GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IX)

Vooraf een kleine rectificatie: In ons vorig artikel op blz. 130, eerste kolom, 13e regel van onderen, had de zetter, naar ik aanneem door onduidelijk schrift van mij, achter escamotagestukjes tusschen haakjes geschilstukjes geplaatst, dit moest goochelstukjes zijn.

Nu allerwegen de wekroep weerklinkt in onzen tijd om een nieuwe maatschappelijke 'orde en ook door een enkelen christedjken woordvoerder, gelijk wij reeds zagen, de verschijning van een nieuwe samenleving als aanstaande met bhjdschap wordt begroet, komt met te meer klem de vraag op ons af, of. ook wij ons zullen scharen in de rijen van hen, die naar dien nieuwen dag der menschheid hier beneden op weg zijn en aan alle acties, die daarvoor de baan willen vrij maken, onzen, steun zullen verleenen, of dat wij onze stem daartegen moeten verheffen en ons daartegen geestelijk weerbaar moeten maken.

Het slot van ons vorig'artikel, gelijk hetgeen in de andere artikelen werd betoogd, zal het wel duidelijk gemaakt hebben, dat wij inderdaad van oordeel zijn, dat deze ideeën praktisch moeten worden weerstaan, en dat reeds bij het begin; en dat wij de leuze van dezen algeheelen of partieelen heilstaat op aarde niet mede kunnen aanheffen. Wij vernemen weliswaar van iemand als prof. de Gaay Fortman, dat deze nieuwe maatschappelijke orde, waarbij aan den arbeider medezeggenschap zal worden toegekend, hetgeen, naar men . zegt, zelfs een wijziging van onze opvattingen over het rentmeesterschap ten gevolge moet hebben, een zaak is van rechtvaardigheid, die als zoodanig geen uitstel kan lijden, — maar wij krijgen geen antwoord op onze vraag: Of uit dit alles moet worden afgeleid, dat de maatschappelijke orde en de verhoudingen tusschen patroon of ondernemer en arbeider of employé, zooals .wij deze eeuwenlang gekend hebben, en zooals die ons ook door de Heilige Schrift worden verhaald, moeten worden gekwalificeerd als bepaald onrechtvaardige orde en verhoudingen, en dat principieel genomen dan.

Nu verklaart prof. de Gaay Fortman wel (De Arbeider in de nieuwe samenleving, blz. 8)_, overtuigd te zijn, dat, "wamieer wij er niet in slagen, langs den weg van onze normale democratische staaisinstellingen, een verandering van de maatschappelijke orde te bewerkstelligen, er vroeger of later langs revolutionairen weg nieuwe maatschappij-vormen met geweld zullen worden tot stand gebracht, — maar alvorens wij met hem meegaan in zijn pogen, om Moscou eenige stappen voor te zijn en den - wind uit de zeilen te nemen, willen wij ons toch ernstig en nuchter bezinnen op de vraag, of dit alles juist is en geboden; bovenal of dit alles is naar den wil van onzen God en Heer. )

Bij die noodzakelijke critische overwegingen willen wij er nogmaals met nadruk op wijzen, dat wij ons toch los zullen maken van schema's en begrippen, die hierbij vaak als vanzelfsheden worden gehanteerd, en die zich toch niet verdragen met hetgeen Gods Woord ons leert. Zulk een schema ligt b.v. besloten in de tegenstelling van kapitaal of bezit eenerzijds en arbeid anderzijds. Want het is toch de Heilige Schrift, welke ons reeds op haar eerste bladzijden leert, dat God de Schepper is, die als de eenige Eigenaar van al dat jloor hem geschapene den mensch schept en aanstelt als bestuurder en verzorger van Zijn eigendom. Mensch «en wereld, de goederen der aarde en de rentmeesters dier goederen, zij samen bestaan alleen door de onderhoudende kracht Gods, waarmee Hij alle ding in standhoudt, door het handelen der mensclten met die scheppingsgoederen bestuurt, en tot de door Hem bepaalde bestemming leidt. God is dus de Eigenaar van al onze levensgoederen, gelijk ook vaii ons menschen, die Zijn schepselen zijn. Hij is de Bezitter van al hetgeen Hij ons toebetrouwde, hetzij veel of weinig; van Hem zijn onze grondstoffen, producten, fabrieken, machines, bedrijven, ons geld en ons goed. Van God is alles en van den mensch is niets.

Tegenover dien eigendom van God staat de mensch als door Hem geroepen arbeider, staat iedere mensch als arbeider Gods, zoowel de ondernemer als de arbeider in loondienst van dien ondernemer.

Wanneer nu tot de wereld van vandaag een oproep moet uitgaan, dan zou dit volgens ons niet in de eerste plaats moeten zijn een oproep om te komen tot een rechtvaardiger plaats voor den onder leiding van anderen werkenden arbeider in de samenleving, een roepen om een nieuwe orde, waarin dit verwezenlijkt zou kunnen worden, maar vóór alles, beginnende bij het begin der dingen, een terugroepen naar de oude orde, de Scheppingsorde, waarbij God alleen als Eigenaar wordt erkend en door den mensch als Zijn arbeider wordt gediend. In zijn werk „Eigendomsrecht en Eigendomspliehten" (W. Bergmans, Tilburg, 1946) doet de R.K. schrijver Dr J. H. Gilissen de treffend juiste opmerking: „De eigenaars moeten weer terug naar God." (blz. 252). Wanneer alle „have nots" (niets hebbenden) ten opzichte van God den Heere, zoowel zij, die aan-^ geduid worden te behooren tot de z.g. bezittende klasse, als zij van wie men zegt, dat zij behooren tot de z.g. arbeidende klasse, gezamenlijk en ieder voor zich dien weg terug zouden gaan tot God den Eigenaar, dan zou dit de beste en meest effectieve bestrijding beteekenen van alle eigendoms-misbruik; dan zouden de maatschappelijke misstanden met het getal der armen en behoeftigen sterk verminderen. Wij moeten vóór alles weer samen Schriftgetrouw leeren denken over God en Zijn Schepping. En wij zeggen het dezen R.K. schrijver na, wanneer hij de opmerking plaatst in zijn meergenoemd werk: „Dat de eigenaars terugkeeren, naar God, hun Heer!" (blz. 252).

Wanneer wij dit weer recht zien, en daadwerkelijk deze erkenning beleven, dan zullen wij voorts dien eigendom Gods zien staan onder de Wet Gods en dit eerbiedigen. In één onzer eerste artikejen hebben wij er reeds op gewezen, dat dit beteekent, dat God, verbiedende den diefstal van en de begeerte naar het goed van den naaste, daarmee van ons vordert, dat wij eerbiedigen zullen de separatie, die Hij zelf als Beschikker wat het beheer van Zijn goederen betreft, onder menschen heeft aangebracht. Wanneer wij dan vernemen, dat men de beschikkingsbevoegdheid aan den ojidememer over zijn onderneming wil ontnemen, en die, zooals prof. de Gaay Fortman het uitdrukt, wil gaan „vergemeenschappelijken", dan dringt zich de vraag aan ons op: verdraagt-zich dit met de Wet GSods, deze ont-eigening-van-de onderneming, ook al tracht men dat door filosofische constructies en onderscheidingen (als b.v. de onderneming in vermogensrechtelijken zin en de onderneming als gemeenschap), aanvaardbaar te maken, door die ont-eigening naar het schijnt te beperken tot laatstgenoemde en niet uit te breiden tot .eerstgenoemde. Men kan b.v. deze onderscheidingen gebezigd vinden in het werk van prof. Mr C. P. M. Romme: „De Onderneming als gemeenschap in het recht". (Urbi et Orbi, Amsterdam, 19-16). Tegenover die onderneming in vermogensrechtelijken zin wortit dan gezegd van die onderneming als gemeenschap: „Als wezen zonder vermogen, als wezen dat niet vatbaay is voor vermogen, omdat het enkel is een geheel van samenwerking, kan de onderneming rechtens niet geconstrueerd worden tot subject van vermogen en niet tot subject van schuldvordering, van een praestatie, die voor haar geldswaarde zou hebben. En evenmin kan haar een vermogensrechtelijke verplichting worden opgelegd." (blz. 124). Hetgeen weer niet wegneemt, dat die als gemeen-schap gedachte en voor vermogen niet vatbare onderneming toch aan die gemeenschap beslissingsrecht wil toekennen ten aanzien van de besteding van de wel degelijk geldswaarde bezittende vermogensvermeerdering. Hier wordt dus verband gelegd tusschen 'n filosofische kip en concrete eieren. Iemand als dr J. Ph, M. van Campen motiveert zulk een beschikking in zijn werk „Onderneming en Rechtsvorm" (Dekker & van de Vegt N.V., Nijmegen-Utrecht, 1945) met de stelling: „de eigendomsrechten van de kapitaalgevers op de ondernemingsgoederen nemen af, naarmate de zelfstandigheid van de onderneming groeit" (blz. 24). Wij vermelden dit, om er de aandacht op te vestigen, dat bij deze-nieuwe voorgestane maatschappelijke orde die filosofische onderscheiding van de onderneming als gemeenschap de bodeirf is, waaruit al dit nieuwe als medezeggenschap, verminderde eigendomsrechten, gewijzigde rentmeesterpositie e.d. ontkiemt. Wiens filosofische interesse er naar uitgaat, de ontwikkeling van deze filosofische idee der gemeenschap uit een recente publicatie te leeren kennen, kan ik aanbevelen het boek van den bij een mijnongeluk tragisch om het leven gekomen R.K. schrijver Pater Mr Dr Angelinus O. F. M. Cap., dat Inmiddels reeds een vierden druk beleefde: „Wijsgeerige Gemeenschapsleer" (N.V. Dekker & Van de Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1946). Daar kan men dan kennis maken met deze vanuit het R.K. solidarisine, zij het ook met overnemen van betoogde waardevolle elementen van het totalisme (blz. 187), ontwikkelde gemeenschapsleer, waarbij als methaphysieke essentie van de gemeenschap wordt gesteld, dat zij is een moreele orde-eenheid (blz. 83), geen zelfstandigheid (blz. 83), wel realiteit (blz. 182) bezittende. Ook deze schrijver roept om een nieuwe maatschappelijke orde: „Wat vóór alles voor 'n hernieuwing van de gemeenschap, voor een gemeenschappehjk welzijn vereischt wordt, is betere ordening van het maatschappehjk leven. Op de perfectioneering van die orde zal dus het streven van de gemeenschap vóór alles moeten gericht zijn." Waarop de schrijver terstond deze ware woorden laat volgen: „Een gemeenschap beantwoordt aan haar ideaal, alfe haar leden ideaal zijn en op ideale wijze samenwerken" (blz. 94). Overigens erkent deze schrijver, dat op het terrein der gemeenschap de mensch zijn persoonlijke rechten behoudt. Een zanger, merkt hij op, behoeft zijn stem niet terwille van de zangvereeniging te laten ruïneeren (blz. 268). Getransponeerd in de taal van ons tegenwoordig onderwerp, had hij ook kimnen zeggen: Dé rentmeester Gods, dien wij eigenaar plegen te noemen, behoeft zijn onderneming niet ter wille van de onderneming als gemeenschap te laten ruïneeren. Hij behoudt zijn volle recht, en, of juister gezegd: zijn volledig mandaat, zoo al niet bij - (polken en overheden, dan toch bij God.

P. GROEN.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CRISIS VAN HET GEZAG in het bedrijfsleven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 januari 1949

De Reformatie | 8 Pagina's