GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER Brieven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER Brieven

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater. neven

Diep werd ik getroffen door een bericht in de bladen, dat een conmiissie van taal-en andere kundigen zou samenkomen, om vast te stellen, wat wij onder het woord: democratie moeten verstaan. Dat is buitengewoon verrassend, want ik meende, dat wij allen dag niet alleen in theorie doch ook practisch daarin werden onderwezen. Immers regeeren tegenwoordig de democraten de wereld, aan deze en aan gene zijde van een ijzeren gordijn, en dat niet op de nog vergelijkenderwijs bescheiden wijze van de vroegere absolute heerschers, maar zelfs zóó, dat zij heel het leven in doen en denken willen beheerschen, onder de belofte, dat wij dan ook zekerheid hebben van een gelukkig bestaan, van de wieg tot het graf.

Deze democratische overheden scheppen een nieuwe maatschappij en daarin een nieuwen mensch.

^ Zij bepalen zelfs de wet voor alle wetenschap en kunst. In Rusland zegt de overheid, wat biiv. erfelijkheid is, of zij er is, en of zij er niet is. Voorts wat kunst is en historie. Het blijkt nu, dat de Russen alles hebben uitgevonden van het buskruit af tot de radio toe. En wie dat tegenspreekt wordt „gelikwideerd".

Vandaar dat alle mannen van wetenschap daar roepen: groote Staltn U heeft gelijk. En deze, anders dan koning Kanut, aanvaardt dit hoffelijk. Dat is daar democratie.

Maar aan deze zijde van het ijzeren gordijn is de democratie niet minder machtig. Men kan hier een viiist maken, als men geen hand heeft. Men houdt meer over, naarmate men meer uitgeeft De staat vermeerdert zijn uitgaven en verlaagt zijn belastingen. Althans zoo verwachtten het de democraten in Engeland. En hier is men evenver gevorderd.

Zelfs calvinisten, die synoden vormen, zijn niet minder machtig.

Zij wijzigen stelhngen, die zij eens plechtig hebben vastgesteld en verklaren dan, dat alles tegeUjk veranderd en gelijk gebleven is.

De democraten hebben hier ook alles uitgevonden. En daar is geen ding goed gebeurd of zij volbrachten het. Zoo hebben de democraten van de partij van den arbeid zelfs de wijsheid in pacht voor de leiding van leger en vloot. Het gebroken geweertje is nu een stengun geworden.

Maar kerkelijke leiders zijn niet nainder machtig. Zij zeggen, dat in kerkrechtelijken stijl het woord t e n z ij hetzelfde beteekent als totdat.

Nog zijn er zelfs m onzen kring, die verklaren, dat liefde tot den naaste beteekent, dat men hem helpt zijn misdaden te vei; geten, door hem te zeggen: och wij zijn allen zondaren niet waar, en wij hebben allemaal wel schuld.

Zoo zou indertijd de profeet Nathan het koning David vrij wat gemakkelijker hebben gemaakt, dan hij het toen deed.

Wij leven dus in een tijd van niet dan mirakels.

En in een tijd van niet dan democratie. En nu zouden daar menschen moeten samenkomen om ons duidelijk te maken, wat wij voor vast en bondig hebben te houden inzake de democratie?

Het kan in iemands geest vreemd toegaan, want toen ik dat las, rees eensklaps een aardige jeugdherinnering voor mij op.

Jeugdherinneringen heb ik niet veel. Die krijgt men eerst recht, als men heel oud is. Ik heb dat jaren geleden geleerd, toen, na een spreekbeurt ergens buiten ons gewest, een heel oude man op mij toekwam en zei: kent u misschien mijnheer A. ten uwent? Ik antwoordde: zeker, die ken ik heel goed. Wel, zei toen die man, wil u dan de hartelijke groeten van mij als oud vriend aan hem overbrengen? Ik zei: zeker wel, en voegde er aan toe: hebt U dien grooten man goed gekend? O zeker, antwoordde hij, ik ging met hem op de bewaarschool.

op de bewaarschool. Zie, dat zijn ver teruggaande jeugdherinneringen. Ik bepaal mij tot die van eenigszins verder gevorderden leeftijd.

Wij hadden op ons dorp twee wijze mannen. De overigen waren allen, geloof ik, heel gewone menschen, zooals gij en ik.

Wij, jonge lieden, hielden veel van hen en groepeerden ons gaarne om een van hen heen, en luisterden dan met veel spanning en intens genoegen naar hun opmerkingen. De ouderen zeiden, dat er bij beiden een streepje door liep, maar dat betwistten wij op goeden grond.

De eene wijze keek het liefst in de lucht. Hij was een sterrenkundige. Voorts loste hij voor ons ook alle vragen omtrent allerlei nieuwe uitvindingen op geniale wijze op.

Eens stond hij een tijdlang ernstig na te denken. Want onze meester had zich bij het gezelschap gevoegd en zei: nu moet u mij eens vertellen: wie geeft het meeste licht, de zon of de maan, inaar, zei meester, ik moet er evenwel — dat was een geliefkoosd woord van hem — bijvoegen, dat de zon, zooals u weet, de dag mee heeft.

Dat is juist, zei de wijze toen na eenig jwinzen, en daarom kom ik nu tot de conclusie, dat de maan het wint.

Als wij thans nog zulke wijze menschen hadden, zouden ze in parlementen en sommige synoden en soortgelijke voorname samenkomsten geen schitterend figuur maken?

Maar nu de andere wijze. Die had een zwaar^ hoofd in vele dingen en keek gemeenhjk naar den grond. Hij voegde zich graag bij een groepje van menschen, die wij in het dorp af en toe rustig samen zagen redeneeren, zoo voor de smidse of bij een straathoek.

Men was wat bang voor hem. Want hij luisterde gemeenlijk rustig toe, maar, zoodra hij een groot woord hoorde, viel hij in met de vraag: verklaar u nader, vriend. Zoo bijv. als iemand had gezegd: zie dan wordt de maatschappij harmonisch, dan zei hij: verklaar u nader. En .dan zei die man ietwat verlegen: ja, harmonisch natuurlijk. O zoo, was dan het antwoord, is dat natuurlijk; maar ik heb nog geen antwoord op mijn vriendelijk verzoek. Dan werd die ander boos, omdat hij geen antwoord had, en riep zoo iets van: loop naar de maan. Waarop dan aanstonds het ' bescheid volgde: o zoo, moet ik het daar zoeken. En dan ging er een daverend gelach op, ten koste van het slachtoffer. Maar onze Socrates vervolgde rustig zijn weg, en keek naar den grond.

Begrijpt gij, dat men'onrustig werd, als hij naderde? Hoe mis ik nu dien wijzen man uit ons goede dorp.

Want leven wij niet in de gesprekken van thans in voortdurend misverstand? Als onze meester ons van de spraakverwarring bij Babel vertelde, zei hij, dat de menschen toen plotseling alle ding met verschillende namen gingen noemen. De een zei dit en een ander dat, en dan verstonden zij elkander niet meer. Dat was duidehjk. Maar wij kennen thans een heel andere spraakverwarring. Wij gebruiken in ons redeneeren over politieke en kerkelijke en maatschappelijke dingen dezelfde woorden, en dan verstaan wij elkander nog minder. Ook een heel erge spraakverwarring.

Men zegt dan, dat wij langs elkander heen praten, maar dit geeft den toestand niet zuiver weer. Wij spreken met gelijke woorden dwars tegen elkander in. Onlangs sprak ik u van een vereeniging van geleerde mannen, die gedurig bezig zijn om de waarde, zélfs de gevoelswaarde van de woorden, die wij uiten, zuiver te bepalen. Dat wordt een soort geestelijk Esperanto.

Dat het gelukken zal valt zeer te betwijfelen.

Dat het gelukken zal valt zeer te betwijfelen. Daar is al eerst het woord: democratie. Op de vergadering van de wereld-unie van staten spreekt men met dit woord rechtüjnig tegen elkander in.

Zoo wil men het inzake een ander woord in een wereld-unie van kerken. En dat is dan nog wel een raad. Het wordt zelfs zoo, dat volgens vele mensehen, er een nieuwe wereldoorlog voor noodig zal zijn, om eens voor goed uit te maken, wat democratie zal beteekenen. En een nieuwe kerkvervolging In het andere geval.

Gij zult toestemmen, dat dit geen kleinigheid is.

Vooral omdat het woord democratie den menschen als op de lippen bestorven ligt. Wij hooren, dat wij thans reeds democratisch zijn in den staat door het algemeen stemrecht. Nu moeten wij nog democratisch worden in de maatschappij. De een zegt: geleide economie. De ajider: bedrijfsorganisatie is ook al voldoende. De een: volledige zeggenschap van den arbeider; de ander: medezeggenschap is genoeg.

Maar als ik nu vraag: medezeggenschap voor alle arbeiders? , dan wordt geantwoord: neen, dat gaat natuurlijk niet. Voor een vakbondleider.

En als ik dan de schuchtere vraag opwerp, of de cirbeider dan niet in plaats van een, twee meesters krijgt, dan doe ik maar' verstandig direct door te loopen zonder op antwoord te wachten.

Er is meer van dien aard.

Daar zijn menschen in onze dagen op politiek gebied, die zich Calvinisten noemen, en die verklaren, dat een politieke of sociale vereeniging zich wel Christel ij k kan noemen, maar niet Schrift en belijdenis tot grondslag kan nemen. Er is zelfs beweerd van zeer geleerde zijdQ, dat elke vereeniging haar eigen belijdenis moet maken.

En voorts wordt nog betoogd, dat een Calvinistische vereeniging met hetgeen in de kerken geschiedt, al wordt men daar ook als revolutionair uitgeworpen, niets, maar dan ook niets te maken heeft. Want men is interkerkeUjk. Als ik dat hoor, denk ik aan het verzoek van den wijze van ons dorp: verklaar u nader, vriend.

Want als wij de practijk nagaan wordt het steeds minder helder wat interkerkehjk beteekent. Want aan den eenen kant zegt men met de kerken niets te maken te hebben, maar daarna gaat men bezig — daarop wees ds den Boeft, die ook gaarne vraagt naar de» inhoud der groote woorden, die wij alzoo vernemen — om zuiver na te rekenen, of de leden van verschillende kerken wel allemaal, naar de getalsterkte dan, gelijk op deelen in het bezetten van postjes en baantjes. Zoodat dan niet de eerste vraag is: is die man bekwaam voor het ambt, dat wij hem toebetrouwen, maar: tot welke kerk behoort hij?

Dat is alles heel vreemd. Wat is een Calvinist? Is dat een man der Reformatie, d.w.z. weet hij waar

de k e r k en w a t de k e r k is ? ? ielf s als wij het woord kerk gebrftiken, verstaaa wij daaronder lang niet meer hetzelfde, ten spijt van onze vaderen, die in de belijdenis der reformatie daarover toch heel duidelijke taal spraken.

Nog niet zoo lang geleden werd dit nog gereedelijk toegegeven; men zei alleen: wij moeten om de gewijzigde omstandigheden, nu wat anders belijden. Maar thans zeggen sommigen: wij belijden als onze vaderen, maar zij duiden hun woorden naar den eigen zin. En weer is er de spraakverwarring, en met sommiger boosheid, als wij hen zeggen: verklaar u nader.

•. Wij hebben het nu zelfs beleefd, dat een professor van de Vrije Universiteit, welks geleerden thans in de wereld een goeden naam veroveren, voor een synodocratisch predikantengezelschap sprekend, verzekerde, dat het socialistisch vakverbond voor goede christenen open staat, wijl men daar immers thans ook zorg wil dragen voor de geestelijke belangen, en er daü in dien kring moeten zijn, die de bron daarvan kennen.

Toen hij daarover gekapitteld werd, want die uitdrukking was niet ongevaarlijk voor de christehjke vakbonden, antwoordde hij: ik ben in de pers verkeerd „verslagen". Daarop herhaalde hij ongeveer hetzelfde, en toen zei een criticus: a, ha, professor, nu zijn wy weer in hetzelfde schuitje. Ook weef een vreemd geval.

Ik merk zoo in het voorbijgaan tegen iemand op: het regent wat, niet? Deze antwoordt: wel neen, mijn lieve man, het is nog heelemaa'l droog. En dan zeg ik beleefd: u heeft volkomen gelijk, ik bedoelde ook alleen maar te zeggen, dat het. wat hattig aanslaat. En dan zijn wij het over en weer eens.

Zoo zou ik lang kunnen doorgaan. Op alle gebied ervaren wij hetzelfde.

Groote woorden worden voor de dingen gezet en wij zien die niet meer.

Wij leven bij algemeene begrippen en de werkelijkheid ontgaat ons.

Ik denk nu aan wat de Prediker zegt: de woorden der wijzen zijn geUjk prikkelen en nagelen, diep ingeslagen. En de kantteekenaren zeggen dan, dat dit zoo is, omdat zij naar het Woord Gods spreken.

Iemand verzekerde eens, dat de menschen heel gewone dingen zoo vaak zeggen, dat zij er niet meer bij nadenken. Men moest hen eens doen opschrikken door hen toe te roepen: het gras is blauw.

In onze dagen is dat anders. De menschen schrikken op, vUegen woedend op, als daar iemand is, die hun vertelt, dat het gras gro en is.

Werp hem uit de synagoge, roept de groote massa. De man is extremist.

Met hai-telijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER Brieven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 mei 1949

De Reformatie | 8 Pagina's