismus mocht niet baten; waar hij (naar het heette) den kerkdijken weg verlaten had en ook weigerde, zich in de toekomst van het bijeenroepen eener dergelijke samenkomst te onthouden, werd hij uitdrukkelijk schuldig verklaard aan de in het Avondmaalsformulier aangeduide • zonde van het aanrichten van tweedracht, secten en muiterij (dus het* vijfde gebod). De afhouding geschiedde volgens dr Kimst als een soort , , voorcensuur"). De gevonniste schreef hierover een ernstigen brief aan den kerkeraad, met daarin deze vraag: „Broeders, hebt U wel ernstig overv/ogen, toen U aan Uw afgevaardigden Uw opdracht gaf, wat dit beteekende ? Mij werd door Uw afgevaardigden medegedeeld, dat deze afhouding als een soort voorcensuur te beschouwen was, waarna dus eventueel verdere tuchtmaatregelen zullen volgen. Dit is dus in beginsel een uitbannen uit het Koninkrijk Gods". Ondanks herhaald verzoek kwam van Sen kerkeraad geen antwoord. Toen op 1 Aug. 1945 de vrijmaking in Amsterdam-C. tot stand kwam, is deze zaak (naar later bleek) op den kerkeraad afgedaan als niet meer ter zake dienende, aangezien br Kiekebelt immers door zijn vrijmaking zich aan het opzicht van jien kerkeraad onttrokken had! Ja, die weg is meer gevolgd in de kerken.....

Afhouding van 't Avondmaal heeft ook plaats gehad te Dries um. Daar had br A. Jagersma (thans predikant) lectuur verspreid, waarin de synodebesluiten werden bestreden. Hierover werd hij ernstig vermaand. De wijkouderling deelde hem mee, dat hij eigenlijk reeds onmiddellijk behoorde te worden afgehouden van het Avondmaal, maar dat de kerkeraad wegens den te korten tijd van vermaan daartoe nog niet was overgegaan. Op de vraag, vwat de feitelijke gronden waren voor dit vermaan, moest het antwoord uitblijven. Br Jagersma wees er toen op, dat dit vermaan dan geen kerkelijke tucht was, doch dictatuur. Later deelde hij in een bespreking met den kerkeraad mee, dat hij instemde met den inhoud van de acte van vrij-* making. De kerkeraad liet hem echter toe tot de Avondmaalstafel. Na de viering schreef br Jagersma, dat hij tot zijn vreugde hieruit had opgemaakt, dat de kerkeraad dus blijkbaar de confessioneele binding aan de bekende uitspraken niet wilde doorvoeren.

Het antwoord van den kerkeraad luidde:

„Uw brief van 1 Nov. 1.1. heeft den kerkeraad ten diepste bedroefd en hij vraagt zich af: is dat de vrucht van Uw avondmaalsviering?

De kerkeraad heeft dan ook geen behoefte .op een dergelijken brief in te gaan. Hij wil U alleen zeggen, dat de conclusies die U daarin trekt onjuist zijn.

Overigens wil de kerkeraad niet eerder met U over de kerkelijke kwesties spreken dan wanneer U belooft Uw heillooze actie in en buiten de gemeente te staken.

Gaarne zoudeii wij vóór a.s. Woensdag 8 Nov. van U vernemen of U met genoemde actie wilt ophouden".

Br Jagersma wees er den kerkerfed schriftelijk op, dat hij daarmee in feite beschuldigd werd van een zondige Avondmaalsviering, en dat het voorts niet aanging, hem een eisch te stellen zonder daarover eerst behoorlijk met hem te spreken. Hij vroeg wat er nu precies in hem werd afgekeurd.

Op 9 Dec. d.a.v. kreeg hij mondeling bericht, dat hem de Avondmaalsgemeenschap was ontzegd. Grond? „Alles wat er gebeurd was!" Verder niets.

Toen heeft br Jagersma een andere Avondmaalstafel opgezocht, waar zij, die heilig willen leven naar Gods Woord, niet werden afgehouden.

L. DOEKES.

HEEREN OF BROEDERS ? I

Het is met het „Geref. Weekblad" een wonderlijk geval. Daarin schrijven geregeld de beide professoren Ridderbos, vader en zoon. De vader is sinds het eerste nimimer van dit blad bezig met een langdradige herkauwing van de spijzen, die hij de kerken voorzette in het Praeadvies. Want dr Polman had gezegd, dat je het praeadvies gerust in de kachel kon stoppen, en de synode ontkende dat het ooit was geweest toetssteen voor de zuiverheid in de leer. En zoo verging dit befaamde stuk» tot asch. Maar dr J. Ridderbos ziet kans, het stuk uit de asch te doen herrijzen, in afleveringen wel te verstaan. Het Geref. volk kon dat stuk indertijd ineens niet verwerken; maar prof. J. Ridderbos blijkt het noodig te aehten, dat volk.nu elke week een lejwl toe te dienen, bereid naar hetzelfde recept uit dezelfde ingrediënten, zulks „tot opbouw van het Gereformeerde leven". Vader Ridderbos blijft dus den nadruk leggen op het dogmatische. Maar zijn zoon-en-collega tapt uit een ander vaatje. Hij wil wel niet ontkennen, dat „onder en bij dit alles (met „alles" is bedoeld: toelichting, praeadvies, zestien punten, vervangingsformule enz.) het confessioneel karakter van het eenmaai uitgesprokene gehandhaafd werd, doch —• zoo laat hij daarop volgen — ik ontken wel, dat het schisma onder deze leiding en in dien omvang ook maar in de verste verte zijn verklaring zou kunnen vinden in de handhaving van deze oude eenheidsformule. Wat hier beslist heeft was iets geheel anders, n.l. de wilr lekeur en de kerkelijke partijschap, die jaar en dag was gekweekt en die de Kerken na lang toezien en stilzwijgen, eindelijk bij haar waren naam hebben genoemd, toen zij in het hoofdgeding niet van ketterij, maar van scheurmaking hebben gesproken. 'Eir zijn teekenen, die er op wijzen, dat het ware karakter van dit schisma den volke duidelijk gaat worden, in en buiten de kerken". Daarom spreekt de schrijver in zijn artikel dan ook bij - voorkeur van het „Schilderschisma".

Eerlijk gezegd, ik ben dankbaar voor deze ontboezeming. Niet zoozeer om de tegenstrijdigheid tusschen vader en zoon (de één zegt: het ging om het dogma, de ander: het ging eigenlijk om iets anders), want dat moeten ze onder elkaar maar uitmaken. Doch hierom: de zoon, die wel vaker zijn mond voorbijpraatte en uit de school klapte, openbaart hier voor de zooveelste maal wat de synode bezielde, toen ze in '36 de „leergeschillen" aan de orde stelde, en in '42 met „leeruitspraken" kwam. 25oo stelde men het voor aan het volk, dat vóór de coulissen staat, waarachter de leidslieden , , in comité-generaal" vergaderen. Van '36 tot '44 zei men tot het volk: het gaat om de LEER!!! En toen onzerzijds geprotesteerd werd tegen de partijdigheid van het onderzoek, was de synode woedend over zulk een aantijging. Het ging om de LEER. Nu echter komt dr H. N. Ridderbos, die goed geïnformeerd is, ons de mentaliteit der leiders verklappen. B e s l i s s e n d was heel iets^nders. Pas bij de schorsing van Schilder hebben de kerken de zaak „eindelijk bij haar waren naam genoemd". M.a.w. „leer geschillen" was niet de ware naam, „leer uitspraken" evenmin. Men wilde de kerkelijke part ij schap treffen en onschadelijk maken. De partijschap van Schilder c.s.

De zaak der „leergeschillen" werd dus aan de orde gesteld, niet om de handha-ving der waarheid, doch tegen de p a r t ij g e e s t. En de uitspraken van '42

eveneens: ze werden niet gedaan om de eenigheid der léér, dat kostelijk patrimonium, zooals de synode nog in Jimi '44 de kerken verzekerde; neen, men had die uitspraken noodig als een stok, om & e p a r t ij - d i g e honden te kunnen slaan. Daarom zei men dan ook in het hoofdgeding (schorsing-Schilder) niet: U is een ketter, U wederstaat de waarheid Gods, doch: U is een scheurmaker, een partijmensch, want U wederstjiat de uitspraken-R i d d e r-b o s. Men wilde niet zich overtuigen, of hij boog voor God, doch of hij zwichtte voor een synode, gedirigeerd door Ridderbos. Je bent dan eeri partijganger, als je je niet aan de meerderheid onderwerpt. Van partijdigheid gesproken!!!

Maar nu constateer ik uit de eigen woorden van dr H. N. Ridderbos: de synodale leidslieden hebben dus acht jaren lang met een masker geloopen, en het Gereformeerde volk be drogen! Ze zeiden allemaal: de léér! En ze maakten het volk onrustig. Doch ondertusschen organiseerden ze een klopjacht op de Schilder-groep, vanwege hun vermeende partijdigheid, en uit hoofde van eigen wérkelijke partijdigheid!

Doch dan zou ik liever ook niet langer willen spreken van het „Schilder-schisma". Die naam is import uit Amerika, al ligt het materiaal voor dit afgewerkte artikel grootendeels in den Aalders-achterklap. En bovendien bedekt die naam slechts weer de professoren-partijdigheid. Noem dan de dingen nu ook bij him waren naam, en spreek in uw blad van den schorgingen-cyclus voortaan als van de Ridderbos-razzia. Dat het synodale werk dermate sinister zou zijn, dat pas bij het hoofdgeding de aap uit den mouw kwam, en de „heilige sjmode" toen eerst haar ware gelaat toonde, — dat is erger dan ik tot nu toe had durven denken. Ik hoop, dat Frits de Zwerver aan uw artikel evenveel aandacht geeft als ik. Ik hoop, dat hij nu eindelijk ziet, wie tijdens den oorlog hem zijn kerk hebben afgenomen: het waren deze gemaskerde lieden.

Maar dit alles is slechts inleiding. Want ik wilde in deze artikelen aandacht geven aan de critiek, die dr J. Ridderbos in hetzelfde orgaan oefent op den brief, geschreven door de vanwege de synode te Groningen benoemde deputaten inzake de samenspreking. De brief werd volledig afgedrukt in „De Reformatie", nr 32 van 17 Mei j.l. Om dit artikel niet onnoodig lang te maken, is het wel goed als de lezers dat nummer bij de hand hebben.

Prof. Ridderbos becritiseert eerst de inleiding van onzen brief, de punten 1—3. De Groninger deputaten hadden daar herinnerd aan het feit, dat indertijd slechts een fragment Van het synodocratische besluit inzake de samenspreking door ds Weggemans ter kennis onzer synode was gebracht, en ze wezen nu op het feit, dat in den antwoordbrief van Zwolle geen correspondentieadres, noch namen van deputaten waren genoemd; ze betreurden het, dat op deze wijze de zaak toch niet met den begeerden spoed ter hand werd genomen, en vroegen nu aan dr v. d. Zanden, dezen brief door te geven aan het lichaam, dat reeds aangewezen was of nog aangewezen zou worden.

Prof. Ridderbos bespeurt hier „een geest van overdreven criticisme". Gesteld al, dat hier een verzuim van zijn synode geweest zou zijn, „wat heeft het gehinderd? " Onze deputaten hebben zich toch weten te redden; bovendien was ons antwoord negatief. „Wat doet het er nu toe of de broeders wel of niet over de benoeming onzer dieputaten zijn ingelicht? " Even verder zegt hij van het inleidend gedeelte, „dat het niets anders bevat dan ongemotiveerde en onzakelijke klachten", terwijl het volgend nummer spreekt van „klachten op papier over dingen van niets". In dat verband juicht hij het toe, dat zijn synode afwees het voorstel onzer synode, dat de gansche correspondentie over en weer zou worden gepubliceerd in de kerkelijke pers.

Ik meen, dat hier reeds weer de diepe tegenstellingen aan den dag treden. Wat me hindert in dit artikel van prof. Ridderbos, is de grenzelooze nonchalance, waarmee de zaak wordt gebagatelliseerd. „Wat hindert het? Wat doet het er toe? " Ik geloof, dat het er veel toe doet. Niet uit een oogpunt van burgerlijke beleefdheid - ^ dien factor wil ik in dit verband graag buiten beschouwing laten —, doch uit een oogpunt van kerkdijken stijl. Immers, ginds zei men, toen men het besluit inzake samenspreking nam, dat men overtuigd was van de zonde der kerkelijke gedeeldheid, en dat men gehoorzaam wilde zijn aan het gebod van Christus inzake de eenheid der kerk. Men zei ook, dat deze zaak haast had. Maar als men een zoo ernstige èaak als de eenheid der kerk wil betrachten, en daarover een samenspreking met ons begeert, is het toch een kwestie van simpelen ernst, dat men elkaar van zijn besluiten zoo volledig mogelijk op de hoogte stelt. Hoe kan de eene synode haar houding tegenover de besluiten der andere synode zuiver bepalen, als ze niet eens den volledig en tekst dier besluiten ontvangt? Prof. Ridderbos zegt: wat hindert het? Het hindert zooveel, dat men de andere partij verhindert een zuiver oordeel zich te vormen, en daarmee de heele zaak der vereeniging stagneert. Als men ginds werkelijk de eenheid zocht, dan zou men direct in de eerste notawisseling serieus en volledig zijn. Als men bovendien zegt haast te hebben, dan moet men toch zeker zorgen dat de correspondentie niet vertraagd wordt door het ontbreken van een adres voor correspondentie. Want onder hun brief stonden wel de namen der leden van het moderamen hunner synode, maar we hadden geen bericht gehad, of dat moderamen nog als zoodanig fungeerde. Vindt prof. Ridderbos het nu heusch kerkstijl ons eerst in oude kranten te laten nasnuffelen of zijn synode definitief of provisorisch gesloten is, m.a.w. of de moderamenleden nog een synodale fimctie hebben, of weer donjinee zijn zonder meer? Prof. Ridderbos vindt dit alles „dingen van niets", ik vind het veelbeteekenend. ^) Als men bij de eerste poging om tot eenheid te komen, zoo nonchalant is en zoo slordig, wie zou dan riiet huiveren voor het vervolg? Waar is dan de ernst, waar blijkt de haast, die men om Gods wil zegt te willen betrachten?

Onder punt 2 zeiden onze deputaten, dat het besluit der Zwolsche synode den weg tot hereeniging noodeloos langer had gemaakt door de afwijzing van de gedachte eener schriftelijke samenspreking. Wij waren gebonden aan de opdracht van Groningen: eerst schriftelijk, later eventueel mondeling. Prof. Ridderbos reageert op deze passage aldus: „Ja, de kortste weg is zeker, dat de één een voorstel doet, en de ander dit aanstonds aanvaardt. Maar wanneer de ander meent, tegen dat voorstel bezwaar te moeten maken, mag men hem daar toch geen verwijt van maken. Of, indien men deze methode tóch wil volgen, dan moet men ze ook eerlijk toepassen. Onze kerken zijn begonnen met de „vrijgemaakte" kerken om een samenspreking te verzoeken. Daartegenover hebben laatstgenoemde kerken gesteld, dat ze voorloopig alleen tot schriftelijke correspondentie bereid zijn. Als men nu spreekt over het verlengen fvan den weg, wie heeft dat dan gedaan? Mij dimkt, deputaten worden hier teveel geleid door de kinderlijk-naieve gedachte, dat de schuld natuurlijk altijd bij den ander is".

Prof. Ridderbos weet wel beter. Onze synode had uitvoerig rekenschap aan de zijne gegeven, waarom ze het verzoek tot samenspreking in dien vorm niet kon inwilligen. Het zou „zondig, gevaarlijk, schadelijk en zinloos" zijn. Wij hebben dus niet gezegd: wij hebben overwegend bezwaar, die weg duurt ons te lang of iets van dien aard, maar: wij mogen naar onze overtuiging den voorgeslagen weg niet gaan; het zou zonde van ons zijn. Als de synode van Zwolle nu ernst betracht had, had ze in ieder geval moeten trachten ons aan te toonen, dat de voorgestelde samenspreking niet zondig etc. was. Want ze wist: zoolang ze daarginds met algemeene stemmen dezen weg zondig achten, kunnen ze onmogelijk aan ons verzoek gevolg ^even zonder te zondigen. MaaE|, Zwolle ging op niet één der argumenten in, ze traCOTte niet één onzer principieele bezwaren te ontzenuwen; ze antwoordt ijskoud: de weg die U voorstelt duurt ons te lang, daarom hebben wij overwegend/ bezwaar. „Overwegend" bezwaar, en een bezwaar van practischen aard. Doch bij ons waren principieele bezwaren. Wie verlengt nu den weg noodeloos? Niet hij, die om principieele redenen, onder b r e e d e argumentatie zegt: voor mij staat voorloopig slechts de weg van schriftelijke correspondentie open; maar wel hij, die, zonder argumentatie, om louter practische redenen, verklaart: ik weiger den weg in te slaan, den e e n i g e n weg dien gij met een goed geweten kunt gaan. Het antwoord van Zwolle wilde ons brengen op een weg, waarvan we pas met nadruk hadden verklaard, dat we dien niet mochten gaan. Een dergelijk voorstel is immoreel, tenzij men tracht aan te toonen, dat de voorgestelde weg van samenspreking door God niet verboden was. Als prof. Ridderbos nu onze principieele bezwaren ziet als een uiting van een kinderlijke naïviteit, die alle schuld natuurlijk bij den ander zoekt, dan zeg ik weer: U weet wel beter; U spreekt weer een valsch getuigenis tegen uw naaste. U zegt: „de geest, die hier spreekt, is niet een geest van samenbinding, doch van verdeeling". Doch de nonchalance, waarmee U de zaak behandeld wilt zien, en de caricaturen die u teekent van onze motieven, maken de verdeeldheid te grooter, ook al begeleidt U uw slordige caricaturen met theatrale verzuchtingen om eenheid.

B. HOLWERDA.

THEOLOGISCHE HOOGESCHOOL EEN BROKJE HISTORIE.

Van de kerk van Bergschenhoek ontving onze Theologische Hoogeschool een aardig geschenk. Men weet, dat zij voor de geschiedenis der Vrijmaking van bijzondere beteekenis is geworden zonder dat zelf te willen. Nu heeft deze kerk aan ons gebouw een calligraphie aangeboden, waarin onder een teekening van het kerkgebouw is opgenomen de tekst van de kern van het synodale besluit om deze kerk te plaatsen buiten het verband, met name dan deze woorden uit dit besluit:

„1. den schismatieken kerkeraad met wie zich onder zijn leiding stellen niet langer als Geref. Kerk in het verband van de Getef. Kerken in Nederland te beschouwen,

2. aan Deputaten voor de correspondentie met de Hooge Overheid op te dragen, de kerk van Bergschenhoek van de lijst der bij de overheid bekende Gteref. Kerken te doen afvoeren."

Tot zoover de tekst. Tegenover het tot in de officiëele Acta toe doorgetrokken verzwijgen óók al van dit harde feit, is het goed, dat de kerk van Bergschenhoek de herinnering er aan levendig houdt.

K. S.

HET BIBLIOTHEEKFONDS VAN ONZE THEOL. HOOGESCHOOL.

Met blijdschap kunnen we meedeelen, dat onze Vrouwen over het eerste kwartaal van 1947 bijeengebracht hebben een bedrag van f6000.—, dat inmiddels afgedragen werd aan den bibliothecaris van onze TheoL Hoogeschool, prof. dr K. Schilder.

We zijn dankbaar, dat zoo de actie onder onze Vrouwen levendig blijft voor de bibliotheek van onze Hoogeschool.

Laten we ook het tweede kwartaal van 1947 met dezelfde bereidheid elke week onze vijf cent afzonderen voor dit mooie doel.

Straks hopen we op onzen Schooldag opnieuw een bedrag af te dragen, om dan tevens te vermelden welk bedrag er over het afgeloopen jaar, door onze kleine bijdragen van elke week, werd bijeengebracht.

Ook daarin zullen we opnieuw zien hoe groot de macht van het k1eineis!

Door de „kleine" wordt mede de zaak van onze kerken gebouwd, want onze School is immers de School der Kerken!

Zegene de Heere, mede door de geringe hulp van onze Vrouwen, het werk vóór en dóór onze Theol. Hoogeschool.

Mocht er hier en daar nog geen plaatselijk comité zijn, dan zou de Commissie voor het Bibliotheek-fonds gaarne hiermee in kennis gesteld worden.

B. v. d. Berg.

EEN VRAAG VAN „TROUW".

„Trouw" van 4 Juli geeft in een hoofdartikel énkele opmerkingen over den nieuwen premier-minister van den Mussert van Ned. O.-Indië; de man heet Sjarjfoeddin. Zeer links. Extreem anti-Nederlandsch. Aldus „Trouw". Linkscher dan Sjahrir (aangeprezen door de zendingsmannen van de kerk der H.H. Schouten en Bruins Slot).

Maar dan komt het. Sjarifoeddin is toch „christen", en, naar betrouwbare getuigen, „oprecht christen", d.w.z., „die zich zijn geloof niet schaamt". ^) Aan deze opmerking knoopt „Trouw" vast: „hier treedt een verschijnsel aan het licht, dat in de Indonesische Christenheid veel wordt waargenomen. Vele Indonesische Christenen isoleeren hun Christen-zijn van hun maatschappelijke en politieke opvattingen. Wij vneeze n, dat hier de Zending een groote schuld heeft. Heeft zij in ongenoegzame mate de Indonesische Christenen doordrongen van het feit, dat heel het menschelijke leven doortrokken moet zijn van den geest van Christus en van de beginselen van zijn woord? "

Tot zoover „Trouw".

Wij voor ons weten niet, met welke christelijke elementen Sjarifoeddin in contact gestaan heeft. Maar we zouden op de vraag van „Trouw", of misschien de Zending hier schuld heeft, bevestigend willen antwoorden. Wij laten daarbij in het midden de vraag, of „Trouw", enkele kolommen verder, wel een goed beeld geeft van Sjarifoeddin's verleden; men zou den indruk krijgen, alsof de man den Japanners zoo onwelgevallig was van begin tot eind, maar we herinneren er aan (vgl. „Ref. XXI, 351), dat het geïllustreerde tijdschrift „Djawa Baroe" („Het Nieuwe Java"), japansche uitgaaf (zoo ongeveer als de „Deutsche Zeitung"), ook Sjarifoeddin's portret publiceerde naast dat van Soekarno, Hatta, enz., enz. in de rij der lieden van de nieuwe orde.

Maar wat die Zending betreft: die is meer en meer in handen gekomen van menschen, die het christen-zijn losmaken van politieke en maatschappelijke opvattingen. En Batavia (synodaal) ruilt met barthianen. „Trouw" deed beter, zich o p t ij d te laten waarschuwen. Want het blad zal vergeefs klagen, achter de feiten aan, als het niet duidelijk en scherp zich realiseert, dat de naaste vrienden van zijn eigen leiding de schuld dragen van den achteruitgang, die thans „Trouw" terecht ontroert. De kerkelijke vrienden van „Trouw"'s leiding hebben in de kerk vanwege een dwaas (immers ondeskundig-dogmatisch) en, misdadig (immers de K.O. schendend) drijven hun kerken er toe verleid, , zich los te maken van menschen, die de waarschuwing, die. „Trouw" thans laat hoeren, ook wilden doen uitgaan tegen ondermijnende invloeden, die aan deze vrienden onschendbaar leken omdat ze aan of van de V.U. waren. En toen kreeg de linksche groep ineens haar kans. Haar blinden haat leefde ze uit tegen de rechtsche flank, en het „Parijs" van een auto-da-fé tegen deze onhandelbare anti-syntheselieden

was hun wel een één-dags-bindinkje aan een formuletje, dat hen verder geen zier interesseerde, waard. En nu krijgen we zendingsmannen (van dien kant), die lid van de P. v. d. A. zijn. En vdj krijge)ji middelbaar-onderwijs-menschen, die dat heelemaal niet gek vinden. En artikelen, in „Trouw" (a.i.), die de scherpe kantjes eraf slijpen, en een ; |eugd-leidraad, die de antithese wegredeneert juist daar waar ze het diepst is. „Trouw" wil wel dweilen. Maar het helpt de kraan niet sluiten.

En als „Trouw" het weten wil, we denken óók aan zulke dingen, ' als we, vóór we geld geven aan een tweede millioen, eerst eens willen weten wat er mee gedaan wordt. Als een deel ook aan de V.U. gegeven of besteed wordt voor een leerstoel in A.R. Staatkunde b.v. (die er Allang had moeten wezen èn dan niet als een leerstoel voor een „bizonder" studievak), dan willen we eens over die V.U. denken, en we willen eens kijken wie den zetel krijgt, en of er waarborgen zijn. En als de omzetting van de V.U., na verkregen hoogere rijkssubsidie, in een Algemeen Protestantsche Universiteit, met Utreohfb.v., haar beslag mocht krijgen, dan willen we eerst even nadenken. We willen ons realiseeren, dat Ridderbos— Dijk—^V.U. de kerk hopeloos in de war gestuurd hebben en zóó ons volk hebben overgeleverd — indirect — aan kerkbedervende machten, omdat ze kortzichtig en koppig waren toen ze degenen wegwerkten, die wat ze voor waarheid hielden, ook tegen hün clubgenooten volhielden, en tegen henzelf, toen ze aan 't draaien gingen in synodale commissies en zulke dingsigheidjes meer, (zie mijn correspondentie, gepubliceerd).

Tenslotte: als de Heer Schouten de bespreking van ónze g e 1 o o f s inzichten binnen de politieke partij „verbiedt", of de zendingsmannen zijner kerk in politieke zaken wil doen z w ij g e n, gaat ook hij dan niet zoo scheef, als „Trouw" de Zending ziet gaan? Niet dat die zendingsmenschen spraken, maar dat ze met Bavinck, den synthese-man) VERKEERD spra­ ken, was ónze grief.

K. S.

ZENDT LECTUUR OVER EN HELPT ONS!

Groot is de ijver van de nog kleine, pas opnieuw tot openbaring gekomen vrijgemaakte kerken in Batavia en Buitenzorg om door het geven van voorlichting en adviezen den reformatorischen geest der vrijmaking in geheel Indië te laten doorwerken.

Men moet ook daar „de ware toedracht" weten.

Er is dringend behoefte aan voorlichtingslectuur. Ook lectuur, die voor U „oud" is, kan in Indië nog uitstekende diensten doen.

Naar aanleiding van een verzoek van eenige broeders in Indië om het regelmatig zenden van voorlichtingslectuur naar Indië te willen regelen, heeft de kerkeraad van Rotterdam-Zuid hiervoor een Commissie benoemd, die U met den meesten aandrang opwekt:

1. Zooveel mogelijk en zoo spoedig mogelijk aan een der onderstaande adressen de door U gelezen bladen en brochures van de vrijgemaakte Geref. pers, die als voorlichtingslectuur kunnen dienen, in te zenden. Voor onmiddellijke doorzending naar een centraal adres in Indië zal dan worden zorggedragen.

2. Voortaan geregeld Uw kerkelijke bladen, voorlichtingslectuur omtrent de Vrijmaking bevattend, na lezing aan een der onderstaande adressen door te zenden.

3. Uw bijdrage voor een fonds, waaruit de voorlichtingslectuur kan worden aangekocht, te storten op de rekening ten name van den heer T. Jongeling, Randweg 57a (Lectuurfonds Indië) bij de Rotterdamsche Bankvereeniging, Bijkantoor Beijerlandschelaan, Rotterdkm-Zuid (Postgiro-nummer 132283).

Voorts verzoeken ondergeteekenden alle eventueel elders reeds bestaande commissies in den lande, die hetzelfde beoogen als de hiervoor bedoelde commissie, zich zoo spoedig mogelijk in verbinding te stellen met de Commissie in Rotterdam-Zuid, opdat zooveel mogelijk centraal en landelijk gewerkt worde.

Alle. bladen der vrijgemaakte Geref. pers worden vriendelijk verzocht het bovenstaande over te nemen.

T. JONGELING,

Randweg 57a, Rotterdam-Zuid.

J. J. GROENENDIJK,

Lange Hilleweg 36a, Rotterdam-Zuid.

JOH. E. HUTTEN,


1) Bovendien wij wisten niet eens of de van gindsche zijde aangewezen deputaten nog in functie waren door herbenoeming; of er misschien anderen waren; of ze er nog waren. (Redactie).

1) „Oprecht" in den zin van „echt" („oprechte haarlemmer olie", is olie van het zuivere recept) is natuurlijk wat anders.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's

ZELFSTANDIG OPTREOEN IN DE POLITIEK?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 juli 1947

De Reformatie | 12 Pagina's