GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De slagen Gods over de Gereformeerde kerk zijn nog heilzame slagen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De slagen Gods over de Gereformeerde kerk zijn nog heilzame slagen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

daarbenen gericht, om de verderfelijke zonden van ons te drijven.

DOOR

W. TEELINCK.

II.

Worden wij niet zelven zulks aireede gewaar uit hetgeen de Heere dikwijls voor dezen en nu ook ten onzen tijde gedaan heeft ? Wij mogen zien, dat de Heere nog al stijf en sterk voortgaat met de Gereformeerde kerkte straffen, die Hij eens aan de hand genomen heeft. Wat gangen is de Heere gegaan eerst over Aken en Wezel, dan over Beam en de Veltalyne, daarna over Bohemen én Duitschland, ook over Frankrijk en elders meer. Nog laat Hij het niet steken; zijn hand is nog uitgestrekt; Hij komt ons telkens nog al scherper aantasten. Hij zal het ook gewisselijk daarbij niet laten blijven, wil Hij ons anders niet geheel ontvolken, en den kandelaar van ons wegnemen. Hij zal niet ophouden, totdat Hij onze hoovaardij en halsstarrigheid verbroken hebbe, al zoude Hij onze lichamen laten vertreden worden als drek op de straten; al zou Hij al onze steden woest maken ; zulks zal doen de ijver des Heeren Sebaoth. Hierop mogen wij wel onze rekening maken, dat het ons zoo gaan zal, wat verademing wij ook nu en dan tusschenbeide krijgen mochten.

Zoo hebben wij dan met zulken God te doen, die voor ons niet zal wijken (het betaamt ook niet), die ons (zoo wij ons niet bekeeren) wil ten laatste in den grond bederven (wij hebben zulks ook verdiend), die, ja, veeleer zal alle ding uit het land wegnemen, zooals Hij dreigt bij den profeet Zefanja (i : 2), dan Hij tot zijn voornemen niet komen zou, dan Hij zijn volk niet zou doen, en hare stoute zonden uit de kerk wegnemen. Oi Wee het schepsel, als het met zijnen Schepper twist, het scherf met den pottebakker des leems (Jes. 45:9). Wat Naomi eens zeide van Boas tot Ruth, dat geldt hier ook: Die man zal niet rusten, hij brengt het dan teneinde" (Ruth 3 : 18). Want zoo zegt toch de Heere ook zelf van zijn doen in dusdanige gelegenheid: Ik wil beginnen en volbrengen" (i Sara. 3 : 12).

Aangezien dan de zaken aldus staan, en dat wij allen gelijkelijk mogen merken, dat de Heere God zich niet wil laten paaien met de bloote belijdenis der zuivere leer, maar ook wil de zuiverheid des levens daarbij hebben. Ook mogen wij zien, niettegenstaande de zuivere leer bij ons, Gereformeerden, nog onlangs van nieuws treffelijk bevestigd is, dat de Heere evenwel scherper remediën begint te gebruiken, om de Gereformeerde kerk te cureeren van de aangroeiende zonden, dan Hij placht. Moeten dan ook niet billijk alle diegenen, dien de zorge des volks eenigszins betrouwd zijn, zich ook gaarne beginnen meer en meer te verkloeken tegen allerlei snoode nukken, die zij immers wel genoeg merken, dat zeer omgroeien, zelfs onder het volk Gods ? En ook zich niet langer paaien laten met de bloote belijdenis der heilige waarheid, als die niet ook versierd wordt met een heiligen wandel? Ja, aangezien wij nu vernemen uit het Woord des Heeren, dat de Heere zoozeer onze zonden haat, dat Hij liever de uiterste remediën wil gebruiken, dan ons daarin te verschoonen, zoo laat ons toch dit nog ten laatste eenmaal terdege ter harte nemen; laat ons, ja ook in dezen, allen gelijkelijk den Heere onzen God gaan navolgen; laat ons ook allen gelijkelijk ons gaan stellen tegen hetgeen daar God de Heere zich tegen stelt, en dat wij ook niet ophouden, totdat wij de zaak uitgewrocht hebben tot overwinning.

Elkeen weet, daar is groote disorder onder ons. Zoo heeft men nu ook veel gesproken om ze te beteren, men heeft eenige vergaderingen daartoe gehouden, om daarop te letten, het is tot nog toe toch niet wel gelukt. Wat zullen wij nu doen in dezen gevalle? Zullen wij niet liever volgen de wijze onzes Gods? Zullen wij niet liever nog zevenmaal meer ernst daartoe brengen, totdat wij het uitgevoerd hebben, en onze hand niet aftrekken van het werk: want het heeft zijnen loon, totdat het teneinde gebracht is? Waarom zouden wij den dwaas slachten, die wel geld in zijn hand heeft, om wijsheid te koopen, maar ze evenwel verwaarloost? Waarom zoude God de Heere ons nog middelen en wegen aanwijzen, om behouden te worden, en wij die verzuimen en verloren gaan?

Zijn ook niet de misbruiken en zonden, waartegenover wij ons hebben op te maken, als des duivels legers en troepen? Zijn die niet maar als een deel gruwelijke rebellen, die zich tegen den Allerhoogste opmaken? En zijn die niet aireede van den Almachtige ter dood en ter verdoemenisse verwezen? Derhalve dat wij slechts met Jozua goedsmoeds zijn, ons kwijten als mannen, ons vromelijk stellen tegen dit doodschuldige gedrocht, wij mogen gewis zijn, wij zullen niet dan eere inleggen en victorie vechten, zoo wij slechts met ernst daartegen gaan.

Dit geldt elkeen en een ieder van ons. Vele handen, zeggen wg, maken licht werk. Wilden wij eerst onszelven beteren, het ware al gebeterd; en het staat daar ook alzoo, ofschoon de staat van Gods kerk. in het algemeen verbeterd werd, zoo wij nochtans voor ons hoofd onverbeterd bleven, zoo zouden wij evenwel moeten verloren gaan en plagen genoeg over onzen hals krijgen. Ware het dan niet gansch zeer te beklagen, dat de dwaze liefde, die wij toedragen aan de tegenwoordige vleeschelijke lusten, begeerten en geneugten, ons zoozeer zouden verblinden en ons zoo jammerlijk vervoeren, dat, ofschoon wij gansch zeer schromen voor de pest, voor het vernielende zwaard, voor den hongersnood en nog veel meer voor de hel en de verdoemenis, dat wij evenwel noch hart, noch zin zouden hebben om in te gaan in de wegen en middelen, waardoor wij de voorgemelde schrikkelijke gevreesde plagen en straffen mochten ontgaan ?

Hier begint het ons evenwel gemeenlijk te haperen, het dunkt ons vleesch een nieuwe plaag, een nieuwe dood, een nieuwe hel te wezen, te moeten zulke en zulke strenge middelen aanwenden, om van de gevreesde plagen los te worden; het dunkt ons, dat, als men ons roept tot het gebruik van de geestelijke middelen, om de gevreesde plaag te ontgaan, dat men ons komt pijnigen voor den tijd. Zoo trekken wij dan achterwaarts en willen daar niet aan; dus wordt dan over de onbedachtzame menschen waar gemaakt dat Salomo zegt : »Wat den ondoordachten lust, doodt hem, en der roekeloozen geest brengt ze om (Spr. i : 32) en zoo, terwijl wij de tijdelijke zwarigheid mijden, werpen wij ons in de eeuwige.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's

De slagen Gods over de Gereformeerde kerk zijn nog heilzame slagen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1888

De Heraut | 4 Pagina's