GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (III)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (III)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geven we thans onze aandacht aan de tweede stelling van dr Volger:

„Aangezien er geen zaligmakende kerk bestaat, maar de zaligheid verbonden ligt aan het geloot in Jezus Christus, moet het voornaamste accent niet gelegd worden op den vorm van de kerk, maar op den geloofsinhoud van de kerk".

In deze tweede stelling grijpt dr Volger blijkbaar op do eerste terug.

Die eerste stelling had reeds uitgesproken, dat „d e vorm" der kerk secundair is; de tweede voegt er nu aan toe, dat hij, die v o r m der kerk, n i e t h e t voornaamste accent moet hebben. Dat is duidelijk, en het klopt ook.

Maar juist omdat het klopt, krijgen we den indruk, dat iets anders óók wil „kloppen". We bedoelen: in stelling n staat, dat de GELOOFSINHOUD van de Kerk het voornaamste accent moet hebben. Vergis ik me niet al te zeer, dan slaat deze opmerking van stelling n terug op het gezegde in stelling I, waar het heet, dat de SUBSTANTIE van de kerk het p r i m a i r e is.

Nu is het altijd wat lastig met die vreemde woorden. Wat bedoelt „vorm" en wat „substantie" ? Bedoelt „substantie" hier hetzelfde als „g e 1 o o f s i n - hou d", dan zuUen we, om maar niet teveel overhoop te halen, maar eens afspreken, dat dr Volger en ik het erover eens zijn, dat hiermee bedoeld wordt zoo iets als de inhoud van die twaalf uitspraken, die tezamen de apostolischegeloofsbelïjdenis vormen, en die ook in den Catechismus als zoodanig worden behandeld.

Nu behoort het „f a c t u m" der kerkvergadering ook zélf tot den geloofsinhoud van de kerk. Het is haar geloofsinhoud, dat de Zoon Gods een gemeente, tot het eeuwige leven uitverkoren, door Geest en Woord Zich vergadert van het begin der wereld tot aan het einde. Dat is GELOOFSINHOUD.

Waarom ik dit zoo met nadruk zeg? Omdat ik zoo gauw mogeUjk wou afkomen van wat in ons vorig artikel ons ophield: dat „BEGRIP" van kerk. Een „begrip", wel, daar hebben we niets aan. Primo, in de kerk zijn er maar weinig menschen, die weten wat een begrip is. Nóg minder, die weten, hoe het toegaat met de vorming van een begrip. Nóg minder, die bedenken, dat die begripsvorming nóg een onzekere kwestie is, waarbij de laatste gronden van het wijsgeerig denken worden blootgewoeld; door den één zóó, door den ander anders. Maar ik ken ze bij honderden, die, al verstommen ze op de vraag: wat is uw kerk-BEGKIP, dadelijk den mond opendoen, en dan hartelijk ook, als hun gevraagd wordt: wat GELOOFT ge van de kerk? De opmerking is uit mijn mond niet nieuw, en ik zou me haast schamen het weer eens op te lepelen, maar ze zeiden me, dat ik toch heusch nog maar weer eens moest gaan schrijven over de kerk, welnu dan: de opmerking vinde hier weer een plaats, dat de Cateöhismus heelemaal geen definitie (omschrijving) van de kerk geeft. Een kerk-begrip vindt ge er evenmin als een Gods-begrip, een satisfactiebegrip, en wat dies meer zij. Op de vraag wat de antwoordende partij van de kerk gelooft, komt er een GELOOVIG antwoord. Je kunt nu eenmaal geen begrippen gelooven, want in elk begrip, dat de mensch zelf „zich" vormt, steekt altijd een heele groote dosis zelfvertrouwen. Je gelooft alleen IN­ HOUDEN van OORDEELEN (uitsprake^. Abraham geloofde niet in zijn Gods-begrip, maar hij geloofde God. Waarin? In de (belovende) UITSPRAKEN die Hij hem gedaan had.

Als ik dus den geloofsinhoud het primaire noem, en daaraan het voornaamste accent geef, goed, dan krijgt dus in de kerk het voornaamste accent het feit, dat de ZOON GODS zich een kerk vergadert. Dat is een FEIT, dat vandaag aan den gang is. en van het begin der wereld tot aan het eind der dagen doorgaat.

Nu zit ik een beetje verlegen te kijken bij die voorkeurs kwesties van dr Volger. Niet zoozeer, als ik me met hem zou vermeien in een begrippenspel op een studentenconferentie, doch als ik Zondagmorgen in de kerk zit en Maandagmorgen opereeren moet met wat ik daar 24 uur geleden gehoord en beleden heb.

Want als nu de ZOON GODS zich een kerk vergadert, en ik moet daarop den vollen nadruk laten vallen, als op het primaire, wel, mag ik dan zeggen: in dien geloofsinhoud zelf maak ik nu wéér verschil tusschen „voornaam" en „minder voornaam", tusschen „primair" en „secundair"?

Dr Volger hoor ik interrumpeeren. Hij zegt vermoedelijk hier tegen mij: wat mankeert u, was fallt DJr ein? In GELOOFSinhouden is ALLES even gewichtig, daarin is geen primair en geen secundair. Best, dan zijn wè 't daarover samen eens.

Maar dan heb ik een vraag. Een koppig vol te houden vraag. Ze luidt: IS DAN DE „VORM" DER KERK ZELF OOK GEEN GELOOFSINHOUD? Ik bedoel niet: de „vormen", die de menschen maken, hier, of in Lapland, Denemarken, Amerika, maar de „vormen", zoo als Christus ze HEBBEN WIL?

Met te meer aandrang stel ik deze vraag, te beginnen als vraag-aan-mijzelf, als ik bedenk, dat de kerk een VERGADERING is. Niet een vergadering, die kt is. m doch een vergadering, die nog alttjd aan den gang is. Een bijeenbrengingsacte is door mij geloofd en beleden, welke permanentgeschiedt, van het begin tot het einde toe. Heden en morgen doet Christus het vergaderingswerk. Moet ik nu verklaren, dat deze volzin zélf primair is, en de vergaderingsvormen secundair zijn ? Maar ik dacht eigenlijk, en als men mij kan tegenspreken, dan doe men het, ik dacht eigenlijk, dat VERGADEREN, bijeenbrengen, een kwestie van zichtbaarheid, van telbaarheid, van zintuigelijk-waameembaarheid was. Ik heb daarmee niet gezegd, dat het MIJN zintuigen zijn, die dat altijd moeten kunnen waarnemen; want, als b.v. iemand, die sterft, vergaderd wordt in „de hemelschuur" (een bijbelsch beeld), dan zie ik dat sterven wel, maar IK zie dan niet die hemelschuur, noch het in-dragen van dien stervende in die hemelschuur. Maar ik hoor er wel van spreken en dan weer in den bijbel zelf, en hij zegt me, dat ik me nu maar stil moet houden, want over DIB wijze, DIEN „vorm" van kerkvergadering kan ik niet veel meepraten; ik kan er ook geen steek aan veranderen, of schikken, of beschikken, of verknoeien. Het gebéurt eenvoudig, afgeloopen. Maar „secundair" is die vorm heelemaal niet. En mijn geloof aJleen kan zeggen, dat op dat oogenblik van sterven kerkvergaderingswerk geschiedt op een zeer bepaalde, wijze, die God heelemaal niet secundair wil genoemd zien, want Hij houdt die zaak toch maar in eigen hand, zoolang als de wereld staat.

Ja, ik moet het maar weer erover hebben, dat er een vergadering geschiedt, dat ze gemaakt wordt.'Tik kan Caesar critiseeren, en Truman, en Stalin, en Koningin Juliana, als zij een vergadering maken, en de „v o r - m e n" meteen bij wetsdecreet vastleggen. Ik kan hun werk critiseeren, als Stahl, als Hobbes, als Rousseau, als Nietzsche, als Washington. Die zijn allemaal e v e a-zoovele critici van evenzoovele volksvergaderaars. Maar als 't over de kerk gaat, dan heb ik, als u me - naar mijn GELOOFSinhoud blijft vragen, niet te maken met even-zoo-v e 1 e kerkmenschen, Luther, Calvijn, Cyprianus, maar ik heb te doen met den é é n e n Kerkvergaderaar, die de Zoon' Goda is. Concurrenten heeft Hij niet. Collega's ook niet. Ik kan dus niet a la Socrates een kerkvergaderings-begrip me vormen uit de veelheid van overeenkomstige acties, want er is maar é é n z o o'n actie. Ik kan ook niet met Plato mijn kerkvergaderingsbegrip opbouwen uit de filosofie van zijn ideeën, want die filosofie is een brok heidendom. Ik moet dus van HEMzelf vernemen, wat Hij omtrent die kerkvergaderings-vormen zegt. Met andere woorden: die VORMEN ZIJN PRIMAIR, omdat ze geloofsinhoud zijn. Hij zegt me, dat mijn (geloofs) DOGMA moet bevatten een BEschrgving (geen eigenmachtige OMschrijving) van de vergaderingsvormen, zooals Hij ze WIL; en dat mijn (geloofs)ETHIEK heeft te bevatten een gebonden voorschrift betreffende mijn actueele MEDEWERKING aan dien vergaderingsarbeid in ONDERWORPENHEID aan de als geloofsinhoud primaire belangstelUng vorderende vergaderingsvormen, die HIJZELF geopenbaard heeft. Niet, dat Hij me over heel de linie die vergaderingsvormen laat zien, of eraan laat meewerken (denk b.v. aan dat sterven van daarstraks). Maar toch zóó, dat voorzoover Hij mij inschakelt in Zijn dienst, ik verplicht ben, me aan wat ik van zijn vergaderingsvormen en vergaderingsnormen wéét, te onderwerpen in m ij n mede\yerking onder en met Hem, zoover Hij me daartoe de gelegenheid opent, en zegt: vooruit, jij knecht van Mij.

Want Hij heeft mij als geloofsinhoud gedicteerd, dat Hij wel geen concurrenten heeft, en geen rivalen, en geen collega's, maar wel een massa v ij a n d e n. Hij rekende mij ook onder die vijanden, zooveel mijn vleesch betreft, en zei mij vlak in mijn gezicht, dat ik dat vooral niet mocht vergeten. Hij zei me, dat als ik onder Truman, Stalin, Juliana leef, ik het niet in mijn hoofd halen moet. dat hun nationale vergaderingsvormen secundair belang hebben in dien zin, dat ik het ok wel eens anders probeeren mag dan zij het bij decreet hebben vastgelegd. Ik herinner me, dat er zooiets als doodstraf op kan staan, en dat hier woorden vallen als „hoogverraad" en „revolutie". Nu, H ij is de Koning van de koningen, en de Heer der heeren. Zouden dan zijn kerkvergaderingsvormen in dien zin van daareven secundair mogen heeten ? Hij trekt me ^n mijn jas, en zegt mij: reumes, wou jij soms in den openbaringsinhoud van Mij, die geloofsinhoud moet worden van jou, verschil maken tusschen meer en minder belangrijk? Ben ik een Koning, waar is mijn eere; en ben ik een Führer (Archeeg) waar is Mijn ontzag? Mijn ..vormen", mannetje, zijn MIJN zaak, en ik eisch conformeering de iure en de facto. Synodes mag je critiseeren, dat is óók geloofsinhoud (art. 7 Confessie). Maar mijn Hemel-consistorie niet. De staat, waarvan jij burger bent, is in den hemel (Fll. 3 : 20), en daar gaat het streng toe, omdat hier kwesties zijn van leven n van dood.

Omdat de dingen zóó staan, en niet anders, kan ik e ook niet vinden in den aanloop van deze stelling n van dr JVolger. Om te beginnen hjkt mij de tegenstelling niet juist, die dr Volger stelt. Hij zegt: er is geen zaligmakende kerk, MLAAR de zaligheid ligt verbonden aan het geloof. Er is ook geen zaügmakend geloof, — moet ik nu zeggen: MAAR de zaUgheid ligt verbonden aan het geloof? De zaligheid is vastgelegd aan alles en nog wat. Aan het geloof, zeer zeker. Maar ook aan de 'h o o p, ook aan de liefde, ook aan de g e-hoorzaamheid, ook aan het doen van g o e d e w e r k e n. als onderdeel van de bekeering, de wedergeboorte, om in den trant der oude confessies te spreken. En als de liefde tot Hem nr, d a a r i n büjken moet, dat ik in de zaak der kerkvergadering naar Hem luister (het primaire), en Zijn vijanden (die natüürUjk in de KERKVERGADERING het liefst Hem te hjf willen, net zooals Stalin dat zegt te ondervinden in ZIJN staatsvergaderingswerk, en Truman, en Nederlands koningin), ook op dit punt bestrijd, dan kan ik rustig en dan móet ik bevend zeggen: de zaligheid is verbonden aan o.a. de liefde, en dus aan het normgetrouwe, en aan Zijn vorm getrouwe kerkvergaderingswerk, zoover het mij in handen gegeven is, om er aan mee te doen.

En dan. in de tweede plaats: ik houd er niet van, dat wij zeggen: er is geen zaligmakende kerk. Die kerk, waarvan dr Volger belijdt, dat ze vele vormen heeft, is dat soms de ware? Me dunkt van wel, want anders weet ik heelemaal niet meer, van welk ander , , wezen" er dan onderscheiden vormen zijn. Nu is die kerk niet zaligmakend, want alleen HIJ maakt ons zalig, onder andere in de kerkvergadering, en in de geloofsgave, en in de uitstorting van de liefde in ons hart. Maar als ik mijn geloofsinhoud nog eens erken als openbaringsinhoud (wat ik „geloof", doch daarmee niet overeenkomt, wel, dat „g e 1 ó ó f" ik niet, doch dat maak ik me alleen maar eigenmachtig wijs), dan hoor ik Hem zeggen, dat buiten de kerk, die HIJ vergadert, geen enkele zaligheid, geen enkel heil, nulla salus. is. Dat staat dan ook letterlijk zoo in mijn belijdenis, en nog pas is daarover in dit blad iets opgemerkt. Juist, omdat HIJ vergadert zóó, dat straks zal blijken, dat buiten de door Hem getrokken grenzen niemand zalig wordt, juist daarom heb ik in vreeze en beven zijn zaligheidsgang en zaligheidsgeschenk bij te houden, zoover ik zien en tasten kan, in onderworpenheid aan Hem.

Ik zeg dan: primair, primair, en ik schrap dat woord „secundair"; het lijkt me een doekje voor mijn bloeden.

Stel eens, dat iemand zeggen zou: negen maanden lang was de Zoon Gods bezig, zich een menscheUjke natuur aan te nemen uit het vleesch en bloed der maagd Maria, dat is een geloofsinhoud, primair, maar de VORMEN van die menschwording zijn maar secundair, tob daar niet over, wat zou men dan tot mij zeggen? Dat Arius, en Nestorius, en Eutyches beter knapen z\jn dan ik. Want zij tobden nog over het mysterie, en i k zeg: dat is maar secundair, meneer. Ik hoor hen zeggen, en Athanasius valt hun daarin bij: als u niet nadenkt over de VORMEN van die menschwording, dan denkt u niet na over de menschwording zelf, en dan bent u een woordenrammelaar-als u zegt: ik GELOOF de menschwording van den Zoon Gods uit de maagd Maria. Zoo iets is pas m é é n e n s gezegd, als ik probeer (het blijft probeeren) me in te denken WAT ik daar gezegd heb.

Nu denk ik er niet over, op de wijs van vele roomschen en vooral niet-roomsohen, te leeren, dat de kerk zoo iets is als het vleeschgeworden Woord. Ik vind dat leelijk woordenspel.

Maar ik wou alleen maar dit zeggen: als er maar één keer zoo iets is gebeurd, dat Gods Zoon zich een menschelijke natuur aannam, en als het net precies zóó maar één keer gebeurt, dat de Zoon Gods zich de kerk vergadert, in onvoltooid tegenwoordigen tijd, wel, waarom zou ik dan van iets dat één keer gebeurt, en negen maanden duurt, beUjden; het is (inclusief zijn vormen) mysterie, en van primair belang, en van iets anders, dat net zoo lang duurt als de wereldgeschiedenis, hoewel het ook maar één keer geschiedt, verklaren: het is voor wat zijn vormen betreft, secundair? Die geboorte uit de maagd Maria, wel, die is voorbij, en ik kan daar wel iets over zeggen, n.l. uit het Woord. Maar die kerkvergadering, die is nóg aan den gang, die is nog lang niet af; daarover kan ik dan te meer alleen maar spreken als ik me houd aan het Woord.

Conclusie: die onderscheiding van primair-secundair kan mij niet behagen. Ik zal ze dadelijk onderschrijven, als mijn geloofsinhoud deze is: Luther doet wat' aan de kerkvergadering, en Bonifacius, en Cyprianus, en... (want nu word ik dadelijk erg ruim, omdat ik nu met menschen bezig ben) en Confucius, en zulke lieden. Maar nu ik als GELOOFSinhoud alleen verkondigen mag, dat HIJ het doet, nu heb ik a 11 e s tot een zaakvan-éérste-orde te verklaren: de VORMEN van zijn werk, als ik dat nare woord „vormen" nu eenmaal wil gebruiken, die zijn nét zoo primair als wat mij voorts ge-o-pen-baard is: de vergadering van den jongsten dag, de roeping van Abraham, de mstelling van het pascha, het offer van Golgotha, de manifestatie van Pinksterfeest, en den donder van het goddelijk gericht, dat mg het tellen wel afleert, als ik in 't onweer sta; dat is wat anders dan dat ik op mijn kamer een brochure schrijf over het onweer en den bliksem.

Is deze laatste opmerking ontleend aan een geschrift van Overboek of Barth?

Welneen — aan het veel ouder boek, dat „Job" heet. Daar vraagt God uit een onweer Job: waar waart gij, toen Ik de wereld schiep? Hebt gij Mij toen geassisteerd soms? Of Mij geadviseerd? Immers neen? Maar wat praat ge dan eigenmachtig over de normen en de vormen van mijn scheppings-en voorzienigheidsacten? Gij hebt alleen maar tegelooven.

Toen werd Job stil. En verfoeide zich in stof én asch. Zoo hoor ik uiteen onweer tot mijzelf de Stem me vragen: waar waart gij, waar zijt gij, toen Ik de kerk begon bijeen te brengen, en als Ik nog daarmee mij bezig houd, niet door Calvijn en Luther tenslotte, doch door Mijn Geest en Woord? Zijt gij daarbij Mijn assistent. Mijn adviseur? Neen' Houd dan uw eigenwilligen mond, en maak de „vormen" niet secundair of zoo. Gij hebt alleen maar te gelooven en u te sehikken.

Nu word ik stïi, en ik heb berouw, in stof en asch. Hij is vandaag nog bezig — in zijn vormen naar zijn normen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1948

De Reformatie | 12 Pagina's

De pluriformiteit van de kerk in verband met de oecumeniciteit (III)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1948

De Reformatie | 12 Pagina's