GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Paedagogiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paedagogiek.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet genoeg kan het gewaardeerd, dat onze Christelijke onderwijzers steeds helderder beginnen in te zien, dat een •nSch.ooX met den Bijbel" op den duur onbestaanbaar is, zoo niet deze school geleid wordt door opvoedkundige beginselen i> naar den Bijbel."

Met genoegen namen we dan ook kennis van eenige stellingen, die de heer Husen op de vergadering der Paedagische Vereeniging, 11 April e.k. te Utrecht te houden, zal verdedigen. "

Ze luiden als volgt:

1. De vestiging van een Ciiristelijk schoolwezen in ons land vraagt aan ouders, bestuurders van scholen en onderwijzers voortdurende beoefening der Christelijke paedagogie.

2. De studie der Christelijke paedagogie, gegrond op Gods Woord en ervaring, omvat de kennis der opvoeding van den mensch, zoowel lichamelijk als geestelijk, zoowel voor dit als voor het toekomende leven.

3. Hoewel kennisneming van anderer beginselen en systemen niet ongeoorloofd is, vestige zich de Christelijke paedagogie op eigen grondslag en beware zij door scherpe formuleering eigen terrein.

Mochten we ons ééne opmerking veroorloven, het zou deze zijn: »Wat verstaat ge hier onder »Christelijke? "

Bedoelt ge hiermede i> zuiver Christelijk", d. i. Gereformeerd, of »«(^««^^« Christelijk", dat is bijna neutraal.

En nu durven we bij broeder Husen wel onderstellen, dat hij •usuiver Christelijk" bedoelt, maar ter voorkoming van misverstand, ware het dan toch ^oed dit uit te spreken.

Het is toch bekend dat b.v. over den heiligen Doop, die geheel onze Paedagogiek beheerscht, zeer onderscheidene gevoelens bestaan bij de Lutherschen, bij de Doopsgezinden, bij de Gereformeerden, bij de Ethischen en bij de Methodisten, en uit dien hoofde is het ondoenlijk hier verder te komen, tenzij men vooraf wete, wat omtrent den Doop als uitgangspunt wordt vastgesteld.

Van de zielkunde en zooveel meer, geldt natuurlijk hetzelfde.

Neem b.v. het geïveten.

Immers imcjs n* val •< is.: slat C!!> v^^: i't, a.; r - . : '.\. jdiiseü te L' stellingen .ivci A./ ^ezoeten zal verdcdigen.

Ook die stellingen, al zijn ze zeer lang, drukken we hier met opzet af.

Ze luiden:

1. Onder geweten verstaan wij: het zedelijk bewustzijn des menschen, in zoover het toegepast wurUt op zijne eigene persoonlijkheid.

2. De psychologie van het geweten heeft in de eerste plaats het antwoord te geven op de vraag: »Welke is de eigenaardige plaats, die het geweten in het zieleleven des menschen inneemt? "

3. De theorie der zielvermogens, hetzij zij al dan niet het geweten als een afzonderlijk vermogen der ziel beschouwt, blijkt niet bij machte te zijn ons ook maar eenigermate nader te brengen tot een voor het waarnemende denken bevredigend antwoord op de sub 2 gestelde vraag.

4. Herbarts hypothese van het mechanisme der voorstellingen, eenzijdig den nadruk leggende op de objectieve zijde van het zielsbestaan (het voorstellen), laat aan zijn subjectieve en causale zijde (het gevoelen en willen) niet genoegzaam recht wedervaren. Dientengevolge wordt door dezen wijsgeer aan het zedelijk oordeel (als eigenaardige wijziging van het aesthetisch oordeel) een_ karakter toegeschreven, dat met zijne geheel eenige beteekenis en waardij niet te rijmen valt; eene beteekenis en waardij, welke door Herbarts zedenleer met nadruk geponeerd, doch door zijne psychologie onvoldoende gemotiveerd wordt. Vandaar dan ook, dat bij hem het geweten, als «langzame pressie, door het aesthetisch-zedelijk oordeel op den overigen zielsinhoud uitgeoefend, " slechts van ondergeschikte beteekenis is.

5. Theorieën, die het zedelijk bewustzijn en het daarmede samenhangend geweten uit egoïstische of utilitaristische grondbeginselen trachten af te leiden, zijn niet in staat den aard en het wezen des gewetens ook maar eenigszins bevredigend te verklaren; immers in de stelsels, die dergelijke theorieën huldigen, is voor het zedelijk bewustzijn als zoodanig geene plaats.

6. Het antv/oord op de gestelde vraag meenen wij te mogen formuleeren' als volgt:

Behalve de lagere gevoelsverschijnselen van lichamelijken lust en onlust, van het aangename en onaangename, vertoonen zich bij den mensch vier verschillende klassen van hoogere gevoelsverschijnselen, en wel de navolgende:

a. intellectueele,

b. aesthetische,

c. Zedelijke,

d. godsdienstige,

welke ieder hun bijzonder aauknoopingspunt in het voorstellingsleven der ziel vinden en tevens hunnen 'eigenaardigen |invloed oefenen, zoowel op het voorstellen als op het willen.

De zedelijke gevoelsverschijnselen vinden hun aanknoopingspunt in voorstellingen van werkelijke handelingen (van den persoon zelven of van anderen) met de beweegredenenvs.xi die handelingen.

De invloed dezer gevoelsverschijnselen op het voorstellen bestaat in de vorming van afzonderlijke zedelijke oordeelvellingen, welke op de handelende personen worden overgedragen en zedelijke grondbeginselen doen ontstaan.

De invloed van bedoelde gevoelsverschijnselen op het iviilen bestaat in den eisch van onbepaalde prioriteit dezer zedelijke oordeelvellingen en grondbeginselen boven alle andere beweeggronden.

Waar nu in een concreet geval inderdaad naar deze beweeggronden gehandeld wordt, daar ontstaat wat wij noemen: seen goed geweten"; waar integendeel gehandeld wordt in strijd met deze beweeggronden, ontstaat: leen kwaad geweten".

Het geweten is derhalve het op de boven beschreven wijze gevormde zedelijk bewustzijn als richtsnoer van het eigen handelen des menschen.

7. Gevoelen, voorstellen en • willen hebben derhalve elk in 't bijzonder hun aandeel in het ontstaan der gewetensverschijnselen; doch ongetwijfeld komt de prioriteit toe aan het gevoelen.

Van de kwaliteit toch van het gevoelen zal het hoofdzakelijk afhangen, welken indruk de aangeboden wilsvoorstelling zal teweegbrengen, in welk zedelijk oordeel die indruk zal worden geformuleerd en waf derhalve als imperatieve vorm voor het willen zal gelden.

Van de inteiisitett van datzelfde gevoelen zal het in de tweede plaats in Jioofdzaak afhangen, of het gevormde zedelijk oordeel eene kracht zal vertegenwoordigen, die groot genoeg zal blijken te zijn, om het willen voor zijne autoriteit te doen bukken en alzoo in een gehoorzaam volbrengen om te zetten. — Dit sluit evenwel niet uit, dat gebreken in het denken of in het willen, op zichzelve beschouwd, evenzeer zullen medewerken om pathologische gewetensversehijnselen in het leven te roepen.

8. De sub 7 geleverde genetische omschrijving van den aard des gewetens is, naar wij meenen, niet in tegenspraak met de leer der H. Schrift. Integendeel laat zij zich volkomen in overeenstemming brengen met de waarheid, dat volkomen vernieuwing en reiniging van het centrum der menschelijke persoonlijkheid, van het »hart, vanwaar de uitgangen des levens zijn", en waarin denken, gevoelen en willen in eene voor wetenschappelijke beschrijving niet meer toegankelijke synthese gegrond zijn, de eerste en eenige voorwaarde is voor het ontstaan van een zuiver zedelijk gevoelen, een jidst zedelijk oordeelen en een krachtig zedelijk willen en volbrengen.

Zijn dit nu stehingen, die voldoen aan den eisch door den heer Husen gesteld? Is dit nu proeve van Christelijke paedagogiek?

Is hier ook maar een poging merkbaar, om tot een leer van liet geweten op grond van de Heilige Schrift te geraken?

Misschien ligt het aan ons, maar het is ons niet gelukt, er ook maar die strekking in te ontwaren.

Veeleer zouden we zeggen, dat hier een schets van zielkunde wordt ontworpen, die geheel buiten de Schrift omgaat, en althans schier op elk punt met de Gereformeerde belijdenis in botsing komt.

Toch waardeeren we daarom zulke stellingen zeer.

Ze getuigen althans van den ernstigen toeleg, om van quaestiën als hjer aan de orde gesteld zijn, studie te maken; en waar de mannen van wetenschap onder de Christenen in Nederland dusver dit netelig terrein; nog veeleer braak lieten liggen, is het verklaarbaar, dat onze onderwijzers er niet aanstonds in slagen, om het rechte spoor te vinden. En al lazen we deze laatste stellingen niet zonder zekere huivering, toch dient erkend te worden: Zóó denken is nog altoos beter dan ganscheltjk niet denken.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Paedagogiek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's