GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verschrikkingen Gods rusten zich tegen mij. Job 6 : 4b.

GEZINSLEVEN

Deze woorden van Job zouden de broeders van Jozef tot de hunne kunnen maken. „De verschrikkingen Gods rusten zich tegen ons", toen zij moesten ervaren, dat Jozefs bloed werd gezocht en de Heere zelf hen tegen kwam. De ene verschrikking na de andere kwam over hen, en deed weer voor nieuwe verschrikkingen vrezen. Zij durfden nauwelijks voorwaarts gaan, en toch moesten ze verder, ondanks de gevaren, die dreigden.

Als ze eindelijk van hun eerste reis thuiskomen, zonder Simeon, met de koopprijs van het koren nog in hun zakken, met de eis, de onverbiddelijke eis van de heer van Egypte, dat ze geen koren weer zullen krijgen, noch Simeon ooit naar huis kunnen terugvoeren — tenzij ze Benjamin meenemen naar Egypte en hem aan de onderkoning vertonen, dan zijn ze met dit alles

oorzaak, dat hun oude vader van. droefheid en toom schier bezwijkt: toom over het feit, dat zij die heer des lands alles omtrent zijn gezin hebben verteld: van zijn jongste, en van die ene, die niet meer was. En waarvoor? Juda tracht zich en zijn broers te verontschuldigen: „Die man vraagde zeer nauw naar ons, en naar onze maagschap" (hoewel we in het verhaal daarvan niets lezen!); en van droefheid, omdat hij nu ook Simeon mist, en genoodzaakt zal zijn. Benjamin mee te geven! Hoe moet die janmier, welke zij met dit alles hun vader aandeden, hen gefolterd hebben; terwijl ze niets konden aanbrengen, dat hem kon troosten. Integendeel, door hun aandringen, telkens weer, Benjamin toch met hen mee te laten gaan, dreven ze nog te dieper de scherpst-gepunte pijl in zijn harte-wonde.

Voor hun ogen zagen ze de man, die ze toch liefhadden, krimpen van pijn, mee door hun schuld, al durfden ze er niet van reppen; elke dag opnieuw kwelden ze zijn ziel, als ze hun best deden, hem te bewegen zijn jongste, zijn liefste uit handen te geven, en zo hem bloot te stellen aan dodelijk gevaar; hun uiterste best: „Dood twee van mijn zoons!" zegt Ruben; „ik wil zijn borg zijn, en alle dagen tegen u gezondigd hebben!" zegt Juda. Maar wat geeft dat alles Jacob. Als het er op aankomt, kunnen noch Ruben, noch Juda deze Benjamin redden van de hand van de onderkoning, als hij kwaad wil. En wat verzachting zou het hem zijn, dan twee zoons van Ruben te doden of Ruben buiten zijn gunst te stoten!

Maar ondanks hun pleiten, bleef vader weigeren; toch bleven zij aandringen, want het meegebrachte koren was reeds opgeteerd, en hun vee en hun kinderen en zij zelf leden honger. Zij moesten weg. Het kon niet langer worden uitgesteld!

Of ze graag de tweede reis naar Egypte ondernamen? Wij weten beter. Ze zagen er al even sterk tegen op als vader Jacob zelf; hoewel ze het niet zeiden. IZouden ze Simeon mee terug krijgen? En Benjamin? En wat is het met dat geld? En dat bloed van Jozef bleef nog roepen om wraak! En God was nog met hen bezig! Zij zelf vreesden het ergste!

Zeker, het gaf hun enige verlichting, toen zij dan toch eindelijk mochten vertrekken: met een rijk geschenk voor die harde heer; met dubbel geld in hun zakken, en met de bede van hun vader: „God, de Almachtige, geve u barmhartigheid voor het aangezicht diens mans, dat hij uw oudere broeder en Benjamin met u late gaan. En mij aangaande-, als ik van kinderen beroofd ben, zo ben ik beroofd!"

Maar ja, zou dat gebed verhoring vinden! Was die God, de Almachtige, hun niet, vanwege hun zonde aan Jozef, een wreker geworden? En zou het slot van Jacobs afscheidswoord niet meer kans hebben in vervulling te gaan: , , straks van al zijn kinderen beroofd! en zij allen, op z'n best nog, slaven!"

Zeker, het was hun een kleine opluchting, toen zij eindelijk de reis konden aanvaarden. Maar nauwelijks hadden ze de tenten, met haar bewoners, en de kudden, achter zich, of de vrees kreeg weer de overhand. Wat stond hun te wachten?

Het begin baarde hun al direct zorg, toen ze gedirigeerd werden rechtstreeks naar het huis van de onderkoning! „Toen vreesden ze!" De goddeloze vliedt, waar geen vervolger is! De goddeloze vreest, waar geen gevaar is! Zou het nu toch werkelijkheid worden, dat het erge, waarop hun vader in zijn laatste "woor-

den had gezinspeeld: „Als ik van kinderen beroofd ben!" Zij allen slaven? ! Hun angstige voorgevoelens doen hen hun schroom overwinnen; en geven hun vrijmoedigheid om dan zich vrij te pleiten van iets, waarvan ze nog niet eens beschuldigd waren, en waaraan zij ook geen schuld hadden. En dan klaart ineens de lucht op. De hofbeambte, die hen helpt, is een en al vriendelijkheid; spreekt zelfs vrome woorden: „Uw God en de God uws vaders heeft u een sóhat in uw zakken gegeven". (Alsof zij zélf niet wisten, dat z ij van die God niet veel goeds hadden te wachten; wel het tegendeel!). Simeon wordt tot hen uitgebracht. Zij worden als voorname gasten behandeld, en als dan eindelijk de onderkoning zelf verschijnt, en zij zich diep voor hem neerbuigen, spreekt hij helemaal niet meer over „verspieders", ook niet over gestolen geld, maar spreekt bijna als hunner een: vriendelijk, meelevend, als ware hij blij hen té zien. Wat van dat alles te denken! Neen, het gaat tot nu toe boven verwach-

ting goed. Maar recht rustig zijn ze nog niet. Dan wordt de maaltijd aangericht: voor de onderkoning afzonderlijk, voor de Egyptenaren afzonderlijk; voor hen afzonderlijk. Maar waar ze het meest van opkijken en wat bij hen weer allerlei vragen doet rijzen, dat is het feit, dat aan de broers hun plaatsen worden aangewezen naar hun leeftijd: eerst Ruben, dan Simeon, vervolgens Levi enz.; het laatst Benjamin. Wat heeft dat allemaal te betekenen! Wat zit daar achter? Waarom krijgt Benjamin vijfmaal zoveel als elk der anderen? Wel ondervinden zij, dat de wijn het hart des mensen vrolijk maakt; wel gebeurt er, tijdens het verblijf aan het hof en bij hun vertrek niets dat hen ongerust zou behoeven te maken, zodat ze welgemoed de terugreis konden aanvaarden; wel gaan Simeon en Benjamin mee — vóór zij thuis zijn, durven ze echter niet te roemen. Er zijn nog te veel vragen onbeantwoord; en — nog steeds die onbeleden zonde,

die om wraak roept!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 juli 1952

De Reformatie | 8 Pagina's