GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De beteekenis van de vrijmaking  voor theologie en leven

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De beteekenis van de vrijmaking voor theologie en leven

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

(III)

3. OBJECTIVISME EN SUBJECTIVISME. OBJECTIVISTISCHB SYSTEEMVEBGODING EN SUBJECTIVISTISCHE REACTIE. BEIDER UIT­ GANGSPUNT DOOR DB REFORMATIE VERWOR­ PEN.

Nu wij een poging willen doen, deze systematiseering van Kuyper's gedachtencomplex nader te beschrijven, zien wij ons genoodzaakt hier op enkele wijsgéerige onderscheidingen te wijzen, welke ons behulpzaam kunnen zijn voor een' nadere typeering. Wij sluiten ons daartoe aan bij de beschouwingen, welke Ds J. W. Tunderman op dit punt heeft ontwikkeld in Marnix van St. Aldegonde en de subjectivistische Stroomingen van zijn Tijd. De onderscheidingen, welke hij daarin maakt, zijn vruchtbaar ook voor het onderwerp, dat ons thans bezig houdt.

• Hij wijst er op, dat men den term „objectivisme" in het algemeen kan gebruiken voor die wijsgéerige stroomingen, die het systeem bekleeden met een gezag, dat in feite alleen aan de wet Gods toekomt. „Het objectivisme schrijft datgene aan het object toe, wat slechts aan Gods wet of aan God Zelve mag worden toegekend"'*'). En wanneer dit object van het denken dan een sluitend systeem is, dat naast of tegenover de Schrift is ontworpen, wordt zulk een systeem in dit objectivisme met goddelijk gezag bekleed en in feite voor alle kritiek onaantastbaar verklaard.

Tunderman wijst nog op een gevaar, dat bij deze richting dreigt. De objectivisten bedoelen vaak in het geheel niet de Heilige Schrift buiten hun beschouwingen te sluiten. Integendeel, de Schrift wordt daar vaak in betrokken. Alleen, dit geschiedt op een bepaalde manier. De Schrift wordt hier namelijk object van onderzoek. Zij wordt de groote goudmijn, waaruit bepaalde begrippen gedolven worden, die, eenmaal losgemaakt uit het levend geheel van de Schriften, op zichzelf worden gesteld en een gezag ontvangen, dat in feite alleen aan de Schrift zelf toekomt. Tunderman wijst er dan ook op, dat dit leidt tot een mateloöze overschatting van het denken in het algemeen en van de theologische wetenschap in het bizonder ^^). En voor het forum van de Schrift ze 1 f is een dergelijke denatureering van den Schriftinhoud niet te handhaven. Want, zegt hij, „De Schrift is geen object, maar het altijd overwinnende Woord Gods"^"). Nooit kan de Schrift gemaakt worden tot louter een „bron" voor theologische begrippen, een soort van codex, waaruit allerlei bewijsplaatsen voor eigen systeem zijn op te diepen. Altijd moet bedacht worden, dat de Schrift is het levende Woord van den levenden God, dat ook de theologische begrippen blijft regeeren en kritiseeren. „Het Woord Gods is niet objectief. In het Woord hebben we met den levenden God te doen"").

Wanneer we in het licht van het bovenstaande het onder ons gangbare systeem nader beschouwen, dan blijkt het al de trekken van het objectivisme te vertoonen. De Schrift was in dit systeem verdord tot een codex met bewijsplaatsen voor het systeem, tot in de prediking toe. Met name de Catechismusprediking was onder den bevriezenden adem van dit objectivisme bij tal van predikers totaal verstard. Daarom moest het leven in onze kerken de laatste jaren wel deformeeren. Hoe vaak kreeg de gemeente geen dor en schoolsch systeem te verwerken in plaats van de levende prediking van het vaste Woord Gods?

Geen wonder, dat tegen dit alles reactie opkwam. Maar helaas was die reactie vaak van zuiver subjectivistischen aard. Na Kuyper en Bavinck stond een generatie op, die de subjectivistische richting insloeg. Op allerlei gebied werkte dat door. Het spitste zich uiteraard toe in de beschouwing van de Heilige Schrift. Evengoed'als het objectivisme pas recht onderkend kan worden, als we het toetsen op zijn houding tegenover de Schriften, zoo is dat ook met het subjectivisme het geval.

Nergens komt dat misschien beter uit, dan in het debat, dat Greijdanus met Dr H. H. Kuyper gevoerd heeft over den erkenningsgrond van den kanon. Greijdanus streed voor het ontleenen van den erkenningsgrond van den kanon aan de Schrift zelve. Daarmee nam hij de eenige positie in, welke tegenover het subjectivisme houdbaar is. Maar Dr H. H. Kuyper is dan reeds (1913) het slachtoffer van het in de Gereformeerde Kerken veldwinnend verkapte subjectivisme. Hij wil immers niet slechts spreken van een objectieven grond van ons Schriftgeloof, gelegen in de Schrift zelve, maar ook van een subjectieiven grond, geboden in het getuigenis des H. Geestes.

Maar Greijdanus wijst het onderscheid tusschen een objectieven en een subjectieven kengrond onverbiddehjk £if. Hij laat zich niet in dat dilemma klemmen, maar hij komt er boven uit. „Men spreke niet van tweeërlei grond, een objectieven en een subjectieven. Wel van twee factoren. De Geest brengt ons tot geloof in de Schrift. Dat is wel de kr a e h t, niet de grond". ^*) En op een andere plaats wijst hij het subjectivisme in het Schriftgeloof ook radicaal af, als hij het getuigenis des Geestes aldus omschrijft: „Ofschoon onmisbaar noodig tot de erkenning der H. Schrift als Gods Woord, is toch dit getuigenis des H. Geestes niet de grond, waarop ons geloof in haar als het Woord van God rust, maar de kracht en wierking, waardoor wij bekwaam en bereid worden, om haar als zoodanig te zien, en die ons er metterdaad toe brengt, haar als Gods Woord te erkennen", i»*) Een van de grondtrekken van Jtiet subjectivisme is, dat het het subject houdt voor wet, voor norm, en dat het voor al zijn handelmgen zich niet gevangen geeft onder het Woord Gods. Het „erkent niet, dat al het geschapene onder Gods wet is gesteld".^") Dat doet het soms wel theoretisch, maar in de practische uitwerking blijkt de subjectivistische denker dit principe toch niet radicaal door te voeren. Zoo is het ook met het subjectivisme, dat zich langzaam maar zeker in de Geref. Kerken baan brak. Theoretisch worden tal van dogmata aanvaard, maar practisch bhjkt in de uitwerking van de geloofsleer steeds meer, dat aan het subjectivisme voet wordt gegeven. Dat komt ook uit in de polemiek rond den kengrond van het Schriftgezag, die wij boven releveerden. Theoretisch houdt H. H. Kuyper uiteraard vast aan het volstrekte gezag van de Schrift. Maar als het erop aankomt, dat gezag nader te fundeeren en te oms c h r ij V e n, blijkt hij aan het subject een beheerschende positie toe te kennen. Want de z.g. subjectieve grond voor het Schriftgeloof, is niets anders dan het verheffen van het subjectief aanvaarden van de Schrift als het Woord Gods tot een normgevende instantie. Dit laatste wordt dan gecamoufleerd door deze subjectieve instantie te bestempelen met de min of meer objectief aandoende benaming van het getuigenis des Heiligen Geestes. In plaats van de kracht en de werking waardoor, vsrordt de^ subjectieve erkenning een grond, waarop 't Schriftgeloof mede komt te rusten.

Dit subjectivisme nu vreet steeds verder voort. Men handhaaft wel het geheele complex van de reformatorische dogmata als theoretische gegevenheden, maar tegelijk geeft men aan het leven des geloofs zulk een subjectieven onderbouw, dat bij den eersten den besten windstoot uit den ketterschen hoek, ook 't geheel van de objectieve dogmata zal bUjken ineen te storten. Hetzelfde zien wij gebeuren bij het dogma van verbond en sacrament. Men wil wel handhaven de normativiteit van hetgeen de Schrift ons aangaande doop en verbond openbaart maar men versubjectiveert dit weer, zoodat 't geheel innerlijk onhoudbaar wordt. Wanneer de waarachtigheid van het sacra; ment wordt afhankelijk gesteld van de innerlijke gesteldheid van den ontvanger, is ook hier de vaste grond van de goddelijke belofte onder het sacrament weggebroken. Greijdanus heeft ook dit scherp gezien en vandaar zijn onverzwakte strijd tegen deze uitholling van het reformatorisch beloftebegrip. „Het aangebodene en gegevene is bij beiden (den geloovigen en den ongeloovigen bondeling, R.H.B.) wel hetzelfde, maar het doen van den een tegenover het aangebodene en gegevene is anders, dan dat van den ander. En vandaar het verschil in uitwerking: bij den een heilsuitwerking, bij den ander oordeel, zooals het Evangelie voor den een eene reuk des levens ten leven is, maar voor den ander eene reuke des doods ten doode". ^i)

Dit subjectivisme nu heeft verwoestend gewerkt. Het ondermijnde het Schriftgeloof in de Gereformeerde

Kerken en leidde tot 't conflict van Assen. Het is toen voor een oogenblik schijnbaar overwonnen, maar wie de Acta van Assen bestudeert, ziet dat in de weerlegging-van de subjectivistische dwalingen inzake het Schriftgeloof, ook in Assen sterk scholastisch-objectivistische elementen scholen. En daarom beteekende Assen geen radicale overwinning van het subjectivisme. Het wachtte alleen op een betere gelegenheid zich opnieuw te verheffen.

Tusschen 1926 en 1944 liggen bijna twintig jaren. In dien tusschentijd zien wij nu iets grootsch gebeuren. Terwijl aan de eene zijde de verdedigers van het objectivistische systeem en aan de andere zijde de suf)jectivisten, ook na Assen, hun strijd bedekt voortzetten, gaf God mannen, die boven dit dilemma uitkwamen en terug gingen roepen tot de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan de Schrift zelve.

De Majesteit van de Schrift werd weer gezien en in tal van studies werd de Schrift zelve weer uitgelegd. Dat is de geweldige beteekenis geweest o.m. van de Schriftstudies van Greijdanus en Schilder. De Schrift was hier niet langer „bron" voor dogmatische betoogen en werd niet slechts gebruikt om het systeem te fundeeren, maar het eigen systeem der Schriften werd in de openbaringshistorische exegese blootgelegd. Dat bracht een totale ommekeer in het Gereformeerde denken. Het dilemma van objectivisme en subjectivisme werd zoodoende overwonnen en in de nieuwgewonnen vrijheid der exegese werd de wil des Vaders nader verklaard.

• Maar dit bracht met zich, dat deze reformatorische beweging front moest maken, naar beide zijden. Zoowel de objectivisten als de subjectivisten gevoelden zich door de nieuwe reformatorische beweging bedreigd. Dat spreekt ook vanzelf. Want het onaantastbaar verklaarde systeem werd getoetst en bleek innerlijk onhoudbaar. Dat beteekende voor velen het ineenstorten van oude zekerheden, die men onwankelbaar achtte. De scherpe kritiek, zoowel op het overgeleverde verbonds-en sacramentsbegrip als op het vermeende leerstuk der gemeene gratie, was in de oogen van velen heiligschennis. Dat beteekende het einde van tal van z.g. „Gereformeerde" zekerheden, die dat heelemaal niet bleken te zijn.

Naar de andere zijde echter kwam ook fel verzet van het subjectivisme. Het oude systeem had voor velen van hen reeds lang afgedaan of veel van zijn glorie verloren. Men handhaaft het als een aantal dogmata, die nog een zekere rem bieden tegen de ongebreidelde doorwerking van het subjectivisme. Kritiek op overgeleverde stellingen vond men hier het ergste niet. Het conflict kwam hier, toen ook het leven des geloofs en der vroomheid aan de Schrift gebonden werd. Het afwijzen van alle mystiek en van het daarmee samenhangende zelfonderzoek, ontmoette aan deze zijde het felste verzet. En vooral toen in het stuk der kerk teruggeroepen werd tot wat de reformatorische behjdenisgeschriften dienaangaande beUjden en onderscheiden werd tusschen ware en valsche kerk, kwam het subjectivisme eerst recht in het geweer.

En toen kon men het kerkhistorisch verschijnsel gadeslaan, dat zij, ^die in Assen fel tegenover elkander stonden, thans de handen ineen sloegen om de reformatorische beweging uit de kerk te werpen. Men zou haast zeggen: erodes en Pilatus werden vrienden. Maar het komt ons voor, dat er een beter schriftuurlijke vergelijking voor dezen gang van zaken is té vinden. We denken daarbij aan het conflict van Christus met de Farizeërs en de Sadduceërs beiden. De Farizeërs waren bittere vijanden van de Sadduceërs, maar toen het erom ging Jezus van Nazareth naar het kruis te drijven, hadden ze elkander spoedig gevonden. Want voor beiden beteekende Hij den ondergang. Het judaistisch systeem der Farizeërs met hun eigenwillige interpretatie van de wet en van de profeten brak uit elkaar op de zuivere exegese, die Christus van de Schriften gaf. Maar ook het hellenistisch modemisme van de Sadduceërs en hun libertinistische levenshouding bleek niet bestand tegen Zijn opening der Schriften. Toen zij Hem dachten te verwarren in hun strikvraag betreffende de vrouw, die zeven mannen had gehad, antwoordde Hij, dat zij de Schriften niet^kenden noch de kracht Gkids en openbaarde Hij, dat het eeuwige leven wel vervolg, maar geen herhaling is. Mattheus 22 : 23 v.v. Daarmede had Hij de vijandschap verwekt van Farizeërs en van Sadduceërs beiden, de subjectivisten en de objectivisten van toen.

Zoo botste de reformatorische beweging, die God in Zijn genade aan onze kerken gaf, op beide uitersten. Sinds 1944 hebben objectivisme en subjectivisme de macht in de Gereformeerde Kerken vast in handen. Wat intusschen nog niet beteekent, dat die beiden vrede hebben gesloten. Ondergronds gaat onverzwakt de strijd nog verder en vne het leven van de gebonden kerken nauwkeurig gadeslaat, ontdekt als spoedig, dat het subjectivisme nu de winnende partij is. Dr K. Dijk kan opponeeren, zooveel hij wil, zijn objectivistiseh systeem zal het ongetwijfeld verliezen tegen het subjectivisme van de moderne oecumenisch gezinde „Gereformeerden".

3. ONZE HUIDIGE POSITIE.

Wanneer wij zoo de historische ontwikkeling van de dingen in oogenschouw hebben genomen, zijn wij ook in staat tot situatieteekening. Want dat is het eerste, dat vereischt is, om verder te komen. 250 Nu de kruitdamp van de eerste jaren van den kerkstrijd wat optrekt, zien wij, hoe in de gebonden kerken de vrucht van de reformatorische beweging van de dertiger jaren geheel dreigt verloren te gaan. Het geheel van nieuwe inzichten, dat door de voortgaande exegese, het vernieuwde dogmatische onderzoek, de reformatorisch-wijsgeerige bezinning gewonnen scheen, kan daar niet verder tot ontplooiing komen en wordt door de leiding zoowel op kerkehjk, als op politiek en sociaal gebied, rustig genegeerd. Het objectivistiseh systeem is uit de crisis ongebroken te voorschijn gekomen en is meer dan ooit oppermachtig. De vernieuwing, die een oogenblik over de geheele linie scheen te komen, is teruggewezen en daarmee is het geheele Gereformeerde leven met steriliteit geslagen. Men doet alsof het huis, waarin men woonde, nooit is geschokt geweest en alsof het ook voor de toekomst nog uitstekend bewoonbaar is.

Daarom te meer rust thans op ons de taak, die ingezette vernieuwing door te zetten en onverbiddelijk het vwakke van dat huis aan te toonen. Een van de vruchten van de Vrijmaking is, dat de HEERE ons daartoe thans de m o g e 1 ij k h e i d schenkt. God heeft ons verlost van de beklemming, welke over het Gereformeerde leven was gekomen, en voor geen prijs mogen wij die vrucht van de Reformatie laten verloren gaan. In al hetgeen in de dertiger jaren geschreven is, ligt een groote hoeveelheid materiaal opgestapeld, dat thans verwerkt moet worden en in practijk gebracht.

Want de situatie is, sinds Kuyper ons volk voorging en zijn systeem bouwde, wel wat veranderd. Nieuwe stroomingen beroeren het geestesleven van Europa. In het Barthianisme is een nieuwe ketterij verschenen, die meer nog dan het modemisme in de vorige eeuw, het Christelijk geloof aantast tot in zijn grondslagen. In de oecumenische beweging openbaart zich een afval van het Woord Gods aangaande de kerk, zooals sinds de dagen van de oppermacht van de Roomsche Kerk misschien niet gezien is. Onze jongere generatie groeit temidden van dit alles op en wil een koers gewezen zien. En wij kunnen noch mogen onze jongeren binnenvoeren in het huis, dat Christelijk Nederland zich gebouwd had in het slot van de vorige en het begin van deze eeuw. Het zou niets minder beteekenen dan het prijsgeven van de vruchten van de Vrijmaking en het zou onze jongeren weerloos uitleveren aan den geest dezer eeuw. God heeft ons in een eeuw geboren doen worden, waarin de strijd zich opnieuw toespitst om de grondslagen van ons allerheiligst Christelijk geloof en waarin nieuwe ketterijen het geloof, dat den heiligen overgeleverd is, trachten te ondermijnen. Maar God geeft daarbij ook de wapenen om dat geloof te bewaren en daarom zullen wij wel hebben toe te zien, hoe wij dat doen.

Daarom was het noodig deze situatieteekening te geven. Wanneer wij ons dan afvragen, wat de grondslagen zijn, waarop dit huis was gebouwd, stuiten wij bij alle discussies, die op het oogenblik in eigen kring worden gevoerd rond de vraagstukken, die er zijn'öp politiek en sociaal gebied, steeds op een tweetal grondproblemen, waar heel Kuyper's conceptie mee staat of valt, n.l. dat van de gemeene gratie en dat van de pluriformiteit der kerk. Het is geen wonder, dat het juist deze twee zijn, die naar voren springen. We zouden immers het vraagstuk ook kunnen terugbrengen op de , grondnoemer van de vraag naar de verhouding van kerk en wereld. Daarbij houdt de kwestie van de p 1 u r i - formiteit zich bezig met het eerste lid van het probleem en de kwestie van de gemeene gratie met het tweede lid. Er zou hier nog te noemen zijn de kwestie van desouvereiniteit in eigen kring, maar wij meenen, dat dit een z.g. beginsel is, dat voortvloeit uit dat van de gemeene gratie. En voorts willen wij nog opmerken, dat ook de kwestie van de p l u r i f o r m i t e i t zelf niet'van de gemeene gratie is los te maken, zooals we ook hopen aan te toonen.

En daarmede is de verdere gang van ons betoog aangewezen. We hopen eerst in te gaan op Kuyper's gemeene gratie conceptie en daarna op de kwestie van de pluriformiteit. Uiteraard bedoelen wij niet een uitputtende verhandeling over deze kwesties te geven. Het gaat èr ons alleen om, dat vwj de groote vragen zien, welke zich in dit stadium van onzen strijd aan ons voordoen.


14) Ds J. W. Tunderman, Marnix 2, pag. 176.

15) A.h.w., pag. 179: „Het ligt voor de hand, dat deze objectivistische instelling tot overschatting lelden moet, zoowel van het denken in het algemeen als van de theologische wetenschap in het bizonder".

16) A.h.w., pag. 181.

17) A, h.w., pag. 183.

18) Geciteerd uit het artikel: Prof. Dr S. Greijdanus als Dogmaticus, Almanak F.Q.I. 1948, pag. 114.

189) A.h.w., pag. 118. Bij H. H. Kuyper werkte hier ongetwijfeld invloed van J. H. Seholten. Greijdanus heeft achteraf gelijk gekregen. Dr A. D. R. Polman schrijft in Onze Nederlandsche Geloofsbelijdenis: „terwijl het getuigenis van den Heiligen Geest naar zijn aard en karakter geen grond, maar oorzaak of werking is, waardoor en niet waarom wij de goddelijkheid der Heilige Schrift opmerken". En even verder: „Het resultaat van ons onderzoek sluit zich geheel bij Dr Greijdanus en Dr Dee aan", pag. 234.

20) Ds J. W. Tunderman, a.h.w. pag. 31. Tunderman schrijft nog: „Een mateloos subjectivisme heeft verterend ingewerkt op het leven van christelijk Europa", pag. 66/67.

21) Geciteerd uit Almanak 1948, pag. 153. 249.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De beteekenis van de vrijmaking  voor theologie en leven

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's