GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Om puurheid en waarheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Om puurheid en waarheid

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De Rector, prof. Veenhof, sloot voor wat de lessen betreft, den cursus 1947/8 met de volgende toespraak:

Mijne Heeren,

Nu wij gezamenlijk met dankzegging en gebed den cursus 1947/48, de 94ste in het leven onzer Theologische Hjoogeschool, willen besluiten, kan het niet anders of vóór en boven alle andere gebeurtenissen en feiten, waarin we in het voorbijgegane jaar in schoolverband betrokken waren, ontroert zich ons hart over het heengaan van den veelgeliefden, van Prof. Greijdanus. Wij hebben allen in mede-lijden, eerbied en dankbaarheid gezien, hoe hij zijn levensarbeid, terwijl zijn aardsche tentwoning snel werd afgebroken, onder ons voleindigde. Wij hebben het allen beleefd, hoe hij, bijna met de pen in de hand, de hemelsche heerlükheid inging. Wij bessffen allen eenigszins hoeveel God ons in hem gaf en nam. En nu leeft hij , bij ons voort, in sterke en 'dankbare herinnering, als een slaaf, een discipel van onzen Heer Jezus Christus, die in de kerk van zijn Meester èn in haar Hoogeschool al zijn krachten heeft gebruikt en verteerd. Hem was immers de genade geschonken, om, wellicht meer dan iemand anders onder ons, zijn persoon, krachten, talenten, kortom: alles wat hij ontving over te geven en dienstbaar te stellen aan zijn Heiland als een levende, heiUge, Gode welbehaaglijke offerande.

Wanneer wij ons Prof. Greijdanus ook nu en hier willen herinneren, schijnt het voor de hand te liggen, daarbij allereerst te denken aan den kerkelijken en wetenschappelijken arbeid, dien«hij zooveel jaren heeft verricht — en dan speciaal aan dien arbeid, voor zoover deze zich in concrete resultaten kristalliseerde; voor ons dus is bewaard gebleven en, indien het den HEERE behaagt, zijn zegenende werking ook in de toekomst zal blijven doen. Zijn vele geschriften en de door hem, of méé door hem, verrichte handelingen zouden dan onze gespannen en kritische aandacht vorderen.

Toch geloof ik niet, dat deze voor ieder kenbare en verifieerbare arbeids resultaten de belangrijkste momenten vormen in Prof. Greijdanus' levenswerk en - strijd. Of, nauwkeuriger gezegd, dat deze niet qua talis en z o n d e r m e e r als het essentiëele van zijn leven mogen worden gezien en gewaardeerd. Niet de resultaten van onzen arbeid immers zijn het voornaamste en beslissende in ons leven. Dat is het „werken", het „leven" zelf! Dat is de gesteldheid, de houding, de stijl waarin; de tendenz waarmee; het doel waartoe we bezig zijn. Dat is-het al of niet leven en werken en strijden uit het geloof, naar Gods wet en tot zijn eer.

Wie Prof. Greijdanus kent, weet, dat het zoo te mogen en te kunnen leven zijn éénige zorg, zijn hoogste levensdoel, zijn innigst gebed is geweest. Geen andere vraag stelde hij zich ten slotte dan deze heel simpele, maar tegelijk alles omvattende en alles beslissende: is wat ik zeg, schrijf, doe n a a r den wil des HEEREN; h a n d e l ik in waiarheid, in oprechtheid, in p u u r h e i d ? Wie heeft het vurig verlangen om zoo bij en voor zijn Vader te verkeeren niet altijd in het sobere gebed van dezen „wagen Israels" gehoord? Wie onzer weet niet van tal van momenten uit Prof. Greijdanus' leven, waarin dit sterke begeeren op aangrijpende en ons meestal beschamende wijze werd omgezet in een daad?

Wanneer wij ons goed realiseeren, dat een felle haat en een harde strijd tegen alle onoprechtheid, onzuiverheid van bedoelen, diplomatie, slinkschheid, dubbelzinnigheid, berekening, machtsbegeeren en dergelijke een domineerende trek in het geloofsleven van Prof. Greijdanus is geweest, dan ontroert en ontstelt het ons nog meer, dat juist deze man werd'verwijderd uit zijn ambten en zelfs uit de kerk. Wat moet men denken van een kerk-en schoolgemeenschap, die dezen rechtvaardige niet kon verdragen? En in het worstelen met deze vraag gaat de beangstigende werkelijkheid al meer voor ons open, dat de diepste oorzaak van alle, ook van de jongste, kerkeljke misère niet ligt in een dogmatische aberratie , of een kerkreehtelijken misgreep, maar in een ethisch manco, in een ontbinding van het christelijk eamenleven; in een — dikwijls onbewust — losraken van de nonnen voor waarheid, oprechtheid, zuiverheid in den omgang der broederen, kortom in een gemis aan elementaire vroomheid, ten gevolge waarvan de gemeenschap der heiUgen wordt geschonden.

En wanneer wij Prof. Greijdanus' geloof ook in zijn wandel in waarheid, oprechtheid, zuiverheid willen navolgen, dan is het goed, nu het cursusjaar, dat we wèl met hem begonnen, maar zonder hem moeten beëindigen, afgesloten wordt; nu de kerkelijke crisis, die in heel de westersche wereld heerscht, steeds heviger wordt en nu wij in een nieuwe gewijzigde situatie opgeroepen worden de oude, onveranderde, kerkelijke roeping te vervullen, met grooten ernst het oog te richten op het genoemde kwaad, speciaal zooals het in de kerkelijke samenleving zijn booze en vernielende werking openbaart. Bedreigt juist deze zonde ons niet elk niur en komt ze niet bijna onmerkbaar, als een zacht, maar effectief verdoovingsmiddel of vergif, onze zielen binnen, ze krachteloos, ja zelfs ruïneus makend voor den opbouw der kerk en den dienst van Gods koninkrijk?

Om dit kwaad zoo concreet mogelijk te toonen, moge ik U een oogenblik wijzen op een enkel moment uit het bewogen leven van onze Hoogesehool, waarin het zoo weerzinwekkend en verwoestend openbaar werd.

Ik wil U, dat doende, éérst herinneren aan wat bij de vereeniging van de Christelijke Gereformeerde Kerk en de Nederduitschfe Gereformeerde Kerken omtrent de opleiding tot predikant werd bepaald.

Als voorwaarde voor een dergelijke vereeniging had de Chr. Geref. Synode van Leeuwarden in 1891 o.a. ook dit verklaard, dat zij „wat de opleiding tot het leeraarsambt betreft", oordeelde „te moeten handhaven het beginsel, dat de kerk geroepen is eene eigene inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben ten minste wat de godgeleerde vorming betreft".

De voorloopige Synode van de Nederd. Geref. Kerken „nam genoegen" met deze verklaring, er alleen deze restrictie aan toevoegende: „Altoos verstaande, dat de bedoeling van deze verklaring niet is: lo. om het aloude Gereformeerde beginsel van vrije studie te vernietigen; noch ook 2o. om verandering te brengen in de Gereformeerde wijze van kerkelijke examinatie der aanstaande dienaren des Woords; evenmin 3o. om iets te laten vallen van den eisch van wetenschappelijke ontwikkeling, die steeds door de Gereformeerde Kerken gesteld is, en ook 4o. niet, om tegen te spreken, dat de vereenisrde Kerken over de regeling dezer zaak later, indien noodig, hebben te oordeelen". 1)

Het moet een groot en indrukwekkend moment zijn geweest, toen deze solutie omtrent de opleiding door de Synode der doleerende kerken werd aanvaard.

„Men moet, zoo schreef Ds A. Littooij later, er bij geweest zijn en die ure mee doorleefd hebben, om te weten en te erkennen (wat door mij zoo menigmaal gezegd is), dat, hetgeen overeengekomen is, door de wederzijdsche deputaten, als voor hét aang^zichte Gods, en wel met alle stemmen is bezegeld en bekrachtigd, ook door de afgevaardigden der Ned. Geref. Kerken, daar in Synode vergaderd. Het een en ander geschiedde zóó plechtig, dat onwillekeurig bij velen van de honderden, die aanwezig waren, een traan van hartelijke en iimige vreugde aan het oog ontperst werd; ja, de indruk was zóó machtig, daalde zóó diep tot de ziel in en beurde haar daarna zóó hoog op, dat velen van de aanwezigen, zonder verlof of verbod, uit de volheid van het gemoed hun amen" lieten hooren”.2)

Is het een wonder, dat Ds Littooij sindsdien met het oog op de wijze waarop het was tot ^and gekomen van „een heilig accoord" sprak? Speciaal nadat deze afspraak door de vereenigingssjmode van 1892 zonder eenige wijziging werd bevestigd en definitief gemaakt?

Van groot belang was ook, dat de bedoeling van dit beding-voor-de-vereeniging der kerken in den loop der discussies en onderhandelingen voor ieder volkomen duidelijk was geworden.

Vooreerst was goed vast komen te staan, dat de door de Chr. Geref. Synode als' voorwaarde voor vereeniging geformuleerde uitspraak inzake de roeping der Kerk om een eigen inrichting tot opleiding harer leeraren te hebben en te onderhouden, nadat de Nederd. Geref. Synode daar genoegen mee had genomen voor alle k e r k e n geldend was geworden.

Voorts was duidelijk tot uitdrukking gebracht, dat het zoo aanvaarde beding inzake de opleiding niet als een, de kerlkten eeuwenlang bindend, besluit moest worden beschouwd. Neen, als de opvattingen omtrent de'opleiding zich in de kerken zouden wijzigen en geen

enkele of slechts een paar kerken bezwaar zouden maken tegen een vereeniging van Theol. School en Vrije Universiteit, zou die alsdan moreel ten volle geoorloofd zijn. Zoolang zich deze situatie evenwel niet voordeed was het laten voortbestaan van de Theol. School een taak, welke allé - Geref. Kerken voor Gods aangezicht plechtig op zich hadden genomen. Voor overreding en overtuiging liet deze afspraak dus volle ruimte, een overstemming door een partijdige meerderheid wees zij resoluut en voor goed af.

Stond zoo de substantie van deze afspraak in de boven omschreven zin onwrikbaar vast— de nadere regeling van deze zaak (men denke b.v. aan de examinatie) mochten — en moesten zelfs — de volgende synodes ter hand nemen. Niet de z a a k è n haar regeling, zooals de formuleering eerst luidde, doch alleen de r e g e l i n g der zaak.

Zoo goed doorzag men wat was vastgesteld, dat Dr Kuyper in een overvolle synodevergadering de bekende woorden uitsprak: In de eerstevijf en twintig jaren — dat was dus tot 1917! — zal er wel niet aan getorndworden !3)

Hoe geheel anders evenwel werd de gang van zaken!

De Synode van 1892 benoemde een vijftal deputaten om de reeds gememoreerde nadere regeling van de opleiding onder de oogen te zien en daaromtrent aan de volgende Synode, die van Dordrecht, te houden in 1893, voorstellen té doen.

Maar wie zal de verbazing en de verontwaardiging schetsen van de groote massa-der vroegere Chr. Geref. Kerken toen bekend werd, dat deze deputaten niets minder voorstelden, dan een volledige samensmelting van de bestaande Theol. School en de Theol. faculteit van de V.U. Het nieuwe, door deze samensmelting te vormen creatuur, zou tegelijk een Theol. School èn een Theol. faculteit zijn, waarover de Kerken en de Vereeniging voor Geref. Hooger Onderwijs gelijkelijk gezag zouden uitoefenen. Men beseft eenigszins, wat men in het leven wilde roepen, als men in de concept-overeenkomst tusschen de Geref.' Kerken en de Directeuren van de Vereen, voor Hooger Onderwijs o.a. dit leest, dat de Contractantgn „elk harerzijds aan Curatoren, in overleg met de hoogleeraren, die alsdan aan beide instellingen gelijkelijk benoemd zijn, vrijheid geven en hen uitnoodigen, om de verdeeling der studievakken, der college-uren, de tucht op de studenten en de examina, alzoo te regelen, dat voor beide inrichtingen, zooveel mogelijk, eenzelfde Series lectionum, zij het ook onder verschillend hoofd gelde, en dat eenzelfde examen, zoo de candidaat slaagt, recht geve op een dubbel, diploma, voor elk der beide instellingen één". 4)

Ge kunt U voorstellen hoe het vóór en óp de Synode toeging! Niet het plan zelf trok voor alles de aandacht. J^Teen, men was geschokt en gewond, dat zoo plechtig bezworen beloften zoo lichtzinnig konden worden gebagatelliseerd. Een ethische crisis ontstond. En deze werd er niet minder op toen om en op de synode beweringen werden geuit als: bedingen zijn slechts mogelijk bij twee partijen en verliezen het karakter van beding zoodra twéé partijen één worden! Dat wil dus zeggen: een beding op grond waarvan twee partijen zich vereenigen wordt krachteloos op het moment waarop het naar de bedoeling van die partijen en den inhoud van het beding juist van kracht moest worden! En: dat de vereenigde kerken zeer zeker hadden vastgesteld, dat het beginsel moest worden vastgehouden, dat de kerken een eigen inrichting voor de opleiding harer leeraren moest bezitten, maar dat men dat woord „beginsel" hier moest opvatten in denzelfden zin als waarin de catechismus het hanteert als hij van beginsel der eeuwige vreugde spreekt en dat het dus in het geheel niet' in strijd met plechtig afgelegde beloften, maar zelfs een gansch zeer schoone zaak zou zijn. indien men het zwakke beginsel van een „seminaristische" opleiding hielp uitbotten en opwassen tot de schoonheid en volheid en hoogheid van een „universitaire". Terwijl de verklaring dat de vereenigde Kerken later over de regeling van de zaak der opleiding hadden te oordeelen prompt zóó werd geëxegetiseerd, dat bij de vereeniging der kerken omtrent de opleiding feitelijk niets was vastgesteld en dus met het verleden tabula rasa kon worden gemaakt. 5)

Wanneer men dit alles overweegt vraagt men zich verbaasd af hoe zulke dingen in de kerk van Christus mogelijk zijn. Meenden de doleerende broeders en die in dezen met hen homogeen waren, dat de christelijke gereformeerden onnoozele kinderen waren? Dacht Dr Kuyper, dat hij zoo met hen kon omspringen als hij dat wel eens met zijn doleerende broeders deed? En wat de belangrijkste vraag is: hoe dacht men toch over de woorden, welke men een jaar geleden zóó plechtig, en met zooveel aanroeping van 'sHeeren naam in woord en gebed, had uitgesproken?

Het werd op de Synode wel duidelijk, dat men stond voor het dilemma óf deze fusieplannen wegdoen óf de vereeniging na één jaar en dan wellicht voorgoed ongedaan maken.

Voor die keuze geplaatst koos de synode het laat­ ste! Het plan der deputaten werd volledig weggevaagd; het beding inzake de opleiding nog krachtiger en duidelijker dan in 1892 door en voor de kerken vastgelegd en" de School stond na Dordt steviger gefundeerd dan ooit in het midden der kerken. Want behalve dat de afspraak inzake de opleiding expressis verbis door deze Synode werd herhaald en bevestigd, verklaarde zij bovendien: , , lo. dat zij onder eigen inrichting verstaat: eene kweekschool van Dienaren des Woords, geheel en alleen van de Kerken uitgaande en door haar verzorgd en bestuurd, die de g e - h e e 1 e opleiding kan geven, of, indien te eeniger tijd scheiding van de voorbereidende en de Theologische vorming, dat is, de vorming door wetenschappelijke studie der Theologie en de practische studiën geheel of ten deele noodig mocht worden geoordeeld, ten m i n s t e voor de geheele toebereiding voor de heilige bediening heeft te zorgen; en 2o. dat de Theologische School, thans gevestigd te Kampen, die als de eigene inrichting der Christelijke Gereformeerde Kerk met hare fondsen aan de vereenigde Kerken is overgedragen en door deze is overgenomen, de eigene inrichting der Gereformeerde Kerken is, en dat het in geenen deele de bedoeling is, deze op te heffen".6)

Voor Dr Kuyper, die klaarblijkelijk gemeend had met een forsch gebaar de Theologische School als zelfstandig instituut tactisch te laten verdwijnen en de Vrije Universiteit zoo óók tot het brandpunt van de vereenigde kerken te maken was deze gang van zaken uiteraard teleurstellend. Men proeft het tusschen de regels als hij schrijft: „Een roep was door het land gegaan, dat vijf Synodale Deputaten het booze plan hadden gesmeed, om, met schending van plechtig aangegane bedingen, de Theologische School ongemerkt te, begraven. Dit had spanning in de gemoederen teweeg gebracht en onrust gewekt. Men voorzag in een breeden kring van kerkeö, hoe, ging die booze toeleg door, een groote scheuring naar den kant van Ös Van Lingen te wachten stond. En in dien angst heeft men toen, zonder al te keurig te zijn, al zijn macht en al zijn invloed aangewend, om toch maar broederen naar de Synode te deputeeren, die gekozen werden, niet hoofdzakelijk om hun kerkregeerend talent, maar om hun verkleefdheid aan de Theologische. School. Dit nu wreekte zich, en brak de kracht dezer vergadering". De „conservatieve groep", zoo schreef hij, had „op het punt der Theologische School practisch volkomen gekregen wat ze wenschte". Het is ook in dezen tijd, dat hij meermalen een warm pleidooi houdt voor het recht van elke kerk en ieder kerklid om wat een synode besloot vrijuit aan critiek te onderwerpen.7)

Maar alles wendde zich in 1893 nog ten goede. Op twee dingen moeten we letten.

Vooreerst dit: er was een poging gedaan iets door de synode te laten besluiten wat duidelijk in strijd kwam met inhoud, geest en bedoelen van wat ïieti nog onlangs zoo plechtig had beloofd.

Zeker, het is ten volle verklaarbaar, dat ïoo iets geschiedde. Naar het eerlijke woord van Dr Wagenaar hadden velen van de doleerende broeders toen ? e „genoegen namen" met de verklaring der Chr.. Geref. Synode inzake de opleiding iets gedaan wat ze naar hun geweten niet konden en dus ook niet mfochten doen! Wij hebben in 1892 — zoo schreef hij eeï^maal — „de verklaring moeten afleggen — God V\B r-g e v e het on's! — dat het voor ons een Jb e - g i n s e 1 ware, dat de kerken moeten hebben een eigen inrichting ter opleiding harer a.s. dienaren.......

Ik herinner mij goed die nachtelijke samenkojmst in de Keizersgrachtkerk; Ds Fernhout was de la^atste die bezweek. Ik de voorlaatste. Wat heeft Me onbillijke e i s c h der Lindeboom-groep de oprechr-; heid gedeerd en ons toegeven om een b e g i n s e l te noemen, wat geen beginsel mocht heeten en onze overtuiging niet was, onze ziel gewond. De broeders konden niet gelooven, dat wij dit echt en eerlijk meenden. 'Daarvoor kenden ze ons te goed. Onze schuld is het door deze verklaring hun wantrouwen te hebben g e V o e d". 8)

Was het dan een wonder, dat deze mannen, die het bestaansrecht van de Theol. School niet kónden erkennen, die haar hoe eer hoe liever zouden zien verdwijnen, als vanzelf en dikwijls te goeder trouw meededen aan een poging, welke onder een schijn van het vasthouden aan het gegeven woord, dat toch feitelijk en zakelijk schond?

Maar hoe verklaarbaar dat alles ook moge zijn: de geste der deputaten en der met hen eensgezinden was niet goed; niet eerlijk, niet trouw.

En daarom — en nu noem ik het tweede, waar ik op wilde wijzen — heeft ze de kerk geschonden, de gemeenschap der heiligen geschaad. Want wantrouwen ontstond — het moest komen! En dat vergiftigt het leven der kerk op fatale wijze.

Het is, geloof ik, niet te loochenen, dat wat in 1893 werd ter hand genomen en later en op nog minder fraaie wijze weer werd gepoogd, onnoemelijk veel schade heeft aangericht in Christus' kerk en tenslotte ook een van de factoren is gqweest, welke in de misère van 1936—1944 resulteerden.

En met dit verdeemoedigend feit voor oogen; gedenkend hem, die ons een voorbeeld van kinderlijke oprechtheid gaf, moge in ons met alle kracht, speciaal met het oog op ons aller kerkelijke roeping, het apostolisch vermaan leven: Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, gelijk ge ongezuurd zijt. Want ook ons pascha is geslacht, Christus. Laten wij daarom feestvieren niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met ongezuurde brooden van puurheid en waarheid (I Kor. 5 : 7, 8).


1) Zie: Handelingen van de Synode der Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland — 7—17 Juni 1892, Bijlage B, p. 12.

2) Het recht en de macht inzake de Opleidings-quaestie, p. 18. Vgl. Acta van de derde Voorloopige Synode van Nederd. Geref. Kerken, p. 78.

3) Vgl. voor het bovenstaande: A. Llttooy, p. 19 v. 70 v.; Dr J. C. RuUmann, Dr F. L. Rutgers, p. 201/2.

4) Acta Synode 1893, p. 52.

5) Acta 1893, p. 77, A. Littooy, p. 24.

6) Acta 1893, p. 146.

7) Zie o.a. De Heraut, No. 822, 24 Sept. 1893.

8) Zeeuwsche Kerkbode van 14 Aug. 1903.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Om puurheid en waarheid

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 juli 1948

De Reformatie | 8 Pagina's