GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Grondslag en doel  van de Chr. School,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Grondslag en doel van de Chr. School,

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

V

(slot)

Na in de vorige artikelen de doelstellingen voor het Christelijk onderwijs te hebben besproken, verdient nog een ander belangrijk punt onze aandacht. Bavinck bespreekt in zijn „Paedagogische Beginselen" na het doel, het uitgangspunt der opvoeding, d.w.z. hij bezint zich op, de vraag, hoe wij het kind moeten zien, dat het object is der opvoeding.

Wie de'geschiedenis der paedagogiek nagaat, merkt van hoe groote beteekenis dit uitgangspunt is voor het opvoedingswerk.

Als een man als Rousseau van oordeel is, dat de mensch rein te voorschijn komt uit de handen van den Schepper, dan ligt het voor de hand, dat hij maar één zorg heeft, n.l. het kind te bewaren voor_besmettuig van de booze samenleving. Daarom ontrukt hij zijn geesteskind Emile aan het gezin en laat het onder leiding van den gouverneur groot worden in de Natuur.

En Spencer, die van oordeel is, dat een mens-ch als een ongeciviliseerd wezen ter wereld komt, benaarstigt zich bij zijn opvoedingsarbeid in het aanbrengen van beschaving.

Hoe wij het kind moeten zien, behoeft voor ons geen vraag te zijn, immers ons Doopsformulier licht ons daaromtrent voUedig in. Het begint met te zeggen, dat wij met onze kinderen in zonde ontvangen en geboren en daarom kinderen des tooms zijn, zoodat vrij in het rijk Gods niet kunnen komen, tenzij wij van nieuws geboren worden. In den Doop wordt ons de onreinigheid onzer zielen aangewezen, maar tevens klinkt bij het Doopvont de jubel van de afwassching der zonden door Jezus Christus.

God heeft met zondige menschen het verbond der genade opgericht, belooft vergeving der zonden en het eeuwige leven aan de kinderen des Verbonds, maar vermaant en verplicht tevens tot nieuwe gehoorzaamheid.

Zij moeten van nieuws geboren worden en dat heeft plaats door de werking van Woord en Geest. Zoo krijgen we aansluiting bij ons opvoedingsdoel, de kinderen er toe te brengen, dat zij God den Schepper als hun Verbondsgod aanvaarden. Hoe zouden ze Hem lief kunnen hebben zonder Hem te kennen? Ze zullen vromeüjk tegen de zonde, den duivel en zijn gansche rijk moeten stcijden en overwinnen, opdat ze eenmaal den eenigen en waarachtigen God eeuvrig zullen loven en prijzen.

En de ongedoopte kinderen onzer scholen dan?

Die zullen ook de heerlijkheid van het Verbond Gods kunnen smaken, als zij den Middelaar des Verbonds aangrijpen als hun Verlosser.

Dan kunnen ook zij gedoopt worden en vwj hebben de .dure plicht, hun den Doop als een zeer begeerlijk goed voor te stellen.

Van deze gedachten moet ons onderwijs doortrokken zijn, doch niet alleen het onderwijs, ook de tucht op onze scholen, immers die twee staan met elkaar in een onlosmakelijk verband. Het een is zonder het ander niet denkbaar. Comenius zegt in zijn „Didactica magna": „Een school zonder tucht is een molen zonder water. Want als men een molen het water onttrekt, blijft hij staan en indien in een school de tucht ontbreekt, moet alles in de war geraken. En gelijk op een akker, als hij niet gewied wordt, terstond het voor het graan verderfelijke onkruid opschiet, zoo verwilderen ook de boompjes, indien zij niet gezuiverd worden en brengen nuttelooze scheuten voort''.

Ck)ed onderwijs is een tuchtmiddel bij uitnemendheid en omgekeerd is onderwijs geven zonder tucht niet mogelijk. Het bestraffen der zonde en het kind naar Gods geboden te doen leven is haar taak. Waterink noemt haar de teugel bij de dagelijksche bekeering.

Onderwijs en tucht moeten gedragen worden door dezelfde gedachten. Ze hebben hetzelfde doel en hetzelfde uitgangspunt. Als nu zij, die geroepen zijn dat onderwijs te geven en de tucht uit, te oefenen, nu ook allen maar van deze gedachte doordrongen zijn en een eenheid vormen, want daarmee staat en valt onze Christehjke school.

Van die eenheid kan alleen sprake zijn, wanneer allen, die aan de school werken, zich laten voeden door ons aller Moeder, d.l. door de eene, algemeene, Christelijke Kerk, waarvan onze Ned. Geloofsbelijdenis spreekt in de artikelen 27, 28 en 29. De Kerk, aan wie de woorden Gods zijn toebetrouwd, die de zuivere prediking des Evangelies laat hooren, gekenmerkt is door de reine bediening der Sacramenten, zooals die door haar Hoofd, Jezus Christus zijn ingesteld, die de kerkehjke tucht hanteert om de zonden van het kerkvolk te straffen.

De Kerk is een pilaar en vastigheid der waarheid (1 Timotheüs 3 : 15). Wie raakt aan de Kerk, tast zijn krachtcentrale aan, verliest de vastigheden van zijn leven, magerheid komt over zijn ziel. Zijn geesteüjke spankracht gaat verloren. Het oog verdonkert en de voet kan de rechte weg niet meer vinden. Hij verdwaalt, onderkent niet meer de gevaren van den tijd, de wereld krijgt al meer bekoring; hij zoekt het in de breedte, maar dat gaat ten koste van de diepte; dingen van gewicht gaat hij bagatelliseeren, terwijl hij zich aangetrokken gevoelt tot andere, die slechts schijn zijn en erger. Ik denk hier b.v. aan den Wereldraad van Kerken.

De Synode van '44 vonniste candidaat Schilder, omdat hij in strijd kwam met de belijdenis.

Wie dus diens standpunt deelt, staat op een andere belijdenis dan de Synode. Dat beteekent op het terrein van de school dus dat de onderwijzer, die lid is van de Geref. Kerken niet meer de zelfde belijdenis onderschrijft als zijn collega, die lid is van de Geref. Kerken (Syn.).

En hiermee is de Christehjke school op drift geraakt. De eenheid is zoek. Men streeft hier en daar nog wel naar kerkelijk evenwicht, maar met alle waardeering voor de goede bedoehngen, dit brengt geen oplossing. Tot dusver worden de Geref. onderwijzers nog in de school geduld, hoewel het steeds moeilijker wordt er nog een plaatsje te veroveren. Zoolang ze niet gehinderd worden in de trouwe vervulling van hun werk, kunnen ze dit blijven doen, maar beangstigend is de situatie, als we denken aan onze kinderen. De vraag komt op of ze nog veilig zijn op onze Chr. scholen. Wat hebben we ook weer beloofd bij het doopvont? En wat zei Christus? „Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet". Als we onze kinderen toevertrouwen aan onderwijzers van een andere belijdenis, komen we dan niet met dit woord in strijd?

„Moet dan, na alles, ook de school nog kapot? "

Ik ben van meening, dat ze niet meer kapot behoeft gemaakt te worden. Dat heeft de Synode van '44 reeds gedaan.

Alleen een school, die beheerscht wordt door de trouw van allen, die in en voor de school werken (bestuur en personeel) aan de fundamenten van die school, kan de goede stijl vertoonen, die noodzakelijk is en veiligheid biedt aan onze kinderen.

Als we willen komen tot reformatie van heel het leven, dan kunnen we niet halverwege blijven staan, dan zal de school niet mogen achterblijven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 juni 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Grondslag en doel  van de Chr. School,

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 juni 1949

De Reformatie | 8 Pagina's