GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER BRIEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Dte gevaarlijkste verleiding in alle eeuw gaat, inzonderheid voor de jeugd van het verbond, niet uit van de litteratuur van het ongeloof maar van de valsche profetie, die zich steeds min of meer hult in het gewaad der geopenbaarde waarheid. De satan verschijnend als een engel des lichts. Te meer werkzaam, naarmate de klare bazuin van het Woord Gods nog of opnieuw mag worden gehoord.

Daar zit zeker verleiding voor ons aller hart in de •ongeloofstheorieën, want het hart des menschen is arglistig meer dan eenig ding.

Maar de grove loochening, en vooral het brute atheïsme, zooals dit heden ten dage zich vertoont, heeft nog altijd iets; dat de menschen afstoot. Ik wil een paar voorbeelden daarvan noemen.

In de eerste plaats de zgn. existentioneeie philosofie, die in onze dagen niet alleen in geleerde studiën wordt gegeven, maar in roman en drama, in bioscoop en door de radio wordt gepredikt. Zooals dan de uitloopers van Kierkegaard, een Hleidegger en vooral een Sartre, dit aandurven.

De ethische theologen van de vorige eeuw, die zoo dierbaar van Kierkegaard konden spreken, zouden zeker wel vreemd opzien, als zij nu deze consequenties zagen.

In „Hibberts Journal" van deze maand las ik als slptzin van een studie over deze wijsheid: „hier heeft mjen de wijsbegeerte of beter gezegd de religie van de menschen, die meer geïsoleerd, meer algeheel eenzaani zijn dan ooit eenig mensch te voren, menschen, die alle geloof in God en menschen hebben opgegeven, en die algeheel en compleet willen afhangen van zich zelf".

Zij zien het bestaan van den mensch uitloopen op den dood, als het niets, en teekenen dien dood dan niet slechts als een gebeurtenis, die eenmaal voor ieder mensch komen gaat, maar als iets, dat geheel het menschelijke zijn aantast en het laadt met nietigheid.

De wijsgeer Jaspers laat dan nog iets over voor de „geloovigheid", want als een mensch komt aan de grens van zijn weten, de grenssituatie, zooals men dat dan zegt, dan kan aan den anderen kant er nog het mysterie zijn. Maar Sartre sluit zijn systeem af met een ondoordringbaren muur. En brutaalweg wordt gezegd, dat God een onmogelijkheid is.

Dat is dan velen menschen te bar. Zij willen nog zoo iets als een mysterie, een soort mystiek, die dan religie heeten zal, behouden. En dan spreekt hun meer toe een figuur als Vestdijk, ^een der meest bekende romanschrijvers van onzen-tijd, die zeer veel gelezen wordt, die zelfs de reformatie der zestiende eeuw heeft willen verbeelden, en in een persoonlijk woord over de toekomst der religie zijn — religie heeft willen belijden.

Zeer hoog en voornaam gevoelt hij zich, als hij zegt: , , dat het Christendom eens verdwijnen zal, lijkt mij niet alleen waarschijnlijk, maar ook wenschelijk". Mijnheer wil echter, dat deze liquidatie zich op waardige wijze zal voltrekken, zonder woede en wrok in de harten der betrokkenen achter te^ laten. Hoe toeschietelijk, niet waar?

Daarom krijgt het christelijk geloof van hem dan ook een lange periode voor de verhuizing, die geleidelijk mag gaan tot op het punt dat niemand meer zeggen kan, of de heerschende godsdienst nog het Christendom is. Nu — bezien wij de wereld goed, dan zou men kunnen zeggen, dat het bijna reeds zoover gekomen is. Mag men Europa of Amerika nog christelijk noemen, hoewel de ware kerk. en de zuivere verkondiging van het Wpord Gods, van den Christus der Schriften, er nog is?

Maar als het Christendom dan dood zal zijn, dan geeft Vestdijk de voorkeur* aan een mengsel van westersche en oostersche practijk.

Hij gevoelt veel voor Boeddha.

De geloofsverschillen moeten zóó klein worden, dat een Christen, als hij op een goeden morgen na een frisschen, gezonden slaap wakker wordt, zich zelf kan Elf vragen: ben ik eigenlijk geen Boeddhist?

Ik zei reeds dat de heer Vestdijk wil, dat de = liquidatie van het Christelijk geloof zich op waardige wijze moet voltrekken zonder woede of wrok.

Maar daar is toch veel in dat Christelijk geloof, of liever in die Christenen, dat hem hindert. Weet U, die christenen zijn zoo onverdraagzaam. Hij heeft niets tegen eenig geloof, maar, o, die geloovigen. Die zijn zoo moeilijk te dulden. Zie eens, als die christenen niet ophouden zoo intolerant te zijn, dan moet men het hun maar eens duidelijk maken, dat zij zelf getolereerd worden door den nieuwen socialen mensch, die, als het moet, ook nog wel anders kan. O, zoo!

Niet te verdragen is dan inzonderheid de Calvinist, want die zegt dat hij uitverkoren is en dat een goede boom dan goede vruchten voortbrengt zoodat alles wat hij doet goed is, ook als men zijn vrienden den brandstapel laat bestijgen. Is dat niet geweldig gezegd?

Wij weten nu reeds wel, hoe deze groote man in • al zijn voorname hoogheid, denkt over de vrijheid van de kerk des Heeren. Den invloed, dien zulk een geest door zijn romans uitoefent, mogen wij waarlijk niet onderschatten, maar de valsche profetie, die in zoo lieflijk vroom gewaad tot ons komt, wint het toch ver in gevaarlijkheid.

En laat men niet meenen, dat dit alleen maar de z.g.n. intellectueelen, de studeerenden enz. zou gelden, en dat de „gewone man" daar buiten zou staan. Dat heeft de geschiedenis wel anders doen zien.

Tegen de eerste christengemeenten traden de gnostieken op met hun zeer ingewikkelde fantasieën, maar hoevelen ook van de heel eenvoudige menschen wisten zij te trekken in hun net.

En toen de reformatie in de zestiende eeuw daar was, kwamen de doopers en de mystieken met him zeer ingewikkelde beschouwingen, maar hoevele eenvoudige zielen werden niet er het slachtoffer van. Het is niet het minst ook deze verleiding, die den jongen Calvijn er toe dreef zijn „Institutie" te schrijven opdat het klare Woord des Heeren de giftige dampen der mystiek mocht verdrijven. Precies zoo was het in de eerste helft der negentiende eeuw, toen vele menschen weer religieus werden en van „vroomheid" hielden, als zij natuurlijk niet te veel van hen vroeg.

Toen ik een dezer dagen Groen's „Proeve" —'een kleine wijsgeerige studie — weer eens las, werd ik opnieuw getroffen door de moeite, die zelfs deze groote geest had, om de valsche profetie van zijn dagen goed te onderkennen.

Bij las haar met een geloovig hart, dat algeheel had leeren buigen voor de Schrift en de belijdenis. En hij ging dan soms op de termen af, denkende, dat de menschen toch niet zoo ver zouden zijn afgedwaald, dat bij hen de waarheid niet meer dan een kleed zou zijn. Zooals vele lieden in verschillende kerken bijv. de Barthiaansche preeken beluisteren. Of in de gereformeerde kerken duizenden zich vergapen aan een welsprekendheid van de Overduins. Prachtig zegt men dan voor de evangelisatie.

En men wordt boos, als daar iemand is, die zelfs zachtkens waarschuwt, en vooral, als daar iemand getuigt, die weet, dat vele mensehen zijn als Tommy van de Negerhut. Zij worden eerst een beetje wakker, als men ze met de tang slaat. En soms zal dat moeten, want het gaat hier om de waarheid van het Woord Gods en het heil van de kerk van Christus.

Hoe heeft Groen zich vergist in Vinet en zijn leerling van der Brugghen. Hoe werd hij teleurgesteld in zijn ethisch-irenische vrienden, o, zulke lieve menschen. Zoo fijn en zoo hartelijk en zoo vroom en zoo zacht. Maar — daar moest eens een echt gereformeerde belijder in de buurt komen. Dan bliezen ze als een kat die haar erfvijand naderen ziet, en dan stonden aanstonds de "haren recht overeind.

Precies, zooals het thans gaat met al die zeldzaam lieve menschen, die zoo aangenaam zijn in den omgang als maar eenigszins mogelijk is, maar die, vol gif blijken te zitten als de kerk der waarachtige reformatie ter sprake komt.

En gjs daar iemand is, die deze ongerechtigheid wil doen doorzien uit liefde voor het volk Gods, dat zich telkens weer zoo gemakkelijk Iaat verleiden door vrome woordjes en mystieke klanken, dan heet die man scherp en hard. En zijn toon deugt niet.

Ja, zoo spreken zelfs wel goedgereformeerde menschen die dagelijks de profeten lezen en luisteren naar de woorden van onzen Heiland en Heere zelf. In de dagen, dat Groen van Prinsterer zijn „Proeve" schreef stonden de trotsche wijsgeerige systemen van Kant en Fichte en Hegel daar nog als grootsche alom geeerde gebouwen van wijsheid en denkkracht.

Vooral Hegel boeide de menschen, die nog aan de „kerk" wilden vasthouden en aan het „christendom". Want Hegel werd gezien als een ware profeet van het „protestantisme". Hoog verhief hij immers het Christendom en krachtig verdedigde hij zijn waarheden.

En nu blijkt wel iiit de „Proeve", dat Groen van Prinsterer geen tijd had om de werken van Hegel te lezen. Hij vernam er van door een Franschen Wteur, die met Ingenomenheid over Hegel sprak. En Groen zei: als het waar is, wat die man zegt, ja, dan zou Hegel wel wat goeds geven. Maar, zoo merkt hij op, daar zijn anderen, die veel bezwaren, hebben tegen zijn leer.

Wel las Groen de werken van Schelling, een romanticus, die christendom en heidensche wijsheid in sohoone synthese dacht te kunnen brengen, en die zoo op den klank af werkelijk heel goede dingen zei, welke zeer christelijk klonken.

Als dan ook Borger in zijn werk over het mysticisme Schelling aanviel, was Groen daar lang niet mee tevreden, hoezeer hij het denkelijk niet eens was met Bilderdijk, die, wat Borger schreef, , .onzinnig gebazel" achtte. Bilderdijk was, naar men weet, ook geen lieve man, evenmin als Groen trouwens, die eens met den watergeus Lumey werd vergeleken. Och ja — vooral in onze zachte dagen zijn de menschen bang voor scherpte. Wii werden immers zoo — beschaafd en zoo , .waardeerend".

Het blijkt dus, dat Groen van Prinsterer, laat ik zeggen, te goed van vertrouwen was. hoezeer hij beter dan iemand het karakter van ongeloof en revolutie doorzag. Maar mogen wij er vreemd van opzien?

Als wij thans bemerken hoe asdodisch vele zich noemende gereformeerden spreken en schrijven?

Ik wil over dit zich vergissen inzake de valsche profetie in de eerste helft der vorige eeuw nog iets zeggen, want het is voor onze dagen o, zoo leerzaam.

Met hartelijke groeten en heilbede uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 mei 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER BRIEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 mei 1948

De Reformatie | 8 Pagina's