GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kleingeestig.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kleingeestig.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam., 9 Sept. 1892.

Een curieus staal van kleingeestige onverdraagzaamheid levert thans week aan week het Synodale Predikbeurienblad van Amsterdam.

De heer Kruyt, uitgever van dat blad, heeit een contract aangegaan o. a. met de Synodale kerk en met de toenmalige Christelijke Gereformeerde gemeente, om de opgave der predikbeurten te plaatsen.

Toen nu onlangs de naam der „Christelijke Gereformeerde gemeente" officieel veranderd werd in dien van Gereformeerde Kerk, zond de kerkeraad zijn opgave natuurlijk onder dien nieuwen naam in, en de uitgever, een uiterst verdraagzaam man, had er niets op tegen dien gewijzigden naam af te drukken.

Maar nauwelijks kregen de Synodale dominees hier de lucht van, of ze dreigden den uitgever met allerlei leelijks, als hij den euvelen moed had, otn dien nieuwen naam in het Predikbeurtenblad af te drukken.

Dusver is dit dan ook niet ge-ichied.

En nadat de oude naam van Christelijke Gereformeerde gemeente, reeds sinds i Juli is weggevallen, en zelfs de Regeering der Koningin-Regentesse officieel die naamsverandering erkend heeit, prijkt in genoemd blad als curieus staal van clericaie onverdraagzaamheid nog akoos week aan week de niet meer bestaande, niet meer geldende, en rechtens geantikeerde naam van de Christelijke Gereformeerde gemeente.

Want wel spreekt het vanzelf, dat de kerkeraad den heer uitgever had kunnen dwingen door het instellen van een dissolutoire actie; maar tegenover de Synodale onverdraagzaamheid wenschte deze kerkeraad Christelijke verdraagzaamheid te plaatsen.

En zoo geraakte de uitgever, althans voor een korten tijd, uit de klem.

Bs. öosker en de Doleantie.

Ds. Dosker, van Holland, Mich., in Amerika, heeft een nobele daad verricht, door thans openlijk leed te betuigen, over het kwaad gerucht, dat hij in 1887 over de Doleantie verspreid had.

Men herinnert zich hoe de zaak liep.

Ds. Dosker bezocht juist ons land, toen de voorloopige Synode van Utreclit saam kwahi, en brac'at een credentiebrief van de Dutch R«forn^d Church in Amerika met zich, met lastf_..i ons den broedergroet dier kesken over fi.fv-Tengen.

De ontmoeting tusschen hem en de Synode v/as te Utrecht dan ook allerhartelijkst.

Hij sprak warm en ^ympathetisch, en de Synode bewees hem alle eer, die men aan een afgevaardigde van andere kerken brengen kan.

Zoo scheidde men dan ook ia broederlijke genegenheid.

Maar, helaas, na zijn vertrek uit de Synode, reisde hij het land door, en kwam in aanraking met vele Synodale predikanten. Ea toen hoorde hij van Dr. Kuyper zooveel booze dingen, * n van de Doleantie zooveel schaudelijks, dat ook hij ia zijn overtuiging geschokt wierd, ea naar Amerika terugkeerde met de opinie, dat het bij o«s verre van koijr was.

Van deze opinie deed hij In de Amerikaansche pers dan ook al spoedig blijken; en het stond natuurlijk uiterst vreemd, dat dezelfde man, die ons te Utrecht zoo v/arme sympathie had betoond, thans in Amerika teruggekeerd 200 kwaad gerucht van ons deed uitgaan.

Dit dwong ons destijds captie op zijn houding te maken.

Niet alsof v/e de criiiek aan banden wilden leggen. Zij een ieder in zijn oordeel over oïisvrij. Hoogere gerechtigheid wreekt toch allen laster.

Maar, en dit was het fijne puntje, het kwam ons voor, dat een geêant niet vrij is, om eerst toegang in intiemer kring te vragen, en daarna kwaad van dien kring te gaan spreken.

Ieder ander, siet Ds. Dosker, had tot het uitbrengen van ^00 ongunstige critiek destijds recht.

Juist daarom echter mag thans ook voor het Hermit publiek niet verzwegen worden, dat Ds. Dosker, na het tot stand kornen der vereeniging, openlijk in de Amerikaansche pers zijn ongunstig oordeel, onder leedbetuiging, heeft teruggenomen, en onzen goeden naam hersteld heeft.

In meer dan één blad deed hij dit, door op de warmste wijze de zaak der vereeniging als een wezenlijken triumf van het Calvinisme te vieren, en zijn beste wenschen te uiten voor den toekomstigen en tceneraenden bloei der Gereformeerde kerken in Nederland.

Natuurlijk is hiermee alles tusschen ons vergeven en vergeten, en reiken ook wij hem weer de broederhand.

Op zijn artikel in de Independent van 28 Juli 1892, zij ons echter ééne aanmerking van gewicht geoorloofd.

Hij bespreekt daar ons kerkrechtelijk stelsel, en wijst er zeer terecht op, dat het Collegiale stelsel tot de laatste korrel zuurdeesem door ons is uitgebannen.

Minder vrede he'oben v/e daarentegen met de wijza waarop bij het bij ons geldend beginsel omschrijft. Hij zegt toch: ï De collegiale idéé is volkomen losgelaten, en de plaatselijke congregationalistische eenheden zijn er voor ia plaats getreden, saamgebonden door eenheid in belijdenis ea eeredienst, " En dan voegt hij er bij: „Dit lijkt sterk op Congregationalisme, maar toch is er een wezenlijk verschil, in de gemeenschappelijke, onschendbare belijdenis die allen saambindt, en in het feit, dat de kerkelijke macht niet bij het volk berust, maar bij zijn vertegenwoordiger, namelijk den kerkeraad, "

In onze kringen hier te lande ziet men terstond, dat Ds, Dosker hier den bal geheel misslaat.

Dit duide men hern echter niet euvel.

Het is in Amerika zoo bijna onmogelijk, om het eigenlijke wezen van het Gereformeerde kerkrecht te patten, dat we best verstaan, hoe ook Ds. Dosker tot deze geheel averechtsche voorstelling gekomen ia.

Dat we op die voorstelling aanmerking maken, is dan ook alleen, omdat ook de Gereformeerde kerken in Amerika niet zijn wat ze wezen moeten, zoolang ze het wezenlijke beginsel van het Gereformeerde kerkrecht niet weer huldigen, en Ds. Dosker zal ons daarom verplichten, zoo hij als corrigendum op de gegeven voorstelling, in de Amerikaansche pers den wezenlijken stand van zaken wil mededeelen, gelijk die blijken kan uit de hier volgende critiek cp wat hij schreef.

Het onder.; cheid tusschen het Congregatiönalistisch en het Gereformeerde beginsel ligt niet in de eenheid van onschendbare bilijdenis en liturgie, en evenmin in het hzrustea van de kerkelijke macht riet bij het volk maar bij é^Vi kerkeraad.

Dat Gereformeerde__beginsel kent geen onschendbare belijdenis (inviolable confession), maar erkent revisie van belijdenis, mits onder behoorlijke bedingen. En ook het Gereformeerde beginsel erkent wel terdege dat de potestas ecclesiae, d. i, de kerkelijke macht, door Christus in de keik zelve, d. i. in de geloovigen, gelegd is.

Neen het allesbehcerschend onderscheid tusschen het Gereformeerde en het Congregationalistische beginsel, voor wat het punt in quaestie aangaat, ligt in heel iets anders.

En wel hierin:

Bij het Congregationalisme is het aan het goedvinden der kerken overgelaten, of ze al dan niet met andere kerken van gelijke belijdenis in contact zullen treden, en oi ze, voor zoover ze ia contact treden, al dan niet de adviezen der saamgekomen afgevaardigden zullen volgen. Ook waar ze dus een kerkverband formeeren, is dit kerkverband louter vrucht van menschelijk goedvinden en wordt het naar menschelijk goedvinden ingericht, of ook straks weer naar menschelijk goedvinden ontbonden.

Volgens Gereformeerd kerkrecht daarentegen zijn de p}a? tseiijke kerken openbaringen van de kerk van Christus, en deswege gehouden& xi van zijnentwege verplicht., om in kerkverband té treden met alle gelijke openbaringen in alleanderestedenendorpeü; en welom dit te doea op de wij/e, die daarvoor door hem, in zijn Woord, verordend is. Hier heerscht dus niet menschelijk goedviaden, maar het bevel van Christus, ea het gaat, niet naar het ons gevalt, «laar in gehoorzaamheid aan den Koning der kerk.

Vandaar dan ook dat de vergaderingen ia het Gereformeeide kerkverband vergaderingen van herken, en niet van personen zijn. De kerken komen clasiicaal en synodaal saAm. En daarom kan noch mag er ge-sproken worden van de Synode van een kerk in. het enkelvoud; maar moet er gesproken v/orden van een Synode vaa kerken., in het meervoud; iets wat het woord Synode., d. i. saamvergadering, vanzelf aanduidt.

En eindelijk, juist omdat ia deze Synode, niet naar eigen goedvinden, maar op bevel van Christus, de kerkea saamkomen, brengen deze kerken in deze Synode ook al de macht saam, die ze van Ctiristuswegs bezitten, en geven ze alzoo niet een advies, maar besluiten se met macht, in den raam van Koning Jeaus.

Ds. Dosker zal zdf toestemmen, dat dit heel iets anders is; want wel vloeit uit dit kerkverband de eenheid van belijdenis en liturgie voort; maar de zenuv/ van het kerkrechtelijk stelsel zit in de macht die Christus verleent en in het uitoefenen van die macht in gehoorzaamheid-aan hem, op de wijze door hem verordend,

Mecht Ds. Dosker kunnen goed vindes aan de mededeeiing vaa deze critiek zijn eigen opmerkingen toe te voegen, zoo zou ons dit hoogst belangrijk dunken.

Zijn toch de boveaaangedutde lijnen de juiste, die rechtstreeks uit het Gereformeerde .beginsel voortvloeien, zoo zuilen de Gereformeerde kerken in Amerika tot ditzelfde spoor moeten terugkeercn.

Of ook, zijn & Q.ZZ lijneii niet Kaar den Woorde Gods getrokken, zoo moeten wij ons spoor verleggen.

En juist daarom kan zulk een discussie zoo uitnemend belangrijk zijn.

In het Tractaat van de Reformatie der kerken, en voorts m Separatie en Doleantie is, behalve ia tal van Heraut-artikelev, onze zienswijze uiteengezet.

Die zienswijze won steeds meer veld en ingang.

Juist daarom echter behoef t ze de critiek, zoo noodig, ook van de broederen 'm Amerika.

College loopen aaa ongeloovlge Universiteiten.

Op de jongste Jaarvergadering van de Vrije Universiteit, onlangs te Groningen gehouden, is door Prof. Jhr. A. F. de Savoraia Lohman, in zijn keurig referaat een quaestie in publiek debat gebracht, die een meer opzettelijke bespreking alleszins verdient.

Ze geldt de vraag, of het geoorloofd, oi het raadzaam, of het noodzakelijk is, dat studenten in de Rechten, die aan de Vrije Universiteit studeeren, tegelijk college loepen bij de Gemeentelijke Universiteit.

Op die bijvoeging „ia de Rechten" lette men hier wel. Er was toch geen oogenblik sprake van, of ook theologen aldus zouden te werk gaan; en bij zijn repliek tegen Prof. Rutgers, is deze exceptie door Prof. Lohman ten overvloede nogmaals uitdrukkelijk geconstateerd.

Toen namelijk Prof. Lohman in zijn referaat dit coUege-loopen aan de stedelijke universiteit raadzaam bad gekeurd, en Prof, Rutgers, als zijn gevoelen te kennen gaf, dat dit steeds uiterst bedenkelijk is te achten, antwoordde Prof. Lohman, dat hij het met de bedenkingen van Prof. Rutgers in hoofdzaak eens was, maar dat deze bedenkingen wel voor de theologische studenten golden, niet voor de Juristen.

Natuurlijk viel uit het zwijgen van Prof, Rutgers allerminst af te leiden, dat hij dit aan Prof, Lohman gewonnen gaf; maar overmits ook Prof. Fablus, een nist-lheoloog, zich verzet had, zonder dat bij ds repliek op diens bedenking was ingegaac; en ook wel omdat de tijd drong, en zulk een veelomvattend vraagstuk toch niet vatbaar was, om op zulk een breede vergadering tot helderheid te worden gebracht (althaas niet zonder opzettelijke voorbereiding) bleef het bii de gegeven repliek, en dient het debat dus thans ia de pers opgenomen.

Aangenaam zal het ons zijn, indien Prof. Lohmai? , van onze bedenkingen nota nemende, ons in de Heraut, voor zooveel Kcodig van dupliek wil dienen.

Want uiteiaard had zulk een vraagstuk ook intra parieies kunnen zijn afgedaan. waar het én onder de hoogleeraren én onder de studenten reeds sinds jarea aaa de orde was. Maar nu Prof. Lohman het oirbaar en nuttig heeft geacht, deze zaak voor een grooter publiek te breagea, ea tegelijk eea advies gaf, dat ook oas onderhevig dunkt aan zeer erastige bedenking, noodzaakt hij wie van hem in meening verschilt, tot critiek.

Zal nu echter deze critiek niet eenzijdig zijn, en hel publiek van de Heraut het voor en tegen hooren, dan is het gewenscht, dat, bij manier vaa voortzetting van het Groninger debat, repliek en dupliek onder dezelfde oogen komen.

De politieke ellende, waaruit heel dit probieern opkwam, is aan onze lezers bekend.

Het Liberalisme heeft zich namelijk niet enkel van het Lager en Middelbaar, maar ook van het Hooger Onderwijs meester gemaakt, om den publieken geest van ons volk almeer van den Christus af te leiden en orn te zetten in liberalistischen zin.

Toen dan ook ia 1876 de Wet op het Hooger Onderwijs aan de orde kwam, is wel ook aan de Calvinistische en Roomsche groepen in de natie het recht van universiteits-stichling verleend, maar op een v/ijze, die aan terging en spotternij deed denken.

Immers alleen voor het liberalistisch Hooger Onderwijs zou met milden stroom het geld uit de schatkist vloeien, en alleen de diploma's der liberalistische universiteiten zouden staatsrechtelijke kracht bezitten.

Bedenkt men nu, dat in diezelfde wet tevefls de dusgenaamde theologische faculteit gehandhaafd bleef, en dat aan de Nedeilandsche Hervormde kerk sommen gelds werden toegekend voor de aanstelling van Synodale professoren, dan springt het in het oog, hoe in 1876 alles er op wierd aangelegd, om in naam m.ooi weer te spelen, en zoo schijnheilig als het maar kon, te roepen: Wij zijn voor vrijheid ook van Hooger Oaderwsj.s, Gij moogt universiteiten stichten zooveel u maar liet is; — maar om tegelijk alle verdere bepaling zóó te schikken en in te richtea, dat feitelijk aan elke viije universiteit de mogelijkheid van bestaan werd afgesneden.

Men v/ist ia 1876 zeer goed, dat er plannen voor de stich'ing vaa vrije universiteiten in de lucht waren. Prof, Gunning, de chemicus, dweepte er destijds inede, en Prof. Gunning, de theoloog, zag er eea oogenblik de redding van het Christelijk Nederland in. Ook was Groen van Pmsterer nog voor zijn dood vaa de noodzakelijkheid overtuigd gev/orden. Wat Da Costa in het Schotsch Seminarie op gebrekkige wijze beproefd had, moest op breeder schaal ten uitvoer gelegd.

De wetsbepalingen, die in 1876 tot stand kwamen, waren dan ook, buiten twijfel, tendentieus, d. w, z. ze hadden de opzettelijke strekking en bedoeling', om de opkomst vars eea vrije universiteit ondenkbaar en onmogelijk te maken.

De heeren meenden dan ook zeker van hun zaak te zijn. Hun maatregelen waren zoodanig genornea, dat er geen vrije universiteit komen kon. Zoo dacht men in liberalistische, zoo oordeelde men in Synodale kringen. En de Haagsche Synode haastte zich dan ook, om het eeaige gat dat nog open was, in aller ijl te stoppen, en decreteerde al spoedig, dat uitsluitend candidaten van de Staats-universiteiten tot haar proponentsexamen zouden worden toegelaten.

Dat er toen toch een vrije universiteit verrees, was voor desé invloedrijke ksingen, dan ook een streep door hun rekening.

Vooral de Christelijke heeren oader de Synodalen warea bitter boos. Op zooveel stoutigheid hadden ze. niet gerekend; ea Dr, Bronsveld maakte ervan meet af geen geheim vaa, dat hij en de zijnen, het kostte wat het kostte, alle krachten zouden inspannen, om dit verm.etel pogen te verijdelen.

Niets, letterlijk niets hebben deze heeren dan ook ontzien, om de Vrije Universiteit bet levensbloed af te tappen en haar den weg te versperren. En toen ze toch boven water bleef; zija deze heeren er ten slotte niet voor teruggedeinsd, om zich zelfs in de armen der liberale politiek te werpen, jen den aiouden strijd vaa het vrije Christelijk onderwijs er aan te geven.

Ook de woede waarmee in 1886 tegen de Doleantie geijverd is, vindt, blijkens de actestukken, vooral in de bitterheid, v/aarmee men de Vrije Universiteit haatte, haar verklaring.

Onomwonden toch dorst men uitspreken, en zelfs de jonge Dr. Gunning ontzag zich niet, deze lastertaal nog drie jaren later na te schrijven, dat het Conflict in 1886 opzettelijk v/as uitgelokt, om de theologische studenten der Vrije Universiteit aan eea carrière te helpen, en om, zoo mogelijk, de rnillioenea schats derAmsterdamschen kerk voor de Vrije Uaiversiteit te kunnen besteden.

Nu wordt hier nogmaals, ia alle kalmte, ' voor het aangezicht des Heeren, betuigd, dat heel deze voorstelling op bloote verzinning rust, en dat geheel deze aanklacht niets dan laster is. Veeleer omgekeerd i-s het Conflict zoo lang mogelijk gemeden, en toea het ons eiadelijk is opgedrongen, en aanvaard v/erd, is er aan de Vrije Universiteit zelfs niet gedacht.

Het zeer betrekkelijke en kleine voordeel, dat de Doleantie voor de Vrije Universiteit heeft afgeworpen, was geheel ongezocht en volkomen toevallig.

Het deert ons dan ook niet, of men voort wil gaar, het tegendeel rond te bazuinen.

Hij die de harten kent en de nierea proeft, weet het beter en anders, en wie desniettemin laster wil verspreiden, doe dit cp zijn eigen verantwoording.

Doch hoe dit ook zij, de Vrije Universiteit, die weg moest, bleef; en ging voort langzaam in kracht te winnen.

Het doel om haar opkomst onmogelijk

te maken, en ze, na haar geboorte, te smoren, was mislukt. Zells kwam de theologische en litterarische faculteit, altoos naar verhouding genomen, reeds tot een niet zoo geringen invloed.

Maar, en hiermee keeren we tot ons onderwerp terug, de Juridische faculteit bleef wel eenigszins tobben.

Het aantal harer studenten bleef te klein. veel

En de vraagf, hoe haar studenten in de practijk van het leven hun weg zouden vinden, bleef nog altoos netelig.

In twaalf jaren zag ze dan ook nog slechts tv/ee Juristen, als Doctoren in de rechten, uit haar midden voortkomen, de heeren De Savornin Lohmaa en E^ser, waarvan de ééne een tijdlang in den Haag bij een der Departementen werd aangesteld; toen naar de Kaap als hoogleeraar werd beroepen; en thans zelf in de faculteit der rechten aan de Vrije Universiteit als hoogleeraar zit; terwijl de heer Mr. I. Esser naar Zuid-Afrika toog, en daar zijn carrière maakte.

Uit dien hooide is het dan ook volkomen begrijpelijk, dat de hoogleeraren dezer faculteit op alle middelen bedacht zijn, om hun faculteit uit deze min aangename positie op te heffen, en het is uitsluitend in dit licht, dat ook het referaat van Professor Lohman mag en moet beschouwd worden.

Het is hem niet om theorieën, het is om den bloei zijner faculteit te doen, reden waarom hij steeds aandrong op de afschaffing van propaedeutlsche examens voor leerlingen, die een zesjarigen gymnasialen cursus hadden afgeloopen; zon op wegen en middelen, om aan het monopolie der StaatsJiploma's een einde te maken; en inmiddels in het bezoeken van colleges, aan de Gemeentelijke Universiteit alhier eert uitweg zocht.

Al scheen het toch soms ia zijn referaat, of hij, zulk colIegeloDpen bij ongeloovige hoogleeraren ook aanbeval, afgezien van alle examen, toch twijfelen we, of heel deze quaestie ooit gerezen zou zija, en of Prof. Lohman er zija advies over zou gegeven he L ben, Indien het geëxamineerd worden bij de Juridische faculteit der Staatsuniversiteit niet verplicht ware gesteld.

Zien we nu een volgend maal, hoe, in dit verband, de hoofdquaestie te staan komt.

Dansen.

Op de vraag, of onze Gereformeerde denkers zich ook over de profijtelijkheid van het dansen hebben uitgelaten, kan gereedelijk geantwoord, dat alle schrijvers van naam en gezag onder de Gereformeerden, dit alle eeuwen door, eenparig voor contrabande In den Calvinistischen kring hebben verklaard.

We hebben slechts Taffijn en Voetius te noemen, om wat de beste eeuwen onzer kerken, de i6e en i/s aanging, dit buiten twijfel te stellen.

Aan ÓXQ strengere levensusantie hebben de Gereformeerden, tot in de hoogste kringen, nog in onze eeuw vastgehouden.

Groen van Prinsterer ea Èlout van Soeterwoude verontschuldigden zich steeds van het verschijnen ten paleize, zoodra het vermoeden ontstond, dat er zou gedanst worden.

Ons Calvinistisch volk zal dan ook goed doen, met onverbiddelijk aan die strengere usantie vast te houden.

Niet alsof in elk dansen op zich zelf zonde school. Immers, er wordt heel wat gedanst, zonder onheilige bedoeling, en onder hen die tegen het dansen zijn schuilt vaak heel wat onreinheid van hart.

De oorzaak die ons tot het mijden van dit dansen, en soortgelijke vermaken, bewegen moet, ligt dan ook in heel iets anders.

Er is door deze levensu^tiën een kring getrokken om het private en sociale leven der Calvinisten. Die kring draagt het Puriteinsche stempel. En wie tot dien kring zich rekent, behoort daarom de historische tradition van dien kring te eerbiedigen.

Wie dien slagboom vallen laat, vermengt zijn levenskring met den niet Pariteinschen levenskling en breekt daardoor de historische kracht, die het Calvinisme voor hem en de zijnen hebben kan.

Men late dus zijn kinderen, evenals vanouds, geen dansen leeren. Dit is ze tergen, als ze het niet doen mogen.

Men richte geen danspartijen aan en ga niet op partijen waar gedanst wordt.

En als er zijn, dte toch dansen laten, en lieden uit onzen kring daarbij noodigen, dan hebbe men de kieschheid dit er bij te zeggen, opdat zij, die hier iets verkeerds la zien, er niet door verrast worden.

Een regel, dien we van onze vaderen overnemea, niet om ons heiliger dan anderen voor te stellen, maar omdat we het trekken van zekere vaste grenzen voor het bewaren van ons eigen Calvinisti-ch karakter onmisbaar achten.

Wie het gevoelen der Calvinisten over dit onderwerp het uitvoerigst wil leeren kennen, leze het tractaat, dat Fmnciscus Stephamis in 1579 hierover te Parijs uitgaf.

Taffijn wijdde' er een betoog van 34 kolommen aan In zijn bekend werk Boetvaerdigheyt des levens. Amst. 1600 p. Zj verso.

Aan het slot van zijn betoog geeft ook Taffijn toe, dat er wel danspartijen gehouden worden, met name in Duitschland, „die stemmich ende sedelyck schynen te wesen"; maar toch blijft hij er bij, dat ze ook zoo den kinderen Gods niet bstamsn, en besluit dan in dezer voege:

„Gelyk als de Herders en Leeraars tegen, sodanighe dartelheden behooren te prediken; also behoort een iegelick sich daarvan te keeren, poogende veel meer de andere tot syn sedicheyt te trecken, dan sich door de wereltsche menschen te laten wegvoeren tot de ydelheden.".

Geheel in gelijken zin oordeelt Voetius, gelijk men zien kan in zijn nog pas weer uitgegeven Catechisatie op den Catechismus ed. 1662, p, 679.

En evenzoo oordeelen, zonder onderscheid, allen, die onder ons Calvinisten met kennis van zaken deae aangelegenheden besproken hebben.

Niet één enkele oordeelt anders.

De Flakkeesche Bijbel.

Van de Flakkeesche Bijbeluitgave is thans reeds meer dan de helft verschenen.

Gelijk men weet, bedoelt deze uitgave, een einde te maken aan de slordige verwarring, die nu reeds veertig jaren, in zake de uitgaven der Statenoverzetting heerscht.

De oude spelling en schrijfwijs der Statenoverzetting was niet meer bij te houden. Het groote publiek verstaat die taal niet meer. Ea ook de spelling is een geheel andere geworden.

Vandaar dat tal van uitgaven verschenen, waarin de tekst veranderd was naar de tegenwoordige schrijfwijze. Maar, gelijk vanzelf spreekt, was het voor één man onmogelijk, om dat naar behooren te doen. Het is dan ook meest ter loops, zonder vaste hand, zonder stelse!, vaak zeer onnauwkeurig, en niet zelden zonder de noodige kennis van de grondtalen geschied.

Dit nu moest wel tot een hopelooze verwarring leiden, die bij zoo belangrijk geschrift ais de Bijbel niet langer te dulden was.

Vandaar dat in dezen Flakkeeschen Bijbel de eerste ernstige poging is gewaagd, om de taal der Statenoverzetting op zulk een wijs in de thans gebruikelijke taal over te zetten, dat er eenheid kan geboren worden, dat aan de verwarring een einde kari komen, en dat een tekst geleverd worde, die aan alle billijke eischen voldoet.

Deze taak is ondernomen door de hoogleeraren Bavinck, Kuyper en Rutgers, terwijl uit den kring der redactie van het Nederlandsch Woordenboek advies inkomt vooralle moeielijketaalquaestiën. Bovendien werkt een amanuensis en een corrector aldoor 0iede, om het werk te doen slagen. Door de vereende kracht van zes personen wordt akoo dit groote werk langzaam tot stand gebracht. En de Flakkeesche drukkerij overtreft zichzelve in keurigheid van uitvoering.

Juist dit echter maakt, dat deze arbeid lanqzamer gereed komt, dan men aanvankelijk mogelijk had geacht.

Elk vel moet door zoo vele handen gaan, en zoo langdurig van alle zijden bekeken en onderzocht worden, dat de mogelijkheid om doorgaande' een vel per week te leveren, feitelijk afstuit op den gang van het v/erk.

Toch is het werk nu reeds op ruim de helft, en eens over de helft nadert het met elke aflevering de voltooiing.

Zij die dusver aarzelden, kunnen th; .ns dus het oogenblik gekomen achten, om ook hun naam op de inteekenlijst van deze Bijbeluitgave te plaatsen.

Ze is vjlledig, met alie kantteekeningesi; en ook die kantteekeningcn zijn met de grootste nauwkeurigheid leesbaar en verstaanbaar gemaakt voor ons tegenwoordig kerkelijk publiek.

KUYPES.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Kleingeestig.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1892

De Heraut | 4 Pagina's