GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

20

De situatieteekening van Ds S. J. Popma (Vervolg). Tegen dit subjectivisme nu, dat het leven van m^jn bewustzijn als maatstaf neemt, keert zich de nieuwe geest. We lu-ijgen nu dit eigenaardige, dat het subjectivisme ook optreedt in een vorm die gewoonlijk objectivisme heet. B.v. daar, waar men de H. Schrift rekent tot de wereld van het objectieve. We nemen den Bijbel „zooals hij daar ligt". Tot die passieve Schrift nadert nu de actieve mensch, om met zijn denken er meester van te worden. Ieder itan weten, dat de nieuwe geest bezwaar heeft' gemaakt de Schrift „object" van zijn onderzoek te noemen, waaraan het actieve subject zijn begrippen ontleent. D)it toch moet leiden tot een zeker rationalisme, tot overschatting van het denken en wetenschap en heeft den drang in zich vooral de theologische wetenschap veel te hoog aan te slaan en met het belijden in de Gemeente des Heeren te vereenzelvigen.

Tegen dit „objectivisme", dat in den grond van de zaak „subjectivistisch" is, heeft de nieuwe geest zich met kracht verzet. We kunnen dit verzet tegen een dreigende overheersching van de theologische wetenschap zelfs typeerend noemen voor „den nieuwen geest".

Ik noem U een anderen vorm van subjectivisme, die gewoonlijk ook objectivisme wordt genoemd. Dan denk ik aan de menschen, die rust vinden bij het feit, dat ze tot de kerk behooren. Ze zijn Gereformeerd, op hun kerkgaan is niets aan te merken, ze mankeeren nooit. Maar de vraag is voor hen niet, of ze Christus door Zijn Geest en Woord in hun harten laten werken; het feit dat ze naar de kerk gaan is voor hen een verdienstelijk iets. Dat ze naar het Avondmaal gaan, is voor hen belangrijker dan de vraag hoe het Sacrament gebruikt wordt. Ze verwachten — om het nu eens scherp te stellen — minder van den Heere, die door het sacrament werkt in de harten, dan door het sacrament zelf. Van het ambt hebben ze een zeer hoogen dunk, maar het gaat hen dan niet zoozeer om wat de ambtsdrager komt doen, dan wel om het feit, dat met den persoon van den ambtsdrager, de kerk zich met hen bemoeit. Deze teekening i's wat gechargeerd, maar toch niet geheel onjuist. Deze houding is subjectivistisch, doch van een eigenaardige kleur. Men zoekt de vastheid niet in den enkeling, doch in de gemeenschap. We kimnen hier spreken van universalistisch-subjectivisme, in tegenstelling tot dat wat individualistisch van tint is.

Ieder, die gevolgd heeft, wat in de laatste jaren gepubliceerd is van de zijde van den „nieuwen geest", zal moeten toegeven, dat deze „nieuwe geest" het universalisme heeft bestreden, niet alleen waar het tot uiting kwam in de nat. socialistische wereldbeschouwing, maar ook waai: het zich vertoonde in de onberedeneerde levenshouding, die practisch van de kerk en van het ambt verwacht, wat God alleen kan geven.

Dan denk ik verder aan het subjectivisme in zijn duidelijken vorm, waarbij alle belangstelling gericht is op het iimerlijk leven 'van den enkeling. Inplaats van het geloof, dat zich vastklemt aan Gods beloften, komt alle accent op, den indruk, dien de enkeling ondergaat van eigen beleving. Wanneer ik nu weer eens scherp formuleeren mag: Steeds blijft men in het onzekere hoe het werk van den Heiligen Geest te onderscheiden van het werk van eigen menschelijken geest'. In de Buchman-beweging kwam dit wel zeer duidelijk tot openbaring. Dit subjectivisme heeft óf de permanente onzekerheid of men deel heeft aan Christus en al Zijn weldaden, óf een identificeeren van eigen gedachten met het werk des Geestes. Nu zullen we in onze Geref. Kerken dit subjectivisme in zijn scherpen vorm vrij zelden ontmoeten. Maar er zijn piëtistisch getinte gemeenten; er is een gebrek aan blijde geloofsverzekerdheid; er is een streven om tot die zekerheid te komen door zich aan kenmerken als graad van zekerheid vast te klemmen; niet allen bleken immuim tegen de Buchmann-beweging. Dat bewijst, dat dit subjectivisme in onze kerken niet geheel overwonnen is.

„Ook tegen dit subjectivisme keert zich „de nieuwe geest". Hg doet dit op dezelfde wijze als' waarop hij zich tegen het objectivisme keert, n.l. door het schema subjectivisme-objectivisme te verwerpen. Gods Woord is niet passief tegenover, een actief individu, dat zich, hetzij met zijn denken, hetzij met zijn beleven, er zich meester van maakt. Dat Woord Gods is, het levende Woord van den levenden God. Het is normatief voor al ons denken en doen. Het richt zich tot het hart van den mensch en eischt onderwerping. Het iB levend en krachtig. Gods belofte is betrouwbaar. Zijn bedreiging is ernst. Wie beeft voor zijn Woord in ootmoed en alle tegenspraak opgeeft, wie zóó met hart en leven dat Woord aanvEiardt, is zeker van zijn zaligheid. Wie het Woord blijft verwerpen, moet beven door de bedreiging. Het Woord is actief. Nooit keert het ledig weder. De mensch staat tegen de overmacht van het levende Woord. God vraagt bekeering van het gansche hart. Waar de zegen der belofte geen gehoor vindt, daar wordt de bedreiging van het Woord vervuld: de vloek des Verbonds. Nooit mag er sprake zijn van geloovig aanvaarden van Gods Verbond, zonder dat er het leven is in de nieuwe gehoorzaamheid. Heel de spanning van een menschenleven, dat een hart heeft, dat niet luisteren wil en tot gehoorzaamheid gebracht wordt, omdat het God niet tegenspreken mag en durft, ligt er achter.

Dat nu, heeft „de nieuwe geest" met klem naar voren gebracht. En hij weet zeer goed, dat dit is het oude Evangelie. Geen objectivisme en geen subjectivisme, geen harmonie van die beiden, maar de prediking van het' levende woord Gods, dat onderwerping eischt en daarmede geloof en bekeering, dat normatief is. Dat woord Gods roept zondige menschen op, als bondgenooten te leven met den^hoogen, heiligen God.

Deze verbondsgedachte is niet een „doorsnede" van de Schrift, waar men andere doorsneden naast zou kunnen stellen, maar ze geeft ons de grondverhouding tusschen God en zijn genade en den mensch. Hij die leem is in de handen van den Schepper, maar zijn God Vader noemen mag, mag ook zijn bondgenoot zijn, denken wat Hij denkt, willen wat Hij wil, van één gevoelen zijn met Hem, leven in gemeenschap met Hem. Het is geen exces, geen overdrijving van de verbondsgedachte, wanneer hier de dingen vlak en gemakkelijk worden gemaakt: „gedoopt, dus in het Verbond, en nu alleen nog maar opkomen voor Gods eer en alles is kant en klaar" — integendeel, dit is juist langs het Verbond heen leven. De doop zeg: t in­ derdaad, dat we kinderen Gods zijn, maar op conditie van geloof, wanneer we in geloof dien doop aanvaarden en wie Gods verbond en zijn doop verwerpt, zal den vloek des verbonds niet ontgaan. Zoo geeft Gods Verbond alleen ons zekerheid en kr'acht, maar ook besef van groote verantwoordelijkheid. Alleen in het verbond is er gemeenschap met Groden omgang inet God in ons bidden. Zoo is door „de nieuwe Geest" de oude boodschap van het Verbond opnieuw gebracht.

Ik meen, dat die dingen zóó duidelijk en klaar ge--», zegd zijn, dat een misverstand als van prof. Bavinck dat een zekere overdrijving van deze verbondsprediking tot objectivisme zou leiden èn oppervlakkig èn onbegrijpelijk is.

Wie geluisterd heeft naar de prediking zooals die door den „nieuwen geest" wordt voorgestaan, moet toch weten, dat van schuldbesef, nooit sterker sprake kan zijn, dan wanneer het kind belijdt tegen den Vader gezondigd te hebben; wanneer in het Verbond elke overtreding het karakter krijgt van verraad. En dan de wondere blijdschap kind Gods te mogen zijn en dat zeker te weten, omdat God, die niet liegen kan, dat zelf zegt en door den doop verzegelt; Waaneer van de innigheid en de warmte, van het leven met God iets verloren zou gaan, vindt dat zijn oorzaak niet in te veel spreken van Gods Verbond, maar in te weinig en onduidelijk spreken ervan.

Ik zeg niet, dat er geen fouten gemaakt worden in de prediking, ik beweer slechts, dat die fouten niet zijn gevaren die samenhangen met „den nieuwen geest" als zoodanig. En dat juist beweert prof. Bavinck. Zijn wij bezig den mensch in zijn erbarmelijkheid te verliezen? Ik weet het niet en ik heb er geen bewijzen voor. Maar wel weet ik den tendenz van den nieuwen geest, den zondaar te roepen tot ootmoedig luisteren naar Gods Woord! En zouden We dan zoo vergeten, de zorgen, de nooden, de zonden van het menschenhart in onze prediking? Zouden we vergeten hem te doen zien den onwil uit onszelf tot luisteren; het gevaar dat hem voortdurend bedreigt, om naar eigen gedachten te willen gaan leven ? Gods Woord spreekt tot ons hart en roept ons altijd op, om het kleine plekje grond waarop, wij leven om te bouwen tot een tempel in Zijn dienst. En nooit kan genoeg gesproken worden over de heerlijkheid van den Christus en de volkomenheid van Zijn Werk.

Wat beteekent heilshistorische prediking anders, dan dit ook in het Oude Testament te zien? En hoe meer we worstelen om te weten, hoe daar de "Christus gepredikt wordt, op welk moment van de heilshistorie we zijn, des te grooter komt de veelkleurige rijkdom van het evangelie voor ons te staan. Daarbij , worden fouten gemaakt! Hier is prof. Bavinck zeer onbillijk. Of er samenhang is tusschen de algemeené historische belangstelling sinds Hegel en de interesse voor heilshistorie; lijkt mij moeilijk te beoordeelen. Zeker is er verband tusschen het opkomen voor de heilshistorie door de Geref. Theologie en de hedendaagsche ontkenning daarvan, die door Brunner in den bekenden slagzin is geformuleerd, dat men God en de geschiedenis niet beiden ernstig kan, nemen en in de andere woorden van Brmmer, dat de geschiedenis ons niets beslissends heeft te zeggen en dat de openbaring geen historische uitgebreidheid bezit. Hier reikt Brunner de hand aan Barth en luisteren ze beiden naar Overbeck en Nietzsche. Deze situatie, waarbij de Geref. theologie, haar eigen woord moest spreken, heeft meegewerkt tot de belangstelling voor de heilshistprie en niet in het minst ook den exegetischen arbeid van onze Geref. Theologen in de laatste jaren. Nu is het zeer goed mogelijk, dat er soms diepzinnigheden verkondigd worden, die geen evangelieprediking meer zijn — ik weet het niet en zal het dus ook niet ontkennen —. Maar zeker is, dat de heilshistorische prediking bedoelt ons Christus te

doen zien in Zijn komen in het Oude Testament en te beter ons den Chrifctus te leeren kennen in Zijn Heerlijkheid. Naar haar tendenz is de heilshistorische prediking evajigeljie-verkondiging! Als er inplaats van preeken, geschiedkimdige betoogen gehouden worden, is dat even onjuist als in plaats van dienst des Woords te komen met dogmatische of psychologische verhandelingen. De fouten, die gemaakt worden, moeten er ons niet toe brengen deze methode los te laten. Gods Openbaring is ons als geschiedenis gegeven en wij mogen haar dan ook niet anders behandelen. Wie geschiedenis zegt, moet alle aandacht hebben voor de dateering van een boodschap. Het is wel een groot misverstaan van bedoeling en practijk van den nieuwen geest, de belangstelling voor de heilshistorie in verband te brengen met objeotivisme". <

Na deze grondige correctie van Bavinck's door en door onjuiste typeering van den „nieuwen geest" en zijn duidelijke schetsteekening van enkele domineerende tendenzen van de nieuwe strooming, welke vooral door „de stuwende kracht" van „mannen als prof. Vollenhoven en Sbhilder" ontstond, merkt ds Popma ook nog een en ander op omtrent het door Bavinck gesignaleerde verschijnsel van groepsvorming.

„Afzonderlijk — zoo lezen we — spreek ik nog even over. het gevaar van groepsvorming in ons kerkelijk leven. Dat gevaar is er inderdaad. Onze Geref. Kerken zijn immers samengevloeid uit minstens twee stroomingen, die elk hun eigen historie hebben die ook binnen de grenzen der belijdenis hun eigen wenschen hebben voor het kerkelijk leven. Er besaat altijd gevaar, dat bepaalde nuanceeringen, zich groepeeren gaan om oude historische tegenstellingen. Er zijn andere gevaren, b.v. dat men als het ware instinctief partij kiest in kwesties, die met het verleden niets te maken hebben, gebonden als men is door een historische voorkeur. Ook moeten we niet vergeten, dat we een kleine groep vertegenwoordigen. We komen op alle belangrijke punten telkens dezelfde menschen tegen, die vaak rechter zijn in eigen zaak, omdat ze in een andere kwaliteit over dezelfde kwestie voor de tweede of derde maal te oordeelen krijgen. Personen, die op een bepaald terrein gebotst hebben, ontmoeten elkaar in tal van andere college's en verhoudingen. Zoo dreigt telkens een nieuwe botsing. We hebben weinig traditie".

Maar wat is nu het eenig afdoende geneesmiddel tegen dit groote kwaad? Hoe kan het principieel, in den wortel, overwonnen worden? Op deze vragen geeft ds Popma dit merkwaai-dige maar toch volkomen juiste antwoord:

„Ik verwacht alleen heil van de doorwerking, van wat men dan den nieuwen geest noemt. Niet om den invloed v3n bepaalde menschen, maar om de teudenz die daar openbaar wordt. Om de grondgedachte dat de Schrift noch subjectief, noch objectief is. De schrift is normatief voor heel ons leven. Alleen de onderwerping aan Gods Woord houdt ons bij elkaar. Subjectivisme werkt groepsvorming in de h a n d".

Maar hieraan ontbreekt veel!

De geest der zachtmoedigheid is heel dikwijls zoek. Daarmee bedoelt ds Popma niet een bepaalde goedmoedige stemming! Stemmingen beteekenen niet veel! Neen, hij bedoelt een zakelijke, in concrete daden openbaar wordende, zachtmoedigheid.

„Waar — zoo schrijft hij — is de zachtmoedigheid, wanneer men weigert de argumenten van een ander te toetsen en geduldig te luisteren totdat die ander uitgesproken was? Dikwijls was er een zich hoogmoedig afsluiten voor argumenten, hooghartig zwijgen, inplaats van het gesprek voort te zetten tot het punt, waar we elkaar konden vinden. Er was een oordeelen, zonder de moeite te nemen alles zelfstandig te bekijken. Aan den geest der zachtmoedigheid, die altijd bereid is tot luisteren en tot antwoorden, heeft zeer veel ontbroken".

En voortgaande met de critiek op de feitelijke verhoudingen spreekt ds Popma als zijji oordeel uit, dat er in het gereformeerd kerkelijke leven een ernstig tekort aan stijl was. •

„Bij de behandeling van de z.g.n. meeningsverschillen, werd het nobel gebaar gemist, dat weigerde ook maar den schijn op zich te laden van misbruik maken van iemands tijdelijke machteloosheid. Ik weet wel, dat er geen boöze bedoelingen waren; dat men er ter goeder trouw de wijze, waarop deze geschillen ter Generale Synode behandeld zijn, verdedigen kan. Er ontbrak een ridderlijk gebaar. Iets soortgelijks zie ik bij de behandeling der kerkrechtelijke geschillen. De nieuwe. Synode moet nu oordeelen over de wettigheid van besluiten der oude. Er is geen kerkrechtelijke noodzaak, maar het zou een nobel gebaar geweest zijn, wanneer geen der oude afgevaardigden zich beschikbaar had gesteld, voor afvaardiging naar de nieuwe Synode. Men moet immers geen rechter zijn in eigen zaak! Ook hier ontbrak het ridderlijk gebaar!"

Inderdaad wordt er door de dragers van den nieuwen geest ook gecritiseerd. Maar men moet daarop lettend niet al te vlot van negativisme spreken. Want we moeten niet vergeten, „dat negativisme eerst daar is, waar overbodige critiek' wordt geleverd. Ik denk aan sommige predikanten, ' die telken jare Rome en Luther voor het front roepen, om hun jaarlijksche af­ straffing in ontvangst te nemen. Maar er is een critiek, die den schijn van negativisme heeft, maar in werkelijkheid noodzakelijk werk doet, n.l. cflis de illusie te ontnemen, dat we de dingen weten. Zoo b.v. de critiek op de leer der pluriformiteit der Kerk, die noch bij Bavinck, noch bij Kuyper een afgerond geheel bleek te vormen. Wie de verhoudingen in ons kerkelijk leven ziet, onder het aspect der reactie, komt er gemakkelijk toe, negativisme te ontdekken. Wie echter de dingen ziet, vanuit het aspect der voortbouw, bemerkt de positieve waarde van de critische houding".

En van Popma's critische beschouwing over Bavinck's goedbedoelde caricatuur, welke critiek als vanzelf een eigen schetsteekening werd van het bewogen leven dat zich vlak voor den wereldoorlog in de Gereformeerde kerken ontplooide, is dit het slot, dat er, juist dank zij het opkomen en doorwerken van den nieuwen geest van vooruitgang mocht gesproken worden.

„Alles bijeengenomen ^— aldus ds Popma — geloof ik van vooruitgang te mogen spreken in de laatste twaalf en een half jaar. Vooruitgang is immers daar, waar w§ dichter bij de Schrift gaan leven en meer met hart en leven ons aan Gods Woord onderwerpen, ook al weten we, dat er slechts een klein beginsel der gehoorzaamheid is".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Bezwaarden over en onder de synodocratie.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's