GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Mijn voornemen was, om U nog iets uit Groens Archives te vertellen, waarin hij telkens zoo treffend verhaalt van de daden van het Huis van Oranje-Nassau.

Nu stel ik dat nog even uit, omdat een gebeuren op het oecumenische wanproduct, dat wereldraad van kerken heet, mijn en uw aandacht niet mag ontgaan. In de eerste plaats dus iets over dat wereldcongres en in de tweede plaats over de wijze, walarop onze christelijke pers ook hierop weer reageert.

Daar was de vorige week op het congres een, naar men zegt, machtig moment, een rede van dr Karl Barth, die als een grooten steen viel midden in den eendenvijver, en alle diertjes daar van. allerlei en toch eenerlei pluimage met groot gekwaak deed opvliegen.

Want deze vermaarde theoloog — daar zijn in Amsterdam zeer veel vermaarde theologen, indien zij niet alle vermaard zijn — zei eigenüjk niet veel anders dan dit: wat zijt gij hier toch aan het kerkehjk modderen. Gij meent de wereld te kuimen redden en gij kunt imtmers niets. De mensch is ten eenenmale niet bij machte maar iets goeds te doen.

En toen keken al die vermaarde en onvermaarde lieden elkander aan, alsof zij iets vernamen, dat nog nimmer was gezegd.

Het wil mij voorkomen, dat deze door Barth gemaakte indruk voor hem een groote teleurstelling moet zijn geweest.

Is hij niet reeds wereldbekend? Worden zijn boeken niet door heel de wereld gelezen? Bedoelde zijn klokgelui niet iheel de christehjke kerk te wekken uit den droom, dat zij maar iets goeds zou kunnen doen in een gehoorzamen wandel naar het Woord van God?

Wie maar iets weet van de leer van dezen, naar prof. Miskotte zegt, kerkvader der twintigste eeuw, kon van te voren wel vertellen, wat deze „vader" tot zijn weerbarstige kinderen zeggen zou.

En zie — hij zei het precies zoo, en heel die wereldraad stond verbaasd. Men zei: het was een machtige rede, met veel pathos uitgesproken. En die rede maakte een diepen indruk.

Heel diep kan dit echter niet zijn geweest, want anders had men het werk daar aanstonds moeten stilleggen.

Wie de geschiedenis der jaren na den vorigen wereldoorlog, van 1914—1918, nog niet had vergeten, wist ook wel, dat zulk een intermezzo op een wereldcongres niets nieuws is.

Ik wijs nu op een werk van den Amerikaanschen schrijver Walter Marshall Horton, getiteld: „Contemporary Continental Theology".

Hij vertelt daarin van de wereldconferenties van Oxford en Stockholm en Lausanne. Nu al weer lang vergeten.

Dadelijk na dien krijg maakte de humanistische menschheid zich immers op om te zorgen, dat ons het kwaad van den oorlog niet weer zou overvallen. Alle politieke en sociale ellende zou men doen verdwijnen. En toen meenden de heel en half moderne geesten, de valsche profeten in allerlei kerk, dat de kerk niet achter mocht blijven in die grootspraak. De kerk had immers schuld en zij had nimmer haar taak vervuld, maar nu zou het dan wezen.

Op die congressen nu, dus zegt Horton, gingen twee geestelijke stroomingen tegen elkander in. Het christelijk pessimisme tegen het-geestelijk optimisme.

De Amerikaansche activisten zongen: Rise up, o. men of God, His Kingdom tarries long, bring in the day of Brotherhood, and end the night of wrong.

De mannen der kerk zouden dus opstaan tot den arbeid, want de komst van het koninkrijk Gods liet te lang op zich wachten.

Laat ons den dag der broederschap brengen, en doen eindigen den nacht van het kwaad.

Dus: wereldvrede en maatschappelijke vrede en al wat er voorts voor moois en goeds kon worden gedacht.

Het optimisme in Amerika, dat ook toen een groot deel van al het goud der wereld had verkregen, was buitengemeen aanstekeüjk. De wereldvrede? — Wel, had men niet de veertien punten van Wilson? De sociale vrede oplossen? Een peulschilletje. Je geeft al maar meer loon en verhoogt zoo de koopkracht en alles bloeit op, en de strijd tusschen , , kapitaal en arbeid" heeft een eind.

Ik herinner mij nog een artikel in een bekend Amerikaansch tijdschrift, waarin werd gejubeld: wij nemen alle kwaad weg, alleen, ja, de dood, die zal wel bUjven, maar we kunnen dan toch het leven lang en aangenaam maken, zoodat er geen vrees meer is voor den dood, zooals iemand na een goeden maaltijd, tevreden met heel de wereld, opstaat en dan verzadigd afscheid van alles neemt in een rustigen slaap.

Welnu, vandaar dan dat kerkelijk: sta op, o mannen Gods!

Maar daar waren, zegt Horton, ook godgeleerden uit Duitschland, of beïnvloed door Duitsche wijsheid en in Duitschland had men het toen bijzonder druk over Spenglers „Untergang des Abendlandes".

En tegenover het Amerikaansche activisme werd dan geplaatst het Europeesche quietisme, dat zingen deed: Sit down, o men of God, His Kingdom He will bring, whenever it may please His will: You cannot do a thing.

Dus: zet u maar stil neer, want God zal Zijn koninkrijk brengen, wanneer Hij het wil, want Hij alleen kan dat doen. Gij zelf kunt niets!

Ziet gij wel, dat is precies de rede van dr Karl Barth. Een spreken, zooals wij dit van hem en van zijn volgelingen in een verrassend geraffineerd woordenspel — en dat nog wel met het Woord Gods — en tegeUjk met een geweldige eentonigheid, wel honderdmaal hebben vernomen.

Maar dit kenteekent feitelijk heel dat congres van dien wereldraad. Als gij de verslagen van de redevoeringen in onze pers hebt gelezen, redevoeringen van om strijd vereerde vermaarde theologen, dan komt gij tot de conclusie, dat deze in christelijk gewaad gehulde wereld waarlijk uitgepraat is. Daar is nu geen enkele maal maar iets gezegd dat niet heel de geschiedenis der wereld door tot vervelens toe kon worden beluisterd.

Maar — het is waar, de mensch begint zijn dwaasheden altijd weer van voren af aan en zet zijn droeve spel, zich zelf te verlossen, vroom of onvroom, voort, tot het eind, wanneer ook het woordenspel van dezen wereldraad door den Koning der kerk zal worden geoordeeld.

De rede van dr Barth was geweldig, zei men. Hij zei: gij kunt toeh niets. Gij moet maar wachten tot het God belieft

Sit down o men of God, His Kingdom He will bring

Nu verontrustend was het geval niet. Want de adepten van dr.Barth kwamen aanstonds in de pers vertellen, dat hij het niet zoo kwaad bedoelde. Hij ging immers mee aan het werk. Feitelijk kwam het hierop neer, dat deze „kerkvader der twintigste eeuw" — de meest goddelooze van alle eeuwen, want wij gaan naar het eind van deze laatste der dagen — aan de kerk van Christus vertellen wil, dat zij in Zijn heilig Woord geen vasten grond, en in Zijn in dat Woord ons gegeven heilige wet geen zekere leidraad voor gansch ons leven ontvingen. Dat Woord is maar menschenwerk. Als het God belieft door de prediking en in een bepaalde concrete situatie in ons te spreken, dan weten vidj voor dat moment Zijn wil. Wat hierop neerkomt, dat de mensch zelf zal bepalen, wat hij al dan niet doen zal.

En als dan later Brunner en Niebuhr en andere vermaarden, ook een uit Praag, die naar hier reizen mocht, komen spreken over de kerk en de sociale gsreehtigheid, over communisme en marxisme, dan wordt het wel duidelijk, dat ook een wereldraad van kerken, deze oecumene, die niet is dan ongehoorzaamheid aan den Koning der kerk, een wereldrevolutie mee kan voorbereiden.

Daarom is het zoo diep teleurstellend, dat de christelijke dagbladpers van thans tegenover al dit wereldsch gedoe geen krachtig getuigenis weet te gevin. Geweldige koppen boven enthousiaste verslagen, zelfs omtrent het avondmaal, alsof hier nu eens de kerk van Christus haar kracht zou toonen.

En dan af en toe een enkele opmerking, als die wij in , , Trouw" konden lezen over de rede van Barth, een artikel waaruit bleek, dat de schrijver van Earth's theologie niets afweet of haar wezenlijke waarde verbloemt. Want het is niet waar, dat Barth in werkelijkheid de wereld verwijst naar de barmhartigheid Gods geopenbaard in Jezus Christus, Zijn zoendood en kruis en opstanding. Als Barth daarvan spreekt, belijdt hij juist niet wat het Woord Gods ons omtrent het werk van den Koning der kerk voor Zijn volk heeft geopenbaard. Na al hetgeen Prof. Schilder en Prof. van Til en andere ook Roomsche en Protestantsche geleerden ons daaromtrent hebben medegedeeld, mocht een orgaan, dat in de gereformeerde gezinnen als een welkome gast wil worden ontmoet, deze verschrikkelijke waarheid niet verbloemen.

Men is niet klaar met de modewoorden van dezen dag ten halve over te nem_en en er een christelijk woordje aan toe te voegen. „Trouw" wijst er op, dat Barth van een christelijke politiek niet weten twll, maar zegt dan, met de bekende Kierkegaardiaansche uitdrukking: „Christelijke politiek is een waagstuk en zij faalt telkens weer, omd& .t wij zondaren zijn. Maar Christelijke politiek is een plicht, omdat zij „in beginsel" mogelijk is”.

Als Christelijke politiek iets beteekenen zal, dan moet zij gehoorzaam zijn aan het Woord Gods en den Koning der kerk, Die ook de Koning der koningen is> Dat is nimmer een waagstuk. Het is een waagstuk, God niet te dienen en te gehoorzamen.

„Kust den Zoon", dus Psalm 2, „opdat Hij niet toome en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toom maar een weinig zou ontbranden".

Natuurlijk blijven wij zondige mensehen, m^aar als wij falen dan ligt dat alleen aan de verlating van het Woord Gods, aan onzen hang telkens weer naar de wereld. En als onze christelijke pers voortgaat met zoo haar wereldzin te vertoonen, dan wordt zij erger dan de wereldsehe en wordt het een waagstuk haar voor het christelijk gezin te aanvaarden.

Zij behoorde, wilde zij getrouw profeteercn, dit te moeten doen zien, wat ds van den Bom zegt in zijn' pas uitgekomen preek over Christus' Urgentieplan: „hoe beschamend, dat reeds zooveel eeuwen lang de kerk des Heeren het kruis van Christus heeft gepredikt, en dat het vandaag wel lijkt, alsof men het nog niet heeft begrepen. Zeker, men heeft den mond vol over Christus en over Christus' Koningschap, en men weet ook precies te zeggen, wat de christelijke kerk moet doen in Christus' Naam — de wereld vernieuwen, de misstanden opruimen, sociale gerechtigheid werken, een gemeenschap bouwen. Maar — Christus' kruis wordt niet meer verstaan. En de mensch wordt in het centrum gezet”.

De mensch! Hier de humanistische staatsman, daar de vermaarde theoloog.

En wat zij spreken en doen bewijst niet dan hun machteloosheid.

Zij doen niet dan praten en zij zijn in werkelijkheid uitgepraat. Doen de feiten zulks niet zien eiken dag?

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 11 september 1948

De Reformatie | 8 Pagina's