GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dultschland. Licenciaat A. Lang over Doumergue's jongste werkover Calvijn.

Wij lazen in de Reformirte Kirchenzeitung eene aankondiging van het tweededeel van het werk van den hoogleeraar Doumergue over Calvijn, van de hand van Lic. A. Lang.

Bij deze aankondiging wordt de aandacht ook gevestigd op twee kleinere geschriften van den hoogleeraar uit Montauban, waaruit blijkt dat de studiën, die in Nederland over Calvijn en het Calvinisme verschenen, niet zonder nut voor den Franschen hoogleeraar en levensbeschrijver van den grooten reformator bleven. In 1898 verscheen eene rectorale rede van Prof. Doumergue, onder den titel van „Calvijn, den stichter der moderne vrijheden". In deze rede toont Doumergue op het voetspoor van Dr. A. Kuyper treffend aan, dat de staatkundige vrijheid en de vrijheid van conscientie hoofdzakelijk door Calvijn zijn voorgestaan.

Zeer interessant is ook een geschrift van Doumergue over: „De kunst en het gevoel in het werk van Calvijn", te Geneve in 1902 uitgegeven. De aanleiding tot de uitgave van dit geschrift was de volgende :

Voor een drietal jaren hield de heer Brunetière, hoofdredacteur van de Revue des deux Mondes, een voordracht te Geneve over Calvijn, waarin hij den reformator Intellectualisme, Aristocratisme en Individualisme ten laste legt. Tc gelijk verscheen van de hand van Mientz in de Revue des Revues (Juli 1900) over Calvijn een artikel, waarin deze reformator wordt voorgesteld als de fanatiekste onder alle leiders der hervorming, wien de kunst slechts een negatief belang inboezemde en die oorzaak werd dat zoowel het hart als de ziel uitgedroogd werd.

Tegenover deze betoogen hield Doumergue in April 1902 in Geneve en in Lausanne drie voordrachten. De eerste rede ging over: „de muziek in den arbeid van Calvijn", de tweede over: „de schilderkunst in den arbeid van Calvijn"; de derde: „het gevoel in den arbeid van Calvijn". Dat Doumergue Dr. Kuyper's belangrijk geschrift „Calvinisme en kunst" dikwerf daarbij aanhaalt, is te verstaan. Ook verb ijden wij er ons in, dat de wenschelijkheid uitgesproken word', dat dit geschrift van Dr. Kuyper in het Duitsch zal vertaald worden, even als de drie redevoeringen van professor Doumergue.

Dit alles dient tot inleiding van een aanprijzen van het tweede deel van Doumergu's werk over Calvijn als een werk, dat eenig in zijn soort is en als gedenkteeken der liefde voor den reformator moet beschouwd worden.

Wij verheugen er ons in, dat ook in Dultschland de studiën over Calvijn steeds meer de aandacht trekken, en dat met name Lic. A. Lang aan die studiën zoo ijverig deel neemt.

N.-Amsrika. Eene verantwoording.

Ds. Fortuin, in Nederland geen onbekende, toog naar Noord Amerika om aldaar de Chr. Gereformeerde kerk te dienen. Na eenigen tijd bij de Chr. Geref. kerk van North West Street te Kalamazoo voorganger geweest te zijn, werd hij in de Gereformeerde kerk beroepen en wel te Middleburg. In die kerk vond hij echter het z.g. „doopleden-stelsel", doch de kerkeraad dier gemeente besloot voortaan alleen den IL Doop te bedienen aan kinderen, waarvan da ouders of een der ouders als geloovigen erkend zijn. Jaar uit jaar in had men alles gedoopt wat in het doophuis kwam, doch kerkeraad en leeraar waren van gevoelen, dat aan dien staat van

zaken een einde behoorde te komen. De classis waartoe Middleburg behoort, kreeg hiervan kennis en keurde het besluit van Middleburg bijna eenstemmig af, doch liet de zaak rusten, om te zien of het van woorden ook tot daden komen zou. Weldra bleek het dat.Middleburg's kerkeraad het niet bij woorden zou laten.

Twee personen kwamen daarop als „doopleden" den Doop voor hunne kinderen vragen. Op de vermaning om tot belijdenis des geloofs te komen, gaven zij geen acht en daarom werd hun ook geweigerd met hunne kinderen ten Doop te komen. Deze mannen beklaagden zich hierover bij de classis. Een afschrift van het besluit van weigering door den kerkeraad werd geweigerd, omdat „doopleden" geacht werden geen bevoegdheid te hebben tegen hun kerkeraad op te treden. De klacht bij de classis werd echter door een fout in den vorm voor niet ontvankelijk verklaard.

Op een volgende classis kwam de zaak opnieuw ter sprake. Op deze vergadering was Ds. Fortuin met zijn kerkeraad in zoover in een ongunstige positie, wijl het bleek dat er in de Gereformeerde kerk van Amerika „wetten" bestaan, die het aan doopleden vergunnen met hunne kinderen ten Doop te komen. Een dier bepalingen luidt aldus: „Het recht, of het voorrecht, om kinderen te laten doopen, berust niet op wat genoemd wordt (het lidmaatschap in) „volle gemeenschap, noch is het deelnemen van een of beide der ouders aan 's Heeren Avondmaal een onmisbaar vereischte om kinderen tot den Doop in de Ger. kerk toe te laten." Deze bepaling was Ds. Fortuin evenwel niet bekend toen hij besloot de Free Grace kerk van Middleburg te gaan dienen.

Voor de vergadering der Classis stelde de^ kerkeraad een memorie op om te betoogen, dat het hooger beroep niet ontvankelijk was, omdat hij die in hooger beroep ging, geen recht had tegen zijn kerkeraad te procedeeren, en dat alleen kinderen der geloovigen tot den Heiligen Doop gerechtigd zijn. De classis, zich beroepende op de „wet" der Gereformeerde kerk, besloot met algemeene stemmen den klager in het gelijk te stellen.

De kerkeraad van Free Grace besloot om het vonnis van de Classis, als strijdig met Gods Woord, niet op te volgen, en te appeleeren op de Particuliere Synode van Chicago.

Doch voordat die Particuliere Synode te Chicago saamkwam, had Ds. Fortuin den band met de Gereformeerde kerk verbroken. Ds. For tuin deed dit in de overtuiging, dat zijn appèl toch niet baten zou, wijl het standpunt, door de Classis ingenomen, feitelijk door heel de Gereformeerde kerk sinds 1804, onveranderlijk gehandhaafd werd.

Volgens ons redeneerde hier Ds. Fortuin uit de verborgene dingen. De Heere had toch de leden der Particuliere Synode van Chicago zoo kunuen bearbeiden, dat zij eene oplossing in Gereformeerden zin voor het aanhangig geding hadden weten te vinden.

Toch kan men Ds. Fortuin hierover niet il te hard vallen. Want het was hem bekend, dat ingeval hij met zijn kerkeraad door de Parti culiere Synode in het ongelijk was gesteld, hij zich niet meer op de Generale Synode had kunnen beroepen. Volgens de wetten der Gereformeerde kerk is de beslissing eener Particuliere Synode, in het onderhavige geval, eene eindbeslissing.

Daaruit blijkt dus, dat Ds. Fortuin in elk geval nooit een eindbeslissing omtrent de hangende quaestie van de Generale Synode had kunnen verkrijgen.

Uit den strijd van Ds. Fortuin met de Gereformeerde kerk is ons gebleken, dat deze kerk in hare constitutie, of liever door hare wetten, het collegiale kerkrecht heeft aangenomen. Men heeft de belijdenis der Gereformeerde kerken aangenomen als accoord voor kerkelijke gemeenschap met uitzondering van de „verwerping der dwalingen" uit de Dordtsche leerregels, maar de beginselen van de Dordtsche kerkenordening, zijn niet in de kerkenordening der Amerikaansche Gereformeerde kerk genoegzaam tot hun recht gekomen.

Wij besluiten ons kort verhaal, dat wij ontleenden aan het vlugschrift van Ds. Fortuin, getiteld: „Waarom ik tot de Christelijk Gereformeerde kerk terugkeerde", met de mededeeling, dat genoemde leeraar het ongunstig oordeel, hetwelk hij uitsprak over de Christelijk Gereformeerde kerk, rond en ruiterlijk teruggenomen heeft en daardoor weder als predikant in laatst genoemde kerk beroepen werd.

Alleen bevreemdt het ons eenigszins, dat eene actie, die oorspronkelijk door Ds. Fortuin met zijn kerkeraad werd op touw gezet, niet door Ds. Fortuin met zijn kerkeraad werd geëindigd. De kerkeraad was het in zijn meerderheid van het begin tot het einde met Ds. Fortuin eens; en toch blijkt het, dat ten slotte Ds. Fortuin alleen het verband met de Gereformeerde kerk verbrak. Wie weet of, als Ds. Fortuin zijn zaak voor de Particuliere Synode van Chicago had bepleit, althans deze vrucht daaruit voortgesproten ware, dat de kerkeraad Ds. Fortuin in zijn breken met de Gereformeerde kerk gevolgd was!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 september 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 september 1903

De Heraut | 4 Pagina's