GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hef miezerig beetje? Accoord? Pardon!

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hef miezerig beetje? Accoord? Pardon!

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amice.

Verleden week hebben we over Thijs Booy een beetje gekeuveld, 't Was maar een , , miezerig beetje" van het flinke pak slaag dat hij qua jeugdleider (in zijn zelfgekozen „ambt" dus) verdient. Een „miezerig beetje" van de afstraffing, die hij als marconlst van het tot schip-innood verklaarde kerkschip van den Kapitein met ons allemaal verdiend heeft.

Ik zeg: „mèt ons allemaal".

Dat zeg ik expres erbij, omdat ik niet vergeten mag, dat we de formulieren van den ban niet mogen verkorten, ook als iemand ze „miezerig" voorleest.

Thijs Booy nu leest de kerkelijke formulieren, geloof ik, verkeerd. En als marconlst van het Hospitaalschip — De Goede Kerk-Hoop — seint hij verkeerde .radiotelegramteksten. En als jeugdleider leidt hij op 'n verkeerd pad — het pad immers der padloosheld. Net als Karl Earth en de mystiek. Hij met zijn Barthiaansch gedaas over Barth, die als urinoir gebruikt wordt — hij moest zich grondig wegschamen over dat woord.

Ik heb tegen hem, - dat hij als marconlst allemaal S.O.S.slgnalen uitzendt, zonder dat de Kapitein hem den tekst gedicteerd heeft. De Kapitein namelijk zegt, dat je zonder zijn dictaat te volgen geen enkel scheepstelegram verzenden mag, noch naar de omliggende schepen, naoh naar de hutten der opvarenden. Want, wat dit laatste aangaat, •— Thijs Booy telegrafeert ook naar de jongens en meisjes, de dominees en de ouderlingen, zijn eigen scheepsbewoners dus, en denkt, dat 'n telegram altijd de vlugste weg is om ze te bereiken. Maar hij vergeet, dat een telegram aan huisgenooten een omweg is.

Ook vindt onze Kapitein, dat je als marconlst van de kerkboot geen enkel S.O.S.-telegram (noch eenlg ander) verzenden mag, zonder precies aan te geven: „daar en daar" ligt ons schip; „dat en dat" mankeert eraan; „die en die" hulp ontbreekt ons. Maar 't ongeluk van de marconisten-school van Thijs Booy is, dat zij haar leerlingen leert, allemaal S.O.S.-selnen uit te zenden, ook als zij geen namen weten te noemen, en geen preciese plaatsbepaling weten te geven. Je weet niet, waar Thijs Booy met zijn kerkschip ligt, noch waar hij nu precies heen wil (hij wil alleen maar zwerven, a la Barth), noch noemt hij den preciesen naam van de misère, waarin de schuit verkeert, zij met haar opvarenden.

Met het oog daarop nu zei ik, dat de Kapitein van zoo'n marconlst niet zóó gediend worden wil. Die man moet de preciese plaatsbepaling van het schip en zijn koers niet achterwege laten; maar Thijs Booy vergeet juist die preciese plaatsbepaling van het Hospltaal-Kerk-Schlp.

We zullen dus Thijs Booy als marconist-S.O.S.-selner moeten in gebreke stellen. Hij leest de formulieren van de kerk-ln-nood niet goed. Wie ze leest, moet de passage niet overslaan, waarin de kerk, die pas iemand afgesneden heeft, erkent, dat wij allemaal wel verdienden afgesneden te zijn.

Precies, zegt misschien Thijs Booy, dat zeg ik óók, en daarom lukt het Adolphus Venator ook niet, mij kwaad te maken.

Accoord, zeg Ik. Tenminste, op dat ééne punt. Maar voor de rest? Voor de rest zeg ik tot Thijs Booy: geen accoord met u, nerveuze marconlst. Want dezelfde kerk die erkent: wij allen verdienden wel, van U, Kapitein van ons Kerkschip, overboord gezet te zijn, als Jona, dat is: afgesneden te zijn, zegt niettemin: maar wij zijn toch gerechtigd, tot deze tuchtoefening, want wij weten precies de ligging van ons schip aan te geven en de plek, waarheen het koers zetten moet. Wij noemen nS, men, en zeggen daarna: dmen!

Die kerk vervolgt:

Wij weten immers heel wat. Geen „miezerig beetje". Maar-voldoende. En dat Is heel wat. Als een mensch op goeden grond kan zeggen: ik weet voldoende, wel, mijn beste kerel, is dat dan geen wónder-van-God ? V-o-1d-o-e-n-d-e? Je kunt van dat woord klein worden: „arkel sol" —• het is voor u voldoende, die genade van Mij, spreekt de Heere.

Maar Thijs Booy schrijft Iets anders. Hij heeft misschien een „miezerig beetje" opgediept van die miezerigste aller mlezerigheden, die men tegenwoordig In Parijs ventileert, en die men existentiefilosofie of existentialisme noemt. Meneer Sartre is daar de in een parijsch costuum verkleede Heidegger, en den éénen keer houdt hij zijn exlstentialistenpreekje filosofisch, den Anderen keer dramatisch. Ik zal je noch van de ééne, noch van de andere manier een proefje geven. Maar Ik wil je wel Thijs Booy laten beluisteren. Die schrijft (68): „Ik geldof, dat het leven en de wereld kennen begint (!) en eindigt (!) met de belijdenis der ondeskundigheid, met het existentieel (!) besef (!) van de ondoorgrondelijkheid van allen en alles". „Hoe meer kennis men verwerft van menschelijke situaties (!) hoe bescheidener en bedeesder men wordt".

Dat beteekent 'dus: hoe meer je schepen-ln-nood ziet, hoe benauwder je wordt voor het zeggen: precies zóó en zóó moeten de schepen koersen.

Is dat kwaadsprekerij?

Ik geloof het niet. Want Thijs Booy vervolgt:

„Erger is het, dat van veel kansels over God gesproken wordt op de toon van: Zijn doopceel is ons volledig gelicht. Wij zullen jullie - nu eens haarfijn vertellen hoe dat alles met God zit". Vermoedelijk heeft Thijs Booy het hier over Thijs Booy. Want de kansels, de vele kansels, die Thijs Booy heeft helpen toesluiten voor onze candidaten en dominees, hebben de 3 formulleren-vaneenigheid plus het vierde formulier-van-oneenigheld. Daar wordt haarfijn verteld — b.v. In de Dordtsche Leerregels, hoe de Bijbel spreekt over God. Ik hoor Thijs Booy al zeggen: dat geloof ik met het hart, dat belijd Ik met den mond. Maar hij vindt dat zeggen: erg. Of heeft hij soms het oog op dat vierde formulier? Maar ook dat belijdt hij tegenover ons. Begin ik nu van zijn ^.O.S.-seinen zonder plaatsbepaling van zijn kerkschip misschien iets meer te begrijpen?

Maar we lezen Thijs Booy verder:

„Wat ons van God geopenbaard is, is maar een miezerig beetje. Genoeg, accoord, maar een beetje, een heel klein beetje".

Je zou zeggen: Thijs, als het „genoeg" Is, werkelijk genoeg, dan kS, n het geen „miezerig" beetje zijn. Zou Thijs Booy willen verkondigen: wij gelooven allen met het hart, en belijden met den mond volgend miezerig beetje? Wij hooren „moeder de kerk" het al zeggen: ik heb, beste kinderen, maar een miezerig beetje melk voor jullie, 'Vader heeft niet meer voor jullie beschikbaar gesteld. Stumpers, je kunt niet wassen en toenemen in Christus, en dat ook zeker weten. —

Thijs Booy beseft dat ter dege: Hij begÉjpt, dat zijn ééne woord: „genoeg" niet klopt met zijn, andere: „een miezerig klein beetje". Hij moet dus óf ijat „miezerig beetje" of dat „genoeg" corrigeeren.

Welnu, hij corrigeert niet dat spreken van een „miezerig beetje", doch hij corrigeert dat bijbelsche en confessioneele woordje „genoeg". Want de kerkelijke confessie belijdt, dat de Schrift sufficient, dat is: genoeg is. Maar Thijs Büoy verklaart, dat hij op dit puni; niet „met het hart gelooft en met don mond belijdt". Lees maar:

„Dit „genoeg" schrijf ik niet vlot neer".

Ik belijd het dus ook niet vlot.

„Ik kan" — zoo gaat hij verder, „ik kan er moeilijk overheen komen, dat we het Evangelie naar de beschrijving van Nicodemus niet hebben, dat Maria geen mémoires heeft nagelaten en dat wij de commentaren op de Openbaring moesten schrijven, dat de bijbel na de Openbaring ophoudt, de Openbaringen niet openbaart. Dat er In de kasten dikke boeken liggen over den hemel en de hel van meneeren en ook geen brochuretje van iemand die er Jezus over interviewde. En dat er over de nieuwe aarde zoo weinig in den bijbel staat, dat niemand kans heeft gezien er meer dan een hoofdstukje aan te wijden. Tenslotte dat God de theologen (en Thijs Booy, A. V.) maar rustig laat praten, eeuw in, eeuw uit, nooit en nooit een goed gelegitimeerd censor stuurt". Hij kan het dus niet goed hebben, dat God geen goed gelegitimeerd recensent' van Thijs Booy stuurt.

Maar ik geloof, dat Hij die gelegitimeerde recensenten wel gestuurd heeft. De belijdenis met haar jubel: „de Schrift is sufficient", en Paulus met zijn: „Zqne genade is ons genoeg", en de confessie met haar: „Hij verklaart zichzelven te weten zoo veel ons noodig is", ze zijn legitieme recensenten ook van Thijs Booy. Ze zeggen: foei! Maar Thijs Booy zegt: „foei" over hun „foei". Ze willen hem te hulp snellen op zijn S.O.S.-telegram. Maar hij seint terug: ik kan er maar moeilijk overheen komen, dat gij zoo volledig Gods doopceel denkt gelicht te hebben — laat me maar met Klerkegaard-Barth „pompen, pompen, pompen", om de lekke schuit boven water te houden.

„Genoeg", „accoord", zegt Thijs Booy.

Maar wij zeggen niet accoord tegen Thijs Booy. Wij vinden dat maar een miezerig beetje dankbaarheid, als hij de Schrift een miezerig klein beetje licht ziet geven.

Ik moet nu Ineens denken aan een ander werkstuk van Thijs Booy. Hij gaf een nederlandsche vertaling van het werkje van Dr H. Kuhn: „Karmel". Dat handelt over een paar militairen, die op een kouden Kerstnacht In oorlogstijd naar aanleiding van de aanwezigheid van een veldprediker een weddenschap aangaan: de dominee wedt, dat vóór middernacht blijken zal, dat de Heere God Is, en de tegenpartij, dat vóór middernacht Baal (ze bedoelen: niet jouw God, dominee) zal blijken God te zijn. Ze gaan de vreeselijke weddenschap aan; en om 12 uur daalt vuur van den hemel neer, de Baal heeft het spel verloren, de God van den dominee heeft het gewonnen. De dominee heeft vooraf gelezen het verhaal van Ella op Karmel.

Als nu op den werkelijken Karmel de werkelijke Elia zich had laten secondeeren door den werkelijken Thijs Booy, dan zou Thijs Elia hebben Ingefluisterd: niet zoo hoog van den toren blazen, vader; niet zoo'n scherp dilemma stellen, wagen Israels; wij weten maar een miezerig klein beetje van den pentateuch en ik kan het maar amper hebben, dat we de mozaïsche wet naar de beschrijving van Kaleb niet bezitten, dat.Jochebed geen mémoires heeft nagelaten, en dat wij de commentaren op de Psalmen moesten schrijven, dat de bijbel na de jongste geschriften voorloopig ophoudt, dat we van een Interview tusschen Salomo en de koningin van Scheba geen verslag hebben. Pas óp, Elia, maak van Izebel, die de tegenstellingen ultwischt, geen wrijfpaal, want ik snak naar den dag, dat de geünieerde kerk na de titels van Scheuring en Bethel en Karmel ook dien van Hereeniglng beleeft.

Vermoedelijk zou Elia hebben gezegd: hoe lang, schaap, huppelt gij op vijf pooten? Op zij — Karmel is geen plekvoor dlspuut-zonder-eind.

Accoord, zegt Thijs Booy, op de belijdenis: „we kregen genoeg".

Maar ik zeg tot hem niet „accoord".

Want hij kan de belijdenis nog niet „vlot" belijden. Zijn „accoord" is niet accoord met zichzelf.

Wees gegroet, en denk aan Karmel. Met hartelijken groet, je

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Hef miezerig beetje? Accoord? Pardon!

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 april 1951

De Reformatie | 8 Pagina's