GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het geluidsvolume van het Woord

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het geluidsvolume van het Woord

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar ik vraag: ebben zij het dan niet gehoord? Zeer zeker: ver de geheele aarde is hun geluid uitgegaan en tot de einden der 'wereld hun woorden. • ' Rom. 10 : 18.

De lezers van Paulus' brief aan de Romeinen hebben zich in den loop der eeuwen vaak het hoofd gebroken over de vraag, wat de a p o s t e l nu eigenlijk zeggen wil in het hierboven aangehaalde tekstwoord.

Wil hij spreken over de dienaren van het e v a n g e l i e ? En is zijn bedoeling van h è n te verklaren, dat h ü n geluid zoo breed is uitgezwaaid als de wereld? Hij spreekt in vs 15 over die predikers wier voeten liefelijk zijn. Welnu, is dat woordje „h u n'' uit VS 18 soms bedoeld als terugslaande op die e v a n-g e l i e d i e n a r e n ? Zoo ja, hoe kan dat dan? Want als hij zegt: un geluid is uitgegaan over de heele wereld, dan schijnt hij toch wel een aanhaling te geven uit psalm 19 : 5; onze Statenvertaling leest daar: un richtsnoer gaat uit over de gansche aarde, en hunne redenen aan het einde der wereld. Indien nu psalm 19 spreekt van „de h ém e 1 e n", en van déze verklaart, dat z ij Gods eer vertellen, en dat hun geluid over de gansche wereld uitgaat, hoe kan dan Paulus hetgeen van de hemelen gezegd wordt, overbrengen op de e v a n g e l i e p r e d i k e r s ? Trekt niet juist de 19e psalm een scherpe onderscheidingslijn tusschen de hemelen en het geschreven Woord? Wij zijn er zóó aan gewend: e hemelen vertellen Gods eer des HEEREN wét nochtans (nochtans!) verspreidt volmaakter glans, dewijl ZIJ 't hart bekeert. Dat doen de hemelen en het uitspansel niet; dat doet wél het Woord. Dat staat zoo in de gereformeerde dogmatiek, en de dogmatiek steunt op de exegese, en de dichter van den psalm zal toch wel goed in de leer zijn? Hoe zit dat eigenlijk ?

Wij willen, die vragen voor oogen, den tekst op ons laten inwerken.

De vraag, w a t v o o r e e n s o o r t citaat (uit psalm 19, want die blijkt toch wel hier voor Paulus' geest gestaan te hebben) laten we inisten. Een „virtueel" citaat, zegt de één (Bonsirven, Exégeèse Paulinienne et ex. Rabbinique, 280). Heelemaal geen serieus citaat, verklaart een ander (Van Leeuwen): het is maar een gebruik maken, door Paulus, van een bepaalde u i t d r u k-k i n g, die hij, g e h e e l los v a n h e t verband, waarin ze voorkomt, zelf in den mond neemt, sprekende over iets anders dan die psalm gedaan heeft. Maar deze auteur betrekt dan het woordje „hun" ook niet op die „hemelen', maar op die evangeliedienaren.

En zoo blijft de verscheidenheid van meening: we gaven slechts een enkele aanduiding uit de veelheid der tractaten.

Maar onze eigen meening zouden we willen samenvatten als volgt:

a) De woorden, die Paulus schrijft, zijn zóó duidelijk in overeenstemming met psalm 19 : 5, dat een aanhaling van die woorden o.i. boven allen twijfel verheven is.

^b) Daarom gelooven we ook, dat de apostel niet maar „een k la n k" overneemt, zónder op het v e rband te letten, doch dat hij, zooals gewoonlijk, de aangehaalde plaats uit het Oude Testament aanwendt in een beteekenis, en met een bedoeling, die beantwoordt aan den zin der oudtestamentische woorden zelf. Zeker, er is een oneindige schakeering op te merken in de aanhalingen uit het Oude in het Nieuwe Testament. En heel vaak legt de nieuwtestamentische aanhaler iets in een woord, dat naar de letter, zoover die vroeger verstaan werd, er niet in lag. Maar het is van ons allen een gelóófsvooroordeel, dat het Nieuwe Testament het Oude nimmer verkracht. Een diepen zin, die in een oud woord verscholen lag, eruit halen, is niet: dat woord verkrachten, doch omgekeerd: het beteekent: dat woord uit-leggen; uité é n-leggen; eruit halen wat er toch wel degelijk in zat.

c) We meenen dan ook, dat wat Paulus zegt, overeenkomt met de bedoeling van ps. 19. Overeenkomen wil zeggen: ermee congruent zijn. Niet er tegen in gaan.

d) Nu spreekt Paulus niet over de HEIDENEN, doch over Israël. Dat Israël gehoord heeft, dat is het fijne puntje, waar alles om draait. Israël is thans wel aan het evangelie ontzonken, maar, zegt Paulus, dat kan men niet aan God w ij t e n, alsof Hij zijn volk niet in staat gesteld had, te hooren. Er-^s.aan heel Israël de gelegenheid gegeven om te hooren.

e) Nu was Israël feeds geruimen tijd over heel de wereld verspreid. De Joden waren „in verstrooiing". Men zou kunnen zeggen: dat beteekent voor het oude bondsvolk een geweldig verlies. Inderdaad. In balüngschap gaan, of opgenomen worden in een vreemde bevolking, dat beteekent: veel missen. Ga maar eens naar Venezuela, naar Japan, naar Lapland, als gereformeerd man, wat zult ge het te kwaad krijgen onder het gemis van de voortdurende prediking. En wat hebben dan ook de Joden 't te kwaad gehad. Men zou baast medelijden met hen krijgen. Ze waren over heel de aarde verspreid. - Armelijke synagogen probeerden nog wel zooveel mogelijk tegemoet te komen aan de „religieuze behoefte", maar dat bleef toch maar surrogaat, noodmaatregel. De tempel, o de tempel! En de priester! En de leeraar! De school! f) Kan men nu vergoelijkend, verontschuldigend zeggen: Israël heeft het niet gehoord? Want primo: er hebben maar weinig menschen het woord van Christus (zooals in vs 17 volgens velen gelezen moet worden) voorzoover het uit zijn eigen mond kwam, vernomen? En secundo: als de leiders (van het Sanhedrin!) dien mond van Christus hebben gesloten, kun je dan het arme volk aansprakelijk stellen voor hetgeen de leiders misdeden ? Moet ge dan niet veeleer zeggen: de arme stumpers, ze weten het nog niet goed? Net zooals ge vandaag hoort zeggen: die eenvoudige gereformeerde menschen van „de overzijde", die weten iiet nog niet precies ? ze hebben het nog niet gehoord ? En tertio: hoeveel wonen er niet buiten de landsgrenzen, verstoken van alle geestelijk contact?

g) Houd op, zegt Paulus: od heeft ze nagereden tot aan de einden der aarde. Zaten ze in Pamfylië, Cappadocië, in Mesopotamië, in Judea, in Pontus, Azië, Phrygië, Egypte, Libye bij Cyrene, Creta, Arable, zaten ze als een miserabel verdrukt politiek minderheidje (zoo ongeveer als de Sudeten-duitschers) onder de Parthen, Meden, Elamieten? ? ? Wat hindert dat? Wou iemand soms zeggen, dat ze daar verstoken waren van het Woord, want ze waren zoo ver van huis, en ze hadden het woord-van-Christus (de kwestie van „dat proces", dat ze misschien zoo betreurden, het was „zoo jammer, dat het gebeurd was") zoo niet van nabij kunnen beluisteren, wegens de omstandigheden, weet u (Batavia sprak precies zoo in 1945 over 1944, en vandaag Grand Rapids over Utrecht, en Paulus schrijft altijd actueel) ? Onzin, zegt Paulus, groote onzin: od heeft ze tot in alle hoeken en gaten, waar ze verstopt zaten, achteraangezeten. Hij heeft ze, om zoo te zeggen, nagereden over heel de wereld; geen hoekje zoo klein, en geen gaatje zoo armetierig, of Hij mag zeggen: k heb me daar „niet onbetuigd gelaten". O v e r heel de wereld: ij die gróóte afstanden, bij dien enormen actieradius, denke men dus niet aan de landen, waar „hefchristend o m" al doorgedrongen was, op het oogenblik, waarop Paulus den brief aan de Romeinen schrijft (men verwijst vaak naar de toenmaals reeds betreden zendingsterreinen : Syrië, Klein-Azië, Griekenland, en elders, Macedonië, Italië, Egypte, wat evenwel nog lang niet de heele — geciviliseerde — wereld is, ook niet de oecumene van Lucas 2:1), doch men denke aan de heele wereld, waarover de Joden verspreid war e n, (niet aan die van Lucas 2, doch aan die van Handelingen 2). De wereld was vol van Joden; ze zaten „van Oost naar West"; het waren „mannen van allen volke, die onder den hemel zijn" (Hand. 2). Zooals de bliksem schijnt van Oost naar West, zoo zal ook de p a r o u s i e van den Mens c h e n z o o n zijn: ver heel de wereld zal zijn glans, de glans van onze Zon der gerechtigheid, opgaan. Van Noord tot Zuid zal God roepen: eef Mijn zonen Mij terug, zoo belooft de Heere door Jesaja; want zóó ver zijn ze van Mijn Huis vandaan geraakt.

h) Van Oost naar West, van Noord tot Zuid, zoo breed als de wereld, een wereldomroep, daar denkt ook Christus aan. Als Hij een paar schuchtere jonge menschen ontvangt, die jongeren van Hem willen worden, dan noemt Hij hen Boanerges, d.w.z. zonen van den donder. Niet om hun roerig temperament, niet om hun resoluut karakter, niet om hun daverende woorden noemt Hij hen zoo. Hij geeft in dien naam geen persoonsbeschrijving, ook niet „bij voorbaat", doch alleen maar een opdracht, om te donderen, d.w.z. geluid te maken van Oost naar West. Een geluid, nét zoo breed, en met even sterk geluidsvolume, als de hemelen hebben die in hun wijden boog Gods eer vertellen, en als het uitspansel, dat met zijn bliksemen schijnt van Oost naar West, zooals ook de parousie van den Menschenzoon zelf wil wezen. Hij stelt ze aan tot bedienaars van den te stichten wereldomroep.-')

i) Zoo kan Paulus volkomen rustig in DIRECT citaat verwijzen naar Psalm 19. Daar staat het: de breede wereld van Gods schepping heeft een spraak. Wat vo, or spraak? Een spraak-in-woorden? Neen, dat niet; de psalm 1 ij k t wel zoo iets te willen zeggen in onze statenvertaling, maar die is op dit punt niet juist. Er staat in vs 4 bij betere vertaling juist: géén spraak is het, en géén woorden zijn het; maar TOCH gaat hun taal uit over de geheele aarde, en TOCH gaan hun woorden uit tot aan haar einde.

TOCH — NOCHTANS. —

Ik vrees, dat wij met psalm 19 wel eens wat slordig omspringen. Iedereen heeft den mond vol over een „NOCHTANS", dat er NIET staat, en maar weinigen letten op het NOCHTANS dat er WEL staat. Er staat in den psalm nérgens, dat „nochtans" van onze berijming (de hemelen vertellen Gods eer, maar dat is niet veel zaaks, denken we dan; maar nu komt het: des Heeren Wét nochtans verspreidt volmaakter glans, etc). Dat nochtans staat in den psalm heelemaal niet; dat is maar een rijmstukje, en we loopen gevaar het met onze inlegkunde te overwoekeren. Ik ben er trouwens niet zoo zeker van, dat met het woord, in vs 8 opduikende: de „wet"', de „tora" van den Heere, (die volmaakt is, de ziel verkwikkende) niet bedoeld is MEDE het werkelijke en deels concretiseerende onderwijs, dat voor den bezitter van Gods geschreven woord óók in de „spraak" der hemelen tot hem komt. Zeker, „tora" beteekent meestal geschreven of op het geschrevene voortbouwend mondeling onderricht; maar ook Wel „onderricht" op andere manier; en wie eenmaal het geschreven onderricht heeft gevolgd en aangenomen, DIB krijgt overal onderricht. Heeft de dichter van psahn 8 soms ook zoo'n scherpe onderscheiding gemaakt, als vnj in psalm 19 aan-brèngen, om pas daarna aan het jubelen toe te kunnen komen? Geen sprake van: hij begint over de hemelen, en is dan meteen midden in den lof, den evangelischen; want HIJ heeft de geschreven tora vernomen, eer hij, met een door haar gewapend oog, opkeek naar den wijden trans (oost-west, noord-zuid). En heeft niet de heele bijbel psalm 8 erkend als messiaansch? En heeft Christus - geen farizeeërs ermee laten afdruipen,

in zijn laatste week, Matth. 21, nog wel over de bondskinderen sprekende? Neen, er staat nergens dat „nochtans" van ons rijm. Maar een ander „nochtans" staat er wèl: e hemelen geven geen hoorbaar onderwijs, en het uitspansel geeft geen boekentaal; geen spraak, geen woorden. NOCHTANS hebben ze een geluidsvolume, dat de u i t e r s t e hoeken der w e r e l d aan kan: od laat zich niet onbetuigd. Nergens. Paulus wil hier hetzelfde zeggen als in R o m. 1 : 20 van de h e i d e n e n gezegd wordt: ie krijgen een „spraak" uit de hemelen en uit de werken Gods onder het uitspansel. En heeft hij na het gezegde van Rom. 1 : 19 en 20 geen recht en geen aanleiding om nu zóó te spreken als in Rom. 10? Indien reeds de HEIDENEN niet te verontschuldigen zijn, - en indien dit niet-te-verontschuldigen-zijn Gods DOEL met HèN is, zijn DOEL (, , opdat", staat er) in het zich niet onbetuigd laten in hemel en uitspansel (Rom. 1 : 19, 20), dan kunnen nog veel MINDER de JODEN te verontschuldigen zijn.

Zij toch, al zijn ze nog zoo verstrooid, en in hoeken en gaten weggestopt, zij hebben toch hun „bijbel" kunnen meenemen, en Mozes, die „over Christu s" sprak (Joh. 5) ?

j) Ja, dat is het dieptepunt. Een „arme heiden" heeft niet meer dan de woordlooze spraak van hemelen en uitspansel. Toch is hij schuldig. Een rijke Jood ei-enwel, ook al zit hij in een mie^rig synagogetje, ver van de „Heimat", hij heeft toch nog het geschreven woord; en hij krijgt les, en hij wordt systematisch onderwezen in de tora, die op papier stond. En als hij dan nog bó ve n d i e n de ••jpraak-zónder-woorden uit de hemelen krijgt, dan wordt h ij g e n o e g z a a m opgeschrikt, h ij vooral. Want niet iedereen, en zeker niet de heidenen, maar WEL degenen die de Schrift ontvangen, en dus ook de Joden, mogen zeggen: WIJ kennen Hem uit TWEE middelen: uit de apparatuur van hemel-en-uitspansel, èn uit de Schrift (art. 2 GeloofsbeUjdenis).

Wij zitten te veel vast in onze schema's: algemeene openbarINGr zoo en zus, bizondere openbarING, zoo en zoo. Of daar geen wijsheid achter steekt? Ongetwijfeld. Maar: tussehen een openbarING (als daad) en het o p e n b a a r ZIJN van Grod in de natuurwerken is nogal verschil. En als nu een Jood een valsche bril opzet, en een „deksel'' bij het lezen van Mozes, dan kan hij óók den hemel niet meer zonder dien valschen bril bezien: en hij zal Psalm 8 niet zingen, en als hij gezongen wórdt, zal hij hem verkeerd uitleggen. Maar dat is Gods schuld niet, roepen de Dordtsehe Leerregels uit — de Jood is niet te verontschuldigen: alle klokken van onder den ganschen hemel hebben voor hem geluid om naar Mozes' „Christus-onderw ij s" te gaan luisteren, maar , , de" Joden hebben niet gewild. Ze hadden den mazzel liever, èn de club der meerderheid.

Toen kwamen de evangelievoeten, waarnaar Jesaja had uitgezien, schuchter de wereldpaden zoeken: apostelen-van-Jezus. Maar de Joden waren doof. Toch hadden ze den wereldomroep kunnen hooren: ze werden echter sectarisch. Toen beklom de Nazarener den toren van den Wereldomroep: en de „zachte" Johannes was zoomaar onder de Boanerges.


1) Marcus 3 : 17; het woord „rgs" (boane, zonen van rgs) beteekent: umult, groot rumoer, sterk geluid, van Oost naar West; zoover „bliksemt" ook de Menschenzoon. Luc. 17 : 24; Matth. 24 : 27 (in psalm 55 : 15 vertalen velen het door: oUisgewoel, in hun lezing).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Het geluidsvolume van het Woord

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1949

De Reformatie | 8 Pagina's