GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

GRONINGER B neven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GRONINGER B neven

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice frater.

Jaren geleden, het was in de dagen na den vorigen wereldoorlog, had ik het groot genoegen af en toe in den trein een zeer interessant gesprek te voeren met een van onze meest bekwame diplomaten, die in Versailles een belangrijke rol speelde en voor ons land veel kwaads mocht keeren. Het interessante kwam van zijn zijde, zooals gij zult begrijpen.

De man is nu niet meer onder de levenden, en ik kan er dus vrijuit van vertellen. Hij legde trouwens geen geheimhouding op.

Ik hoorde veel vertellen van de methoden der diplomatie.

Hij moest van de z.g.n. openbare diplomatie, zooals wij die nu leerden kennen in de U.N.O. en in den Veiligheidsraad, niets hebben. Hij zei: niets geheimer dan de openbare diplomatie.

De geheime heeft ook haar eigenaa, rdige methoden, dat weet gij wel, als gij Tailleyrand kent. Nu, ik had toen net een groot werk over dien diplomaat gelezen.

Wat is noninterventie, zoo vroeg een jong diplomaat aan dien Pranschen staatsman? Hij antwoordde: non-interventie, mijn vriend, dat is soms interventie.'

En bekend is zijn woord: de taal is ons gegeven om or\ze gedachten te verbergen.

Zie eens, zei de diplomaat, dit geldt niet alleen voor de diplomatie, het is ook wel eens zoo in het pariementair debat. Gij weet wel, dat het voor een minister een goede kunst is een schitterende rede te houden en niets te zeggen.

En zoo zijn er andere kunsten meer.

Ik merkte toen op: ja, nog onlangs klaagde een pas opgetreden minister, even voor hij vele redevoeringen met zeer vele wenschen of eischen had te beantwoorden: wat maakt men het mij toch moeilijk. Maar toen waagde ik het hem te zeggen: denk er wel om, excelT lentie, het is dien kamerleden menigmaal meer om hun rede, dan om u w antwoord te doen. „Zij hebben het .toch maar gezegd".

Dat is volkomen juist, antwoordde de diplomaat, ben ik zelf niet minister geweest?

En toen herinnerde ik hem een geval uit zijn eigen dag als minister, toen een der heftigste kamerleden er zich danig over beklaagde, dat de kamer omtrent een geschil met België zoo onvolledig werd ingelichi; .

De minister zei toen: ik stem dat toe, en ik zal thans ook de meest volledige inlichtingen geven. Zie eens, het geval zit zoo: wij konden het niet eens worden. En daarna ging hij met het meest effen gezicht, onder bulderend gelach der kamer, tot een ander onderwerp over. Hij lachte nog smakelijk om dat geval. Het was wat lastig, zei hij.

Maar was er indertijd niet een minister •— Cort van der Linden — die in een dergelijk moeilijk geval een hoogst ernstige rede vermocht te houden en — niets te zeggen?

Dat is altijd beter dan een slag om den arm, of eea onwaarheid te vertellen, want, zoo zei hij heel ernstig: dat mag nooit, dat weet U wel.

Er is in de politiek en in de diplomatie één manier die niet door den beugel kan. Men zegt iets nooit te zullen doen, terwijl men toch reeds van plan is het wel te doen.

Deze methode kennen wij thans ook.

Wij moeten dan maar eens denken aan Sir Stafford Ciipps, die zei: devaluatie? Nooit, nimmer, niemals, au grand jamais, never. Als het moest in alle talen. Maar het besluit was toen reeds genomen.

Mijn diplomaat zei: de beste diplomatieke kunst is altijd de volle waarheid te zeggen en zich daarnaar te houden.

Ik zag hem met eenige verwondering aan en vroeg: kan dat altijd?

Laat ik U eens wat vertellen, zei hij.

Daar was eens een joodsch zakenman, die aan een concurrent de vraag stelde: waar ga je morgen heen?

De man zei: naar Hamburg.

Toen dacht die koopman: dat doet hij natuurlijk niet en ik ga dus morgen naar Hamburg.

De eerste, die hij daar ontmoette, was zijn concurrent.

Hij ontstak in groote woede en zei: wat heb je rriiij toch gemeen belogen.

Ik? riep de ander verontwaardigd. Ja — want je zei: ik ga naar Hamburg en je doet het ook.

Het antwoord was: altijd waar, mijn vriend, altijd waar wezen.

Nu ik de verslagen las van de openbare diplomatie in de Haagsche synode, en de artikelen daaromtrent in de synodocratische kerkelijke pers, dacht ik telkens aan die gesprekken over de wereldsche diplomatie. En ik weet vast, dat, als ik mijn diplomaat daarvan kon vertellen hij de handen van verbazing ineen zou slaan en zeggen: maar zulk een „Unverfrorenheit" heb ik in mijn vak nog nimmer ontmoet. •

Dat is nu eenmaal fenomenaal. Is dat kerkelijke diplomatie? Daar doet, die ik ken, verre voor ten onder.

Als treffend voorbeeld neem ik nu een artikel van dr van der Zanden, illuster synodelid. Dit artikel werd mij door een vriend toegezonden. Het stond in de „Groninger kerkbode", van 12 November.

Het geval van de binding eerst.

Ik merk vooreerst op, dat dit woord tussehen aanhalingsteekens is geplaatst, zooals sommige theologen thans woorden als: openbaring, schepping, va), verlossing, opstanding, enz. vromelijk gebruiken, als-, of zij er in gelooven, maar zij zetten ze tussehen aanhalingsteekens.

Dus eerst de „binding".

Het voorname synodelid, dr van der Zanden, schrijft: „het gaat om de handhaving van het genadekarakter van het Verbond tegenover de uitwendige verbondsopvatting. Op dit punt geven wij niets toe. Het loslaten van deze „binding" zou beteekenen een loslaten van onze gereformeerde belijdenis. Hierover waren wij het ook in Den Haag allen eens. Daarom werd de Vervangingsformule van 1946 gehandhaafd.

Nu heeft de propaganda altijd beweerd en ze beweert nog, dat onze kerken gebonden zijn aan het houden der kinderen voor reeds wedergeboren bij den doop. Dit is een leugen, maar het had indertijd door de synode duidelijker en krachtiger gezegd kunnen zijn, dat het een leugen is".

En dit was dan dus h'er de fout.

Wie slaat nu niet de handen van verbazing ineen? ? Of liever: wie huivert hier niet voor dezen durf?

Menige wereldsche diplomaat zou in zulk geval zegf-gen : is dat kerkelijke diplomatie ? Verbazend, misschien n wel, verduiveld knap.

Want hoe handig is dat „houden voor" zoo 0 even als onmerkbaar veranderd in reeds. Daar lezen a vele menschen natuurlijk over heen.

Maar dan: dit houden voor, dat bij weigei-ring het bindend te aanvaarden grond was voor zooI-vele harde, schrikkelijke vonnissen.

Een leugen, wordt hier gezegd.

En de synode heeft die leugen, niet van haar, •, maar van haar slachtoffers, lang laten loopen tot er r moeilijkheden kwamen en toen heeft zij gezegd: het t is een leugen. Haar fout is: zij had krachtiger en duidelijker kunnen liegen. Zoo constateert het feitelijk . dr van der Zanden. En zoo misleidt men een breeds B schare.

Terwijl men beter weet. Want hieraan valt niet te twijfelen.

Het tweede geval. Daar is iets komisch in.

Aan den candidaat Schilder, dit wordt niet weersproken, is door prof. Grosheide duidelijk gezegd, dat t hij tegen de belijdenis inging. Hij wilde niet aanvaarden, dat de sacramenten aanwezig geloof verzegelen.

Dit was ook, zooals een synodaal rapport, den candidaat toegezonden, het zei, de grond, waarop hij niet 1 tot den preekstoel kon worden toegelaten.

Het staat allemaal zwart op wit.

Alleen heeft de synode in haar besluit het beter c geacht te spreken van het niet willen instemmen met haar besluiten.

Wat vertelt dr van der Zanden nu?

De candidaat Schilder weigerde in te stemmen met t de leerbesluiten der Synode, zoodat aan de rechtmatigheid van zijn wering uit het ambt niet getwijfeld l werd door de synode van Den Haag, maar de wijze ; waarop hem mededeeling van zijn wering uit t het ambt werd gedaan, was niet correct, en gaf aanleiding tot verwarring.

Ziezoo — dacht hij zeker, dat is wel voldoende vooi' mijn lezers. Zoo weten zij nog niets van die wijze der mededeeling en waarom deze niet , , correct" was.

Maar nu komt het komische. Hij voegt er aan toe, , dat in dit verband in publieke geschriften te veel i schuld op prof. Grosheide is gelegd, waarmede men L hem onrecht deed. Want prof. Grosheide kunnen we ï noemen een „Israëliet, in wien geen bedrog is". Hij is •' te goed van vertrouwen en cand. Schilder heeft hiervan gebruik gemaakt, om de goedkeuring te krijgen van een door hem opgestelde samenvatting van een bespreking met deputaten.

Nu moet men zich eens goed indenken, hoe hier gehandeld wordt.

De indruk wordt nu gegeven, alsof cand. Schilder, misbruik makend van het goed vertrouwen, door den prof. dan in hem gesteld, van dien een samenvatting van het gesprokene heeft verkregen, die •— ja, die onjuist was ? Dat zegt dr van der Zanden niet. Het publiek moet maar gelooven, hoe die goedhartige onnoozele professor er inliep tegenover de boosaardigheid van dien candidaat.

Arme professor! Maar waartoe zou dan die candidaat zulk misbruik hebben aangewend? Om te zorgen, dat hij niet toegelaten werd tot het ambt?

De werkelijke toedracht was deze: prof. Grosheide met zijn mededeputaten eischten, dat werd aanvaard door den candidaat, dat de doop aanwezige genade lo verzegelt. Dat weigert hij. En om goed zeker te we3.zen, wat men van hem eischte, hij kon misschien zijn jj ooren niet gelooven, zette hij het op papier en liet het ^j. j; — o, die slimmeling — den professor lezen. Hij vertrouwde hem — want men kan hem immers noemen i-i „een Israëliet in wien geen bedrog is" — en liet hem a dus lezen, wat hij zelf had verklaard, In orde, zei de professor: zoo is het.

En later zond de synode den candidaat een mededeeling: ja, zoo is [g het. Precies zoo en zoo.

En — daar hing die candidaat. Hij mocht den preekstoel niet op.

Maar het besluit vermeldt: niet willen meegaan ^ met de leerbesluiten, welks beteekenis hem vooraf •f door den professor was duidelijk gemaakt, en later in n de mededeeling nog eens op het hart gedrukt. Maar r nu verklaart de Haagsche synode: de mededeeling was s niet correct en wij willen er nog wel eens over praten, ^ maar het vonnis blijft. En die verklaring werd der P synode nog als afgeperst door menschen, die nog be­ '" grip hebben van wat de Heere Jezus bedoelde, toen '^ liij Nathanaël noemde een Israëliet, in wien geen bei-drog is.

Maar dr van der Zanden stelt de zaak aldus voor: : Prof. Grosheide had geen schuld. Och, dat is zoo'n ri eerlijke, een ieder vertrouwende man; daar zit geen j , kwaad in. En daar legt nu die candidaat hem een constateering voor, door hem zelf samengesteld, en ^ de professor zegt in zijn onnoozele goedigheid: ja, •> zoo is het.

Zoo moet U dat zien, zegt dr van der Zanden.

Ik moet eerlijk zeggen, dat, als ik in dit geval de 3 plaats van prof. Grosheide had ingenomen, ik woedend zou zijn geworden, als men mij dus aan het publiek voorstelde. Een goede sul; zoo m^ar er tusschen 1 te nemen. Och, och — die arme man. En die arme 3 synode. En die wonderlijke candidaat, die er alles op 3 zette om weggejaagd te worden. Zelfs — knoeide en j bedroog?

Ik zei: als ik dat mijn diplomaat nu eens had kunnen vertellen

Ik zou het vast niet doen. Ik zou mij diep hebben geschaamd, dien man der wereld te hebben moeten inwijden in datgene wat men ter zelfhandhaving in een \ kerkelijke gemeenschap aandurft, waartoe ik zelf eens ' zoo blij was te mogen behooren.

Met hartelijke groeten en heilbede, uw toegenegen

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

GRONINGER B neven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 november 1949

De Reformatie | 8 Pagina's