GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kwestie van het evangelisten-ambt

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(V)

§ 3. „Evangelist": ambt öf werkzaamheid-zonderambtelijk-karakter?

a. De vraag doet zich als vanzelf voor, of het „evangelist"-zijn al dan niet een ambtelijk karakter droeg. Friedrich in Kittels woordenboek zegt: , evangelist beteekent oorspronkelijk meer een werkzaamheid dan een ambt" (Band II, bl. 735). Ds v. d. Waal sluit zich, wat Hand. 21 : 8 betreft, daarbij aan, doch noemt later in verband met Timotheus het meer een ambtelijken dienst, het werk van „herder en 1 e e r a a r", in een gevestigde gemeente (bl. 16/17). Het meerderheidsrapport spreekt uitdrukkelijk van een „ambt" (bl. 8 v.v.).

Om ten aanzien van die vraag, ambt óf nietambtelijke werkzaamheid, tot beslissing te komen, dienen we een maatstaf te hanteeren, om daaraan te toetsen of we al dan niet met een ambt te doen hebben. Dan is niet voldoende te constateeren, dat iemand een taak of een opdracht heeft in de kerk van Christus, want niet alle taken en opdrachten dragen een bijzonder-ambtelijk karakter, waar het ons nu om te doen is. In dit verband moeten we opmerken, dat derhalve de namen „m e d e - arbeider" en „dienaar" nog geen a m b t e 1 ij k karakter hoeven uit te drukken. Zoo kunnen we dus, als we niet meer weten, niet vaststellen, dat bijv. Aristarchus en Demas ambtsdragers waren.

Vandaar dat we een tweede ding in rekening moeten brengen en wel dit, of ons soms in het N.T. wordt meegedeeld, dat een „evangelist" in zijn ambt als zoodanig is bevestigd, b.v. door handoplegging, gelijk dat bij „de zeven" (Hand. 6) en bij de ouderlingen geschiedde (1 Tim. 5:22). We hebben dan te letten op Timotheus, Philippus en Epheze 4 : 11.

b. Wat laatstgenoemde plaats — Eph. 4:11-— betreft: at daar „evangelisten" staat tussehen „apostelen en profeten" eenerzijds en aan den anderen kant „herders en leeraars", dus tussehen bijzondere ambtsdragers, en daarom bij , , evangelisten" wel aan een bijzonder ambt moet worden gedacht, gelijk wel wordt beweerd en geponeerd, is bij nader toezien zóó niet te handhaven. En dat wel om deze reden, dat de profetie in het Nieuwe Testament geen ambt is maar een „charisma", dat is: et was een bijzondere genade-gave te profeteeren, doch men werd er niet toe geroepen (als bijv. het apostelambt) en men werd er niet in bevestigd (als bijv. in het .ouderlingenambt) . Ook vrouwen, die niet in het bijzondere ambt konden dienen, waren profetessen, zooals de vier ongehuwde dochters van Philippus (Hand. 21 : 8).

Vandaar dat ook wel bijzondere ambtsdragers die profetische gave bovendien erbij ontvingen, zooals Hand. 13 : 1 van 5 , , leeraars" in de kerk van Antiochië meedeelt (vergelijk ook Hand. 11 : 27V

Het zou derhalve mogelijk zijn, dat in Epheze 4 : 11 , , evangelisten" ook een bijzondere genade-gave, een , , charismatische" dienst en werkzaamheid zonder bijzonder-ambtelijk karakter aanduidt. Zoodat we met dezen tekst zonder meer niets kunnen beslissen.

We wenden ons nu tot Philippus. In Hand. 6 wordt hij bevestigd in een ambt, dat armverzorging als taak heeft. In 21 : 8 heet hij, wonende te Caesarea, „evangelist". Hand. 8 verhaalt ons, dat hij het Woord bedient, ook aan den kamerling uit Moorenland. Dat alles geeft moeilijkheden. Grosheide (kommentaar Bottenburg op Hand. 6, bl. 200) gist, dat die zeven reeds predikers waren en juist daarom aangewezen werden. Hij acht de gedachte, dat deze „diakenen" eerst tot prediking overgingen, toen ze hun diakenambt niet meer konden vervullen, minder waarschijnlijk, omdat Stefanus reeds vóór de vervolging optreedt met prediking en wonderen, VS. 8 v.v. Anderen, als A. J. Bronkhorst, Schrift en Kerkorde, bl. 67, meenen, dat „predikende diakenen" en , , doopende diakenen" niet passen en zijn van oordeel, dat de zeven nu over het Grieks sprekend deel der gemeente het volle apostolische ambt gaan oefenen (wat wij heelemaal niet kunnen aannemen!).

Doch hoe dat alles ook zij: aststaat, dat de Schrift ons nergens meedeelt, dat Philippus in het ambt van „evangelist" is bevestigd met handoplegging. Ook is niet duidelijk, of hij Hand. 21 : 8 het werk van „evangelist" nrg doet. Want het is mogelijk, dat „evangelist" hier niet meer is dan een herinnering aan en een aanduiding van Philipïïus' werk in Hand. 8 : 12, 35, 40. Zoodat onbeslist blijft, wat althans Philippus betreft, of hij het ambt uit Hand. 6 èn zijn werk als evangelist zijn heele leven heeft voortgezet, wat het eerstgenoemde betreft zeker wel niet.

c. We komen tot Timotheus.

1. Blijkens 1 Tim. 4 : 14 en 2 Tim. 1 : 6 zijn hem de handen opgelegd, zoodat hij „a m b t s - bevestiging" heeft gekend. De vraag is dan: n welk ambt is hii bevestigd ? Daarvoor zullen wij de teksten dienen te lezen.

In 1 Tim. 4 : 1—16 gaat hel; over de taak van Timotheus in de gemeente van Epheze: ij moet dwaalleer weerstaan als „goed dienaar van Christus Jezus" (vs 1—10): ij moet de goede leer „bevelen en leeren" (vs 11). ..voorlezen, vermanen en leeren" (vs 13) en dan volgt: Veronachtzaam de gave in u niet, die u krachtens een pro­ fetenwoord is geschonken onder handoplegging van de gezamenlijke ouderlingen" (Vert. Bijbelgen.).

Timotheus heeft dus een „charisma" (gave)-ontvangen; toen hij die gave ontving, werden profetieën gesproken, welke hem verzekerden van zijn roeping en den komenden arbeid in het Evangelie; zoo werd hij zich door middel van die profetie zijn gave bewust; en de gezamenlijke presbyters (ouderlingen) hebben hem de handen opgelegd: dat was de aanwijzing van het ontvangen van den Heiligen Geest, van de verkrijging van de ambtelijke gaven en bekwaamheden. Aldus de uitlegging van Dr C. Bouma (kommentaar Bottenburg).

De vragen hierbij zijn onder meerdere: welk „charisma" heeft Timotheus ontvangen? Wanneer, waar en door wie is over hem geprofeteerd? Welke ouderlingen hebben hem de handen opgelegd? En in welk ambt is hij toen bevestigd?

2. Wat het „charisma" betreft: hierbij zal blijkens het verband, waarin het woord voorkomt, en gelet op de beteekenis ervan, gedacht moeten worden aan de bekwaammakende ambtsgenade om te leeren en om de geesten te onderscheiden. Want: „charisma is de genade in haar individueele verdeeling" (J. Tli. Beek, aangehaald bij E. L. Smelik, De wegen der kerk. 2e druk, 1947, bl. 74).

3. Moeilijker is te beantwoorden de vraag: anneer, waar en door wie is over Timotheus geprofeteerd? De meeste uitleggers denken aan den tijd, dat hij tot het ambt werd geordend, n.l. te Lystra, Hand. 16 : 1—3. Aan die profetieën wordt ook herinnerd in hoofdstuk 1 : 18: , Deze vermaning betrouw ik u toe, Timotheus, (mijn) kind, in overeenstemming met de profetieën, die over u zijn voorafgegaan " (vert. Bouma in de Korte Verkl.). Toen is geprofeteerd, dat Timotheus in het Evangelie moest arbeiden en daarom is hij tot de bediening aangenomen en daarin bevestigd. Er is dit verschil tussehen 1 Tim. 1 : 18 en 4 : 14, dat in eerstgenoemde plaats het meervoud en in laatstgenoemde het enkelvoud van profetie wordt gebezigd, zoodat het mogelijk lijkt, dat op verschillende tijdstippen vóór de ordening tot het ambt is geprofeteerd, doch' het kan ook zóó zijn, dat meerdere profeten tegel ij k hetzelfd e over hem profeteerden (A. Schlatter, Die Kirche der Griechen im Urteil des Paulus, 1936, bl. 65, noot 2). Hoe dat ook zij, vaststaat, dat toen over hem is geprofeteerd. Door wie wordt nergens vermeld. Eh daar het gebeurde tegelijk bij de handoplegging door „den kerkeraad", neemt men aan, dat het profeteeren plaats vond in een samenkomst van de gemeente van Lystra. Blijkens Hand. 14 : 23 was er'ook te Lystra toen reeds een raad van ouderlingen. En die heeft Timotheus de handen opgelegd.

4. Mogen we dus aannemen, dat hier Hand. 16 : 1—3 als verklaring van 1 Tim. 1 : 18 en 4 : 14 geldt, wat de meest eenvoudige en duidelijke verklaring is, dan is tegelijk beslist in welk ambt Timotheus toen is bevestigd: an is hij ambtelijk geordend als metgezel, als medewerker, van Paulus, als „evangelist". Daarop zou dan ook wijzen 2 Tim. 1 : 6, waar we lezen: Om die reden herinner ik u eraan de gave Gods aan te wakkeren, die door mijnhandoplegffinginuis" (Vert. Bijbelgen.). Paulus wekt daar Timotheus op, om zich voor het getuigenis van Christus in de verkondiging van' het Evangelie niet te schamen (vs 8 v.v.).

5. Het is echter de vraag, of dit vers 6 in den tweeden brief doelt op dezelfde gebeurtenis als in 4:14 van den eersten brief. Bouma meent van wel. Volgens hem zou in 4 : 14 Paulus verzwiigen, dat óók hij Tim. de handen opgelegd heeft, omdat hij al de aandacht van Tim. wil richten op het feit, dat het eerwaardige college der presbyters het heeft gedaan, daar dat voor Tim. een stimulans is; en in 1 : 6 zou Paulus er op attendeeren, dat óók hij Tim. de handen heeft opgelegd, tegelijk mèt de ouderlingen van Lystra, daar Paulus nu in gevangenschap verkeert, dus zijn handen nu gebonden zijn, doch ook gebonden handen laat God niet in de steek (vergel. de Korte Verkl. op dit vers).

Anderen evenwel, zooals Joachim Jeremias (Das Neue Testament Deutsch, 9, bl. 27'28) meenen, dat in 1 : 6 een andere handoplegging is bedoeld dan in 4 : 14. In 4 : 14 zou het gaan over de ordening tot het ambt, doch in 1 : 6 over de ordening tot de bepaalde dienst, welke Tim. in Enheze's gemeente in oodracht van Paulus moet volbrengen. Men neemt dan aan, dat bij elke afvaardiging tot een bepaalde taak de handoplegging werd herhaald, waarvoor men verwijst naar bijv. Hand. 13 : 3. Th. Zahn (Inleiding tot het N.T., HoU. vertaling, d^el I. bl. 502 v.v.) gaat zóó ver, dat hii 1 Tim. 4 : 14 (en 1 : 18) in verband brengt met de ordening van Tim. tot mede-arbeider in de zending, krachtens welk zendingsambt Tim. ook de roening heeft de gemeente te leeren, en 2 Tim. 1 : 6 laat slaan on de tiidelijke en biizondere taak in Enheze's plaatseliike kerk. Lezen we het heele stuk van Zahn daarover, dan is het o.i. weinig overtuigend.

6. Er zijn dus wel m oeilijkheden in het verbinden van beide teksten (4:14 in den len brief en 1 : 6 in den tweeden). Bronkhorst (Schrift en Kerkorde, bl. 99) somt de mogelijkheden van

combinatie als volgt op:1. het gaat in beide teksten over dezelfde' handoplegging, maar Paulus nam er ook aan deel en vermeldt dat speciaal nog eens in 1:6; 2. Het gaat over dezelfde handoplegging, die door Paulus alleen werd voltrokken namens de ouderlingen van Lystra; 3. het gaat niet over een en zelfde handoplegging, maar in 4 : 14 gaat het over de inleiding tot een gemeent e 1 ij k ambt in Epheze, waartoe hij door het presbyterium (de gezamenlijke ouderlingen) door handoplegging werd ingeleid, terwijl 1 : 6 denkt aan de uitzending van Tim. door Paulus als zijn afgevaardigde, waartoe Paulus hem de handen heeft opgelegd; dat zou dan beteekenen dat Tim. in de gemeente, waar hij werken moet, tot de geordende en bevestigde ambtsdragers behoort; 4. het is óók mogelijk, dat Paulus, toen hij Tim. uitzond, dat niet alleen gedaan zou hebben, maar daartoe het presbyterium van de gemeente, waar hij zich bevond ter assistentie heeft geroepen; 5. tenslotte ziet Bronkhorst zelf nog als mogelijkheid, dat deze tekst terugslaat op den eersten keer toen Tim. met een zelfstandige opdracht werd uitgezonden met de gedachte dat Tim. toen daartoe bijzonder geordend is, waardoor deze tekst in parallelle zou komen met Hand. 13 : 3. Bronkhorst zelf doet 'Uit de 5 geopperde mogelijk­ heden van combinatie geen keus.

J. FRANCKE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De kwestie van het evangelisten-ambt

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 november 1950

De Reformatie | 8 Pagina's