GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Op de oorlogsvloot in 1688.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op de oorlogsvloot in 1688.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Het is den 29sten October 1688. Een vloot van 400, zoo kleine als groote schepen, ligt te Hellevoetsluis zeilree, wachtende op het bevel des Prinsen, om uit te varen. Eindelijk wordt de last gegeven. Alle schepen verlaten de kust en zetten koers naar Engeland. Het doel van dezen tocht leest ge in het randschrift der prinselijke vlag: »Voor de Protestantsche religie en de vrijheden van Engeland." Eerst gaat de reis voorspoedig, maar zie, daar .steekt onverwachts een storm op, die de vloot verstrooit. Een kwaad voorteeken is dit voor verscheidene matrozen en officieren. Veler hart bezwijkt.

Gelukkig laten niet allen den moed zinken. Onder deze een bedienaar des Woords, wiens naam wij niet nader kunnen aanduiden dan met de letters T. W.

Het is in den middag van den isten November 1688. De storm woedt nog. Op een der schepen staat een deel der matrozen met de krijgslieden bij elkaar, terwijl de predikant, dien wij boven genoemd hebben, onder hen ötaat. Deze spreekt de mannen aan:

»Mannen broeders, hoe is uw hart zoo week ? De wijze koning der Hebreen wilde het hart in de devotie bovenal behoed hebben, opdat het niet mocht haasten, om ietg onbedachtelijks voort te brengen voor Gods aangezicht. Doch in den strijd moet het hart met geen mindere zorge bewaard worden, opdat het niet ontzinke. In de bekeering eischt de Heere een week en verbrijzeld hart, in den wandel een gehoorzamen geest, eene buigzame ziel; doch in den strijd vordert de Heere der heirscharen een hard en verstaald hart."

„Goed en wel, dominee, " vraagt een uit den troep, »maar wij moeten wel letten op de teekenen, wij zijn niet uitgegaan om tegen de elementen te strijden, maar tegen menschen."

»Juist", herneemt de leeraar, »maar als de Heere ons op den weg naar dezen strijd met vele moeielijkheden wil tegenkomen, blijft Hij daar vrij in, doch volgt voor ons daar niet uit, dat God den strijd niet wil."

»Hoe kunnen wij dan weten, dat de Heere met ons ten strijde medegaat, ook al worden wij door Hem bemoeilijkt"? vraagt een der soldaten.

»Dat zal ik u zeggen", antwoordt de prediker. Opdat de Heere met iemand zij, moet hij hebben een goede zaak en die wH behandelen. De zaak, r, u men eene goede oorzaak voor den krijg noemen zal, moet wezen geivichtig en rechtvaardig. Is dat hier in dezen strijd het geval'? Zijn wij om beuzelingen uitgetrokken? Onze hooge overheden hebben de kleine terging laten voorbijgaan, waarmee onze naburen de Engelschen, ons soms hebben getergd, als zij dwongen, dat zelfs een sloepvlaggetje voor hen moest gestreken worden.

Ook hebben onze magistraten de hand niet aan het zwaard geslagen, omdat men ze in de beurs meende te slaan, over hetgeen te Bantam geschied is, waar de onzen verhoed hebben, dat de schade van anderen niet grooter geworden is. De Engelschen hadden in 1682 een oproer tegen den koning van Bantam (O.-Indië) gesteund, waarop deze de hulp inriep der Nederlanders, die de opstandelingen onderwierpen. Verbitterd op de Engelschen had de vorst de vensters der woningen van de Engelschen laten dichtspijkeren en de Britsche vlag doen verscheuren. De Engelschen weten de schuld hiervan aan de Nederlanders, ofschoon deze juist gezorgd hadden, dat zij in hun goed geen schade leden. Maar het is de zake van den godsdienst, waarom deze toerusting is gedaan, voor de Protestantsche religie en de vrijheid van Engeland. Nu zij ons den bijbel willen ontnemen, en van het altaar rukten, is het tijd, dat wij tegenweer bieden. De bestemde tijd is gekomen, in welken God wil opstaan, om zich over Sion te ontfermen (Ps. 102 : 17). De zake is dan geivichtig, ja de allergewichtigste; want 'tis de zake Gods.

Doch zij is niet minder rechtvaardig, want men beleedigt de Protestantsche Christenen; men verongelijkt de algemeene Christenheid en inzonderheid den allerchristelijksten Prins.

Wat de Protestantsche Christenen betreft; tegen zoovele heilige eeden en oprechte verbonden in, heeft men ze verdrukt, verjaagd en door uitgezochte kwellingen op eene onchiistelijke wijze mishandeld. En nog kwelt men ze in Engeland en Frankrijk, om ze tot gehoorzaamheid aan den Paus van Rome te dwingen.

Voorts heeft de Christelijke kerk in haar geheel nu vele jaren vrede gehad, daar zij ten deele vergenoegd was onder de lieflijke leiding van herders en ouderlingen, welke noch over het erfdeel des Heeren noch over elkander heerschappij oefenen, en ten deele gebleven was onder haar geestelijk hoofd, den bisschop van Rome. Doch in onze dagen zijn er heerschzuchtige vorsten opgestaan, welke hun gebied ook over de zielen trachten uit te breiden. Daarom trachten zij alles onder hunnen geweldigen arm te schorten, om eenen nieuwen paus tegen den ouden op te richten, waar een menigte toe noodig is, welke zij met dragonders laten indrijven, Doch goede Christenen meenen, dat door zulk bestaan het Christendom tot een genootschap voor godloochening zal gemaakt worden en alle ware godsdienst uitgeroeid.

Eindelijk is het gemunt op den doorluchtigsten vorst van Oranje, Willem Frederik. Het is weinig, dat een vreemde koning (van Frankrijk) het erfgoed van dien allerchristelijksten prins in Frankrijk weggenomen heeft (het prinsdom Oranje), maar de schoonvader (Jacobus II van Engeland) handelt met hem als eertijds Saul met den rechtvaardigen David.

Maar niet alleen is noodig, dat de zake waarvoor de strijd wordt aangegaan goed is. Ook dient zij wel behandeld te worden. En kan dat ook niet van onze zaak gelden? Immers r. eer men met de bloem der helden van gansch Europa uitging, was de gemeente naar Gods huis opgegaan, om eenen zegen over de wapenen van den almogenden God te smeeken, en men heeft den mond des Heeren raad gevraagd, gelijk eertijds Josafat (i Kon 22 : s). 2. Heeft men ook voorgenomen niet iets onbetamelijks te doen naar de wijze des krijgs-Men zal niet rooven en plunderen, niet kwetsen of dooden; maar de verdrukten beschermen bij die rechten en vrijheden, welke hun God gegeven heeft."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's

Op de oorlogsvloot in 1688.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 januari 1890

De Heraut | 4 Pagina's