GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Eenige opmerkingen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Eenige opmerkingen

naar aanleiding van Dr J. Verkuyl’s dissertatie IV

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wat beteekent voor de Overheid de binding aan de Wet Gods? ”

Dit is de veelbelovende vraag, welke Dr Verkuyl laat drukken boven de paragraaf, waarin hij een Overheid construeert, die geheel gebonden is aan de volksconsciéntie.

Hoe de Overheid haar ambt heeft te vervullen met betrekking tot de huwelijkswetgeving zagen we reeds.

Daarna volgt — als tweede voorbeeld — de, Zondagswetgeving.

Ook hier mag de Overheid de volksconscientie op geen enkele wijze binden, want elke gewetensdwang is wederstaan van de ordinantie Gods. O, die volksconscientie!

Eerlijk gezegd, ik begrijp er niets van. Die volksconscientie mag blijkbaar de ordinantie Gods wèl

wederstaan (door het geweten van de Overheid te binden) en de Overheid mag bet nooit! Dr V. meent toch terecht, dat het geen verschil maakt, of de Overheid de Wet Gods kent of niet kent, zij is onderworpen aan Christus, zij is Hem verantwoording schuldig, of zij dit nu weet of niet weet, erkennen wil of niet erkennen wil. Het feit is er.

Maar het is mij niet duidehjk, waarom Dr V. dit ook niet toepast op de volksconscientie, die hij — 't zij terloops opgemerkt — al te veel schijnt te beschouwen als iets, dat een eigen bestaan voert, alhoewel hij het woord nog niet met een hoofdletter schrijft. T.a.v. die volksconscientie zou dan toch óók moeten gelden: „onderworpen aan Christus, aan Hem verantwoording schuldig". En 't zal toch ook geen versclhil maken, of die volksconscientie zich hiervan al dan niet bewust is, of zij het erkennen wil of niet erkennen wil.

Het feit is er.

Het rechtvaardige oordeel van Christus over de ontrouwe dienstknechten, die den weg wèl en die den weg niét geweten hebben, valt echter verschillend uit (Luc. 12 : 47, 48).

Deze wetenschap behoort een Christelijke natie, die heerschappij voert over niet-Ohristelijke naties, haar ontzaglijke verantwoordelijkheid te scherper* voor oogen te stellen.

Of de Nederlanders in Indië het sabbathsgebod met voeten treden of de Javanen, allen staan schuldig, m.aar de Nederlanders méér.

Of de Nederlanders hun vrouwen verstooten, of de Javanen doen dat, beiden staan schuldig, maar de Nederlanders méér.

Als de afgodendienaars ginds revolutie maken en moorden, ze staan schuldig, maar de Christenen, die meeloopen en profiteeren (in plaats van profëtêeren) méér en onder hen de leidslieden ftiet allermeest.

Aan Nederland is veel toevertrouwd, van Nederland zal ook overvloediger geëischt worden. Een Overheid, die zich aan haar verantwoordelijkheid onttrekt, moest zich daar allereerst van bewust zijn. ledere Nederlander, die in ons democratisch stelsel invloed oefent op de keuze der personen, die mede geroepen 2ijn te regeeren, eveneens. De souvereiniteit over Indië berust bij de Nederlandsche Overheid. Haar ambtelijke roeping ginds is geen andere dan hier. Ook daar heeft zij ihaar zwaardmacht te stellen in Christus' dienst, ook daar heeft zij de ongebondenheid der menschen te bedwingen, de hand te houden aan den Heiligen Kerkedienst, het Koninkrijk van Jezus Christus te doen vorderen, het woord des Evangelies overal te doen prediken.

Voor een ontrouwe Christelijke Overheid in een niet-Christelijk land is de volksconscientie zoo'n. gemakkelijke zweetdoek, waarmee de ontrouwe dienstknedht komt aandragen, met een gewiohtig-liberaal gezicht: „Heere! ik kende U, dat Gij een hard mensch zijt, maaiende, waar Gij niet gezaaid hebt, en vergaderende daar, waar Gij niet gestrooid hebt"

Onze bewindvoering in Indië was immer teveel, in sonmiige perioden bijkans geheel, op liberale leest geschoeid. Dan moest het gemoed van den Oosterling niet verontrust worden met Westerschen godsdienst.

Wat nu die Zondagswetgeving betreft, hiervan zegt Dr Verkuyl:

„In een land, waar de volksconscientie van de roeping tot gehoorzaamheid aan het vierde gebod nog niet weet, kan men de Zondagswetgeving niet dwingend opleggen" (blz. 276).

In Indië is dit in ieder geval in de verste verte niet geschied. Daar heeft de nederlandsche Overheid in het verleden zich bitter weinig zorgen gemaakt over een Zondagswet.

Maar het stuitte toch wel ieder Christen tegen de borst, die ondernemingen des Zondags op volle toeren zag' doordraaien en kleinere particuliere werkgevers konden het eveneens doen en ze deden het ook. Ja, ook ambtenaren in Overlheidsdienst verrichtten vaak — zonder eenige noodzaak — op Zondag hun dienstwerk, of gebruikten dien dag als „reisdag'i* om des Maandags een paar uur eerder ergens hun werk te kunnen aanvangen, wat voor hun „conduite" en derhalve voor hun promotie van belang scheen te zijn. Dit had natuurlijk niets met het ontzien van de volksconscientie te maken. Ik noem het slechts om te illustreeren, hoe in een niet-ChristeUjk land een zich Christelijk noemende Overheid, zonder noodzaak, welbewust de Wet Gods aan den kant schuift.

Toch lag 'het en nóg ligt het op den weg der Overheid in Indië de Zondagswetgeving zooveel m o-g e 1 ij k bindend op te leggen.

Dat kan zij vooreerst doen aan haar eigen functionnarissen, ten tweede aan alle Europeanen, ten derde aan alle vreemde Oosterlingen. Dan heeft zij al het belangrijkste deel der werkgevers te pakken. Conscientiebezwaren van Qhineezen en Arabieren? Meneer, niemand dwingt u zich te vestigen in een land, waar christeUjke wetten gelden. U laat hier zes dagen werken en u betaalt er zeven!

Conscientiebezwaren van de zijde der millioenen inheemsche werknemers komen er vast niet. Onze bedienden hebben nooit conscientiebezwaren gehad, als ze 's Zondags niet behoefden te werken.

Een dergelijk Overheidsoptreden zou toch een zegenrijken invloed moeten oefenen. ledere Mohammedaan en heiden zou zien, dat de Overfheid gebonden is aan de Wet van den hoogsten Souverein.

En dat juist maakt op den Oosterling zoo diepen indruk, omdat hij, diep in zijn hart, de overtuiging heeft, dat het alleen goed kan gaan met land en volk als de Overheid, „stedehoudster van bovennatuuriijke machten", getrouw is aan haar plichten.

Het omgekeerde is ook waar en daarom bepleitte Kuyper de noodzakehjkheid, dat de Overfheid, in Indië in 't bizonder, scherp zou toezien op het gehalte harer functionnarissen. .

Het beste is voor dat land alleen goed genoeg!

In-treurig is het bijvoorbeeld, dat degenen, die in de oorlogsjaren in Australië zich zoo misdragen hebben en hun in de kampen zuchtende vrouwen verstootten, weer in het gestoelte der eere klommen. En het libertinisme te Batavia is weer beangstigend groot! Er waren destijds vele profeten te Batavia en zij verkeerden in de hoogste kringen, doch geen Johannes de Dooper werd gesignaleerd! Wel vele Herodiassen!

Indien de Overheid trouw dienaresse is van haar Heer en derhalve zelf een voorbeeld, kan zij juist in een oostersch land zeer ver gaan in de handhaving van de Wet Gods. De grieven van den Oosterling tegen den westerschen „overheerscher" vinden hun oorsprong niet in een te christelijke mentaliteit van den Westerling, maar juist in diens on-dhristeüjke mentaliteit: rassenwaan, egoïsme enz.

In dezen tijd schijnt men het als hoogste roeping van het voogdijschap te beschouwen, den indischen volken haastig wat westersche democratische instellingen op het dak te schuiven.

Democratie, die in ihet Oosten aardt als de padi in een hoUandsch tuintje!

Maar vóórdat een Christen meejuicht in het koor der „progressieven" dient hij zich eerst af te vragen, of niet juist nü met verdubbelde kracht de strijd ook in Indië moet worden aangebonden tegen de afgoden en of dit wel ooit zal kunnen, indien Nederland het gezag uit handen geeft en de volken van den Archipel ten prooi laat aan alle anti-christelijke machten, die zich nu reeds om „de volksconscientie" verdringen.

Die anti-christelijke machten mógen niet vrij gelaten, zoolang ze wederhouden kunnen worden.

Er zal een tijd aanbreken, dat dit niet langer kan.

Die tijd weet God alleen.

„Paulus roept de Gemeente op voor de bescherining van haar vrijheid door de Overheid te bidden", schrijft Dr Verkuyl.

En hij voegt er aan toe, dat tot de profetische roeping van de Christeniheid behoort: „de opdracht om bij de Overheid vrijheid te bepleiten, ook voor anderen, indien de vrijheid aan banden gelegd wordt" (blz. 278).

Waarvoor men werkt, zal men ook moeten bidden. De Kerk zou dus nioeten bidden voor de verdrukte Hindoes in Pakistan en voor de verdukte Mohammedanen in India?

Zij zou moeten smeeken, dat de Overheden in die landen „de vrijheid van godsdienstige belijdenis, organisatie en activiteit, inbegrepen de werkzaamheid onder en ten behoeve van andersdenkenden onder inachtneming van de beginselen van recht en goede zeden", garandeerde? De Mohammedaansdhe Overheid aan de Hindoes en omgekeerd? Zou zij ook moeten smeeken, dat de verdrukking van de Communisten in Amerika-en van de Nazi's in Duitschland en overal elders, een einde name, opdat ook dezen menschen hun fundamenteel recht: „vrijheid van geweten, van godsdienstige belijdenis, organisatie en activiteit" enz. binnen de grens van „het ethische minimum" gegarandeerd worde?

Ja, want waar is de grens tusschen afgodendienst en anti-christelijke politieke overtuiging? Hebben het Hindoeïsme en het Mohammedanisme niet een sterken nationalistischen (politieken) inslag en is het japansche Shintoïsme godsdienst of politieke overtuiging? Het Nationaal-Socialisme was voor velen toch religie geworden en in welk kleed zal het Communisme zich morgen hullen? Zal straks de Anti-Christ een afgodsdienst invoeren, waartegenover de Staat geen andere competentie bezit — volgens Dr V. — dan „niet-belemmeren" en „beschermen" en „vrijheid waarborgen", of zal hij een politiek stelsel propageeren, waartegen de Overheid op „haar zeer beperkte terrein" zich teweer mag stellen?

Tot welke vreeselijke consequenties is Dr Verkuyl bezig zichzelf en allen, die zijn valsche profetie aanvaarden, te leiden! Zie, als men de belijdenis uitholt, als men het ambt van de Overheid negativeert, haar profetische roeping omzet in een star zwijgen, haar maakt tot een automatische piloot, in beweging gebracht door de volksconscientie, als men Christe-Mjken godsdienst en afgodsdienst gelijkschakelt voor de Overheid, dan komt men feitelijk zoover, dat men de gemeente laat bidden voor de komst van het rijk van den Anti-Christ. Want wat houdt dat bidden om vrijheid voor afgodsdienst, dat „op de bres springen van de Kerk bij de Overheid" voor vrijheid voor andere godsdiensten enz. enz. anders in?

Maar de Kerk bidt om de komst van het Koninkrijk van Jezus Christus. En zij gelooft, dat liet komt en zij gelooft ook, dat het rijk van den Anti-Christ eerst komt. Een drinkbeker, die niet van haar kan voorbijgaan, tenzij dat zij hem drinke. En zij bidt: „Uw wil geschiede!”

„Als er een sterk (!) algemeen (!) christehjk levenspeil is", dan kan de Overheid verder gaan met het handhaven van de Wet Gods, zoo meent Dr V. En hij filosofeert dan: „Is een volk daaraan ontzonken, dan is terugtred onvermijdelijk".

Dr Verkuyl noemt geen voorbeelden, maar hij zou ook lang moeten zoeken om ze te vinden, 't Is nimmer , de volksconscientie", die het voor de Overheid onvermijdelijk maakt, de wetten wat te devaJueeren. Het zinken begint altijd bij de leiders.

Zoo in den Staat, zoo in de Kerk. En het volk zinkt mee.

Nog juister misschien: het verval begint vanuit de cultuurcentra, de imiversiteiten, waar de gezagsdragers worden gevormd, of althans him adviseurs. In het achttiende eeuwsche Frankrijk schreeuwde het volk: „Ni Dieu, ni Maitre!" Maar de Overheid (het fransche hof) had deze leus al meer dan 'n halve eeuw op steeds onbeschaamder wijze in practijk gebracht.

De leiders beginnen de Wet Gods aan den kant te zetten, de wetten van den Staat volgen vanzelf. De grondwet wordt dan bijvoorbeeld „een boekje" genoemd, zOoiets als een vódje papier. De geschiedenis van het Koninkrijk der Nederlanden na den oorlog is óók uiterst leerzaam. De „volksconscientie" maakte den terugtred niet onvermijdelijk, die terugtred was o.a. öp St. Michielsgestel allang voorbereid. De „volksconscientie" werd juist uitgeschakeld, om terugtred mogelijk te maken. Tred voor tred en sprong voor sprong ging het achterwaarts en alles werd aangewend, om de „volksconscientie" te bewerken. Zelfs dominees traden op als ambassadeurs der wetsovertreders. Als er verkiezingen zijn, wordt de aandacht juist van de ellende afgeleid, omdat de „volksconscientie" nog niet rijp wordt geacht om alles te verdragen.

Het bederf begint in den top. Daar heeft men andere normen voor gezag en vrijheid dan in de Wet Gods verankerd liggen.

Zoo in den Staat, zoo in de Kerk!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

Eenige opmerkingen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1948

De Reformatie | 12 Pagina's