GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het werkende Meisje (II)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het werkende Meisje (II)

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

POLITIEK EN SOCIAAI, LEVEN

BESCHOUWING VAN ENIGE ARBEIDSTAKEN.

De waardering, die (ïod Zelf bij de scliepping van de mens gaf aan de positie van de vrouw voor de samenwerking tussen man en vrouw, gevoegd bij de lichamelijke en geestelijke toerusting voor ieders specifieke taak door God de Schepper, vormen samen de zeer belangrijke gegevens, waardoor het meisje, dat zich een plaats zoekt in de maatschappij, zich moet laten leiden. Bij de verlossing van het leven uit de slaafse banden der zonde, die door Christus aangebracht is, wordt in deze positie geen principiële wijziging gebracht. Wanneer men de Heiland tijdens Zijn omwandeling op aarde plaatst voor de geschonden en verwrongen verhoudingen, die tussen naan en vrouw bestaanbaar zijn, dan wijst Hij Zelf juist nadrukkelijk heen naar de toestand, zoals deze in den beginne was. Daarnaar moet ook nu nog steeds het leven worden gereguleerd en gereformeerd.

Bij de bepaling van onze arbeidstaak in deze wereld, richten wij dus allereerst en allermeest het oog op onze God, wat Hij ons in deze door Zijn Woord en door Zijn scheppende en onderhoudende daad in het mensenleven, ons voorschrijft. Daarnaar beoordelen wij dan het gehele leven, ook het arbeidsleven. Naar die goddeUjke richtlijn moet vervolgens dat leven ook "weer worden gericht en ingericht, wanneer het door de inwerking der zonde in andere, dus verkeerde richting is gegaan. Indien wij ons niet vóór alles laten leiden door (iods Woord ook in deze zaken en ons uitsluitend of hoofdzakelijk zouden gaan verdiepen in een beschouwing van de arbeidstoestanden en de maatschappelijke structuur van het leven, zoals deze zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld, trachtend daar'bij een zo goed mogelijke aanpassing te verkrijgen, dan geraken wij onafwendbaar in de beschouwing van al deze verschijnselen verward en hebben de enig goede daad voor ons leven om uit dit labyrinth te geraken, losgelaten. Het is onweerlegbaar, dat ook al vraagt de vervulling van de arbeidstaak van de mens het zweet des aanschijns en al voltrekt de levensfunctie van de vrouw zich met smart, toch in de weg van de gehoorzame opvolging van (ïods opdracht voor •het arbeidsleven, zowel voor man als voor vrouw, ook wat hun psychische en physische gesteldheid betreft, de minste bezwaren worden ondervonden. Door in deze weg te gaan, volgen m.an en vrouw beiden de door God voor hen geprojecteerde natuurUjke levensweg. Hoe zal dat nu in de praktijk van het leven moeten worden gerealiseerd?

Voor het kiezen van een eigen beroep, alsook bij de personeelsselectie in de ondernemingen wordt tegenwoordig veel gebruik gemaakt van bureaux, die psy-chotechnische beoordelingen uitvoeren. Wanneer men daarvan maar geen gebruik maakt als van een waarzegster, die aan de lijnen van de hand de toekomst beweert te voorspellen, kan in vele gevallen, hierin een nuttig vergehjkend hulpmiddel voor het eigen oordeel worden verkregen, wat betreft de algemene begaafdheid en aanleg van bepaalde personen, of van zichzelf. Met beslistheid moet worden ontraden een dergelijke psychotechnische beoordeling, vooropgesteld, dat zij door een deskundig bureau is uitgevoerd, als definitief en absoluut op zichzelf of anderen te gaan betrekken. Volgens onze eigen ervaring in tal van gevallen menen wij te mogen zeggen, dat men in het gunstigste geval een aanwijzing ontvangt uit de conclusies van een dergeUjk rapport, die wat de algemene karakteristiek betreft, juist en nuttig kan zijn, doch die in onderdelen afwijkingen met de praktische uitkomsten kan vertonen. Het minst waardevol zijn o.i. juist die rapporten, waarin men tracht aan een bepaalde candidaat aanwijzingen te geven voor functies, waarvoor hij geschikt zou zijn. Dan lopen de adviezen ook van serieuze bureaux in dezen wel eens zeer ver uiteen, naar wij hebben kunnen constateren. Wij zouden dus de hulp van dergelijke, op dit gebied deskundige bureaux wel als het eigen oordeel aanvullend willen aanvaarden — zelf hebben wij er in meer dan één geval een goed gebruik van gemaakt — doch wij isouden met nadruk willen opmerken, dat meer dan aanvullende, ondersteunende hulp in dezen niet wordt verkregen en dan alleen daar, waar men op grond van eigen ervaring en indrukken zelf tot enige beoordeling zich in staat acht. Doch wat het voornaamste is, nimmer mogen wij ons in de conclusie van een dergelijk psychotechnisch rapport een richting laten wijzen, die ons duideüjk zou vervreemden van hetgeen God ons Zelf in Zijn Woord als de hoord-richting aanwijst.

Is dat gevaar denkbeeldig? Wij menen van niet. Voor ons ligt het boek , , De mens in het bedrijf" van prof. dr J. Waterink, opgedragen aan Z.K. Hoogheid Prins Bemhard, in diens kwaliteit van Erevoorzitter Ivan de Nederl. Vereniging voor Bedrijfspsychologie, (uitgave N.V. (3ebr. Zomer en Keuning's Uitgeversmij., Wageningen). In dit boek, dat als ondertitel voert: „bedrijfspsychologie in de praktijk", handelt de schrijver over de problematiek van de mens in het bedrijf, over zijn begaafdheid, over zijn persoonlijkheids- en karakter-structuur, over personeels-selectie in het bedrijf, bedrijfspsychologie, over technische geschiktheden enz. In het boek komt voorts ook een hoofdstuk voor, handelend over : „De vrouw in het bedrijf". In het begin van zijn boek merkt de schrijver op, dat arbeid vervulling is van Gods roeping en vrucht van (3ods genade, waardoor op psychologische en religieus-ethische gronden gezegd kan worden volgens hem, dat de begaafdheidsopenbaring samenhangt met heel de persoonsstructuur en de verhouding van de individuele mens tegenover zijn beginselen en tegenover de samenleving, waarin hij verkeert. De

schnjver constateert dan, dat helaas de religieuze wortel van deze beschouwing in onze moderne samenleving verdroogd en in vele gevallen misschien afgestorven is, hoewel in ons modem Westers cultuurleven de waardering van de begaafdheid nog staat onder invloed volgens hem, van deze beschouwing der 16e eeuw, de eeuw van de Reformatie (blz. 25).

Wij betreuren het, dat kennisneming van dit boek ons tot de overtuiging heeft gebracht, dat het ons geen bijdrage brengt tot versterking van die religieuze wortel, die inderdaad bij zeer velen verdroogd of afgestorven is. Het boek richt zich naar de bestaande toestand en doet geen ernstige poging alles tot de religieiize wortel te herleiden en naar die wortel te reformeren. Zo wordt bij de behandeling van het onderwerp: „De vrouw in het moderne bedrijfsleven" niet anders dan het volgende behandeld: a. hoofdtrekken van de psychologie der vrouw; b. speciale begaafdheid van de vrouw; c. de vrouw in de ontwikkeling van het moderne bedrijfsleven; d. aangewezen arbeid voor de vrouw in het sociale leven; e. speciale plaats voor de vrouw in het bedrijfsleven (blz. 83). WelJce uitwerking er ook moge gegeven zijn aan elk van deze onderdelen, de uitwerking van het allervoomaamste gegeven, de wil Gods aangaande het arbeidsleven van de vrouw, ontbreekt. Voor zover er nog een algemene aanwijzing is naar deze roeping, geschiedt dit op een plaats en op een wijze, die niet anders dan als verscholen kan worden gekwalificeerd. Bij de samenvatting van de zin van de arbeid door de schrijver wordt „de realisering van het leven naar de zin van het bestaan, dat is de dienst van Hoger Waarde, wil men: dat is de dienst van God", met die van „de wering van het kwaad, wil men: de zonde" onder e. en f. vermeld in een reeks van bepalingen, waarbij van a. tot d. eerst levensonderhoud, zelfuitdrukking, sociale functie, gemeenschaps-co-operatie in dienst van „het" leven vooropgaan. Wanneer de dienst van God ook in de uitwerking van de zin van de arbeid niet het A tot Z is, onder welk credo dan vervolgens de aspecten van levensonderhoud, zelfuitdrukking, sociale relaties enz. in onderdelen en in duideüjke onderschikking worden bezien en beoordeeld, maar een bepaling onder andere bepalingen gaat worden, dan is dit in wezen een humanistische beschouwingswijze, waarbij men onbedoeld toch ook ten offer valt aan die terecht gesignaleerde kwaal van verschrompeling en verdorring van de enig mogelijke religieuze wortel. Het is toch deze levenswortel, waaruit alle levenssappen moeten optrekken, ook die, welke aan het 'arbeidsleven zijn impulsen moeten geven.

Voor een belangrijk deel wijten wij het aan deze principieel verschillende waarde-bepaling, ook wat de zin van de arbeid betreft, dat wij ten opzichte van fabrieksarbeid van de vrouw bepaald afwijzender staan dan prof. dr J. Waterink. Ook al is volgens hem de vrouw voor technische functies minder op haar plaats, dit wordt voor hem bepaald door het feit, dat de techniek in het algemeen een vrouw niet ligt. Hij wil dan ook de vrouw alleen dan haar plaats aan de machines zien innemen, wanneer zij het bepaalde type vertegenwoordigt, dat in verband met de wet van de monotomie van de arbeid, voor monotoon werk geschikt is (De mens in het bedrijf, blz. 110). Gelijk men uit onze voorgaande uiteenzetting kan weten, wordt voor ons deze zaak niet primair door psychische en physische geschiktheid bepaald, maar vóór alles door Gods wil aangaande het arbeidsleven van de mens, en dus ook van de vrouw. Er kunnen omstandigheden zijn, zoals in tijden van oorlog, wanneer de mannen aan de fronten staan, waarbij de vrouw overeenkomstig haar levensroeping om een hulp te zijn, die bij de man past, diens plaats in werkplaats en fabriek met het oog op de dan aanwezige levensnood, tijdelijk moest gaan innemen. Maar voor andere, meer normale omstandigheden is de levensregel een geheei andere. Ook hier heeft het feit, dat God het meisje voor zulke zware fabieksarbeid lichamelijk niet heeft toegerust, ons veel, zoal niet alles ts zeggen. Ook Clara Wichmann bUjkt in haar genoemde studie geen voorstandster te zijn van fabrieksarbeid voor de vrouw. Zij schrijft op blz. 126 van haar boek: „Bij al deze dingen komt nog dit, dat de vrouwen nu eenmaal voor de fabrieksarbeid physiek minder goed zijn toegerust dan de mannen. Het weerstandsvermogen van de aanstaande moeder en van het meisje in de ontwikkelingsjaren is gering. Lange arbeidsduur, staand werk, wellicht ook, sonamige vergiftige stoffen, grijpen haar in bijzondere mate aan. Bovendien worden de krachten der vrouw bijna steeds nog enigszins aan haar beroepsarbeid onttrokken door hst dubbele van haar taak; bijna geen vrouw of meisje is er, of er wordt nog in meerdere of mindere mate door het gezin beslag op haar gelegd". Zelfs voegen wij hieraan nog toe, dat daar, waar het gezin geen bes'ag op het meisje legt, zij meteen van alle gezinsarbeid steeds meer vervreemd raakt of blijft. Het is inderdaad juist, wat deze schrijfster op een andere plaats in haar boek opmerkt, dat „de moderne beroepsarbeid der vrouw eenvoudig antithetisch staat tegenover huiseUjkheid en moederschap" (blz. 26). Men moge trachten door speciale huishoudelijke cursussen voor de fabrieksmeisjes hierin verbetering te brengen en ten dele slaagt men hierin ook wel; waar evenwel deze zaak ook mentaal bepaald en beïnvloed wordt, kan onmo­ gelijk in voldoende mate het noodzakelijk evenwicht worden verkregen. Men kan zich moeiüjk een schriller beeld vormen van het type fabrieksmeisje, haar motieven, optreden en manieren, dan H. C. Kalkman doet in haar boekje: „Fabrieksarbeidsters", wanneer zij bij alle mildheid in het beoordelen van deze meisjes toch opmerkt, hoe de grote massa ervan buiten haar werk alleen maar haar bioscoop, haar^café, en haar danslokaal heeft, waarbij ze verstrooiing zoekt in roken, dansen en in de „goedkope" romantiek van de bioscoop (N.V. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1947, blz. 13—15). Dit milieu kan men m.i. niet zwaar genoeg laten wegen bij zijn beoordeling. Er zijn slechts weinig fabrieksfuncties, die aan het meisje kunnen worden toegewezen, met handhaving van de norm, dat ze wat de aard van haar werk betreft, zoveel mogelijk contact beware met haar natuurhjke levensroeping. Een uitzondering zou kunnen worden gemaakt b.v. voor de kledingindustrie, en voor de glas- en aardewerk-industrie. In eerstgenoemde is het meisje in contact door het werkstuk, met haar natuurlijke levensroeping, voor de glas-industrie geldt tot op zekere hoogte hetzelfde. Wie gezien heeft, hoe het edele kristal, na uit de handen van de glasblsizer en slijper te zijn voortgkomen, door de handen der meisjes gaat om een laatste keur en reiniging te ondergaan, kan m.i. ook daarbij begrip opbrengen voor het feit, dat dit fijne werk door vrouwenhanden geschiedt. In het algemeen echter achten wij de mogelijkheid van bij haar passende fabrieksarbeid voor het meisje fclechts zeer beperkt aanwezig. Daarbij zullen de bezwaren van het milieu in vele gevallen blijven gelden. Tot op zekere hoogte wordt ook tal van kantoorarbeid voor het meisje door hetzelfde bezwaar gedrukt. Ongetwijfeld is fabrieksarbeid en kantoorarbeid niet als gelijkwaardig te beoordelen. Als hulp naast de man heeft de gehuwde vrouw eeuwenlang, hem ook bij de administratie zijner zaken terzijde gestaan. Wat kantoorarbeid betreft hangt zeer veel af van inrichting, zowel van werk als van werkruimte, alsook van milieu en sfeer. Toch is de positie van het werkende meisje op kantoor uit arbeidsoogpunt allerminst een ideale te noemen of zulk één, waaraan men bij de beroepskeuze de voorkeur zou m.oeten geven. Men heeft niet ten onrechte opgemerkt, dat moderne kantoorarbeid evenals fabrieksarbeid een vemiwende invloed op het meisje uitoefenen kan. Zo is mij b.v. persoonlijk enige malen uit schrifteUjke rapportem, die bij mij binnen kwamen van onze specialisten, die op het gebied van „colour-conditioning", de juiste kleurgeving in fabrieken, kantoren, enz. adviseren, gebleken, hoe met name de sanitaire inrichtingen in bepaalde kantoren, waar een zeer groot aantal vrouwelijke employe's werkzaam is, er in één woord onbeschrijfelijk smerig uitzagen, bevuild door smeersel van lippenstift e.d. om van andere viezigheden maar te zwijgen. Eén van de directeuren maakte bij de rondleiding zelf de opmerking, dat de ruwste fabrieksarbeiders het er waarschijnUjk netter zouden afbrengen.

Wat van het fabrieksmeisje werd gezegd door de schrijfster H. Kalkman, geldt ook van vele kantoordames. De dichter Geraert van Suylensteyn (P. van Rensen) typeerde dit in zijn gedicht „Dreun" eens op deze pregnante wijze:

Typistes tikken ijverig voor him toilet Tussen hun bed en de dancing En er is geen beschutting ergens Dan in de dood der apathie.

Bij deze verschijnselen, dat dus het meisje op kantoor als meisje kan ontaarden, ondanks alle „m.akeup", voegen zich nog andere typische bezwaren. Hierbij denk ik terug aan de glimlach, die bij mij opkwam, toen ik een bepaalde passage in het boek van prof. Waterink las, waar hij een vergelijking maakt in het 7e hoofdstuk, handelende over: „De vrouw in het bedrijf" tussen de man en het meisje. De man is het, die volgens de prof. wil heersen en veroveren, terwijl hij van de andere sexe zegt: „maar het meisje wil bemind en veroverd worden" (blz. 101). Toen ik dat las, dacht ik onwillekeurig: van die „veroveringen" ondervinden de leiders van de ondernemingen anders maar de last. Want wanneer ik alleen maar eens uit mijn eigen ervaring op dit gebied over een reeks van jaren zou gaan putten, dan zou stellig meer dan voldoende stof aanwezig zijn voor de conceptie van de meest spannende roman, met tal van gevaarlijke, onduldbare erotische complexen en scènes, die men zo op kantoor ziet ontstaan en groeien. Ongetwijfeld sta ik in dezen niet alleen. Daarom is het dan ook taak, zowel van het solliciterende meisje, als van haar ouders, zich er goed van te vergewissen, in welk milieu zij wordt opgenomen, ook al kan vanzelfsprekend geen garantie worden geboden of verkregen ten opzichte van het vermijden van mogelijke erotische of andersoortige verwikkelingen en escapades. ledere directie of personeelschef, die over uitgebreid vrouwelijk en mannelijk personeel de leiding heeft, zal op dit punt stellig doorlopend waakzaam moeten zijn. Persoonlijk geef ik er de voorkeur aan, de meisjes waar dit kan, zoveel mogelijk in eigen afdeling werkzaam te doen zijn, onder goede vrouwelijke leiding. Prof. Waterink maakt in zijn boek de opmerking, dat de'vrouw voor administratieve bezigheden in 't algemeen veel minder geschikt is dan de man, doordat het dorre kantoorwerk met cijfers haar niet zou liggen (blz. 113). Deze opvatting kan ik niet delen. Er komt n.l. in tot uiting, een meer voorkomende misvatting ten opzichte van administratieve bezigheden. Cijfers zijn niet dor, als men hun taal maar verstaat, en zo staat het ook ten opzichte van het verwerken van cijfers. Jarenlang heb ik gewerkt met meisjes in administratieve functies en op grond van deze eigen, ook door anderen bevestigde ervaring, meen ik te mogen zeggen, dat het meisje stellig voor dit werk minstens zo geschikt is als de man. In dit opzicht voldoen zij uitstekend. Daarbij heb ik niet gemerkt, dat het werk hun zelf in het algeraeen geen bevrediging gaf. Maar wel leerde de ervaring, dat de inrichting van de afdeling en de samenstelling ervan wat de personeelsbezetting betreft, factoren van groot belang zijn, opdat zij zichzelf kunnen blijven in haar werk.

Toch achten wij kantoorarbeid voor het meisje niet de soort arbeid te zijn, waarop in de eerste plaats haar aandacht gericht moet worden bij de beroepskeuze. Bij de reeds genoemde motieven, die daartegen pleiten, voegt zich ook nog dit, dat met name bij het ouder worden bepaalde bezwaren gaan optreden. Bij een gesprek, dat ik onlangs daarover had met een medicus, merkte deze op, dat hij alle zakenlieden, die vrouwen in dienst hadden tussen de 40 en 50 jaar, er wel op zou willen wijzen, haar te ontzien bij het werk. Vrouwen leggen dan vaak een verhoogde activiteit aan de dag, die, gegeven haar physieke gesteldheid, haar dan snel doet verouderen. Men ziet dan, dat het tem- "po bij 't werk haar gaat drukken, zij worden himieurig € n bij 'n enkele komt de vrees op in het werk door anderen te worden voorbijgestreefd. Dan begint zich eerst recht duidelijk af te tekenen, dat jarenlange kantoorarbeid voor het werkende meisje, dat wordt tot werkende vrouw, toch niet de ideale soort van

arbeid is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Het werkende Meisje (II)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 januari 1952

De Reformatie | 8 Pagina's