GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

De onlangs verschenen roman Hilligenlei, waarin de predikant Gustav Frenssen een beeld teekende van den Heiland, zooals de moderne mensch hem zich denkt, heeft in Duitschland en elders heel wat critiek uitgelokt. Ciitiekniet alleen van geloovige zijde, omdat dit moderne Jezusbeeld niets dan een carricatuur is vanden Jezus der Schriften, maar ook van moderne zijde, omdat in deze teekening Christus te weinig een geloofsheld is gebleven, te veel menschelijke dwaling en zwakheid hem wordt toegekend.

Gustav Frenssen heeft tegen die beschuldiging zich verdedigd in t& n Schluszwort zu Hilligenlei, waarin hij dezen modernen critici op zijn beurt verwijt, dat ze den moed der consequentie missen. Aan de Hervorming ontleenen we de volgende citaten uit dit Schluszwort:

»Zij hebben als geschiedvorschers den Heiland stuk voor stuk ontdaan van het goddelijke gewaad waarmee hij bekleed was. Zij zijn het er allen over eens, dat er van een wonderbare geboorte niets aan is, dat hij geene wonderen heeft gedaan, dat hem eigen was het beperkte wereldbeeld van zijn dagen, dat hij zich in de belangrijkste aangelegenheid van zijn leven fdat het Hemelrijk nabij was) heeft vergist, dat hij niet lichamelijk is opgestaan. Omtrent dit alles en meer nog zijn zij eenstemmig en ze vertellen het aan de menschen. Als er nu iemand optreedt, zooals ik, die zegt: »0, dan is hij immers een mensch geweest! Een mensch, en meer niet!" dan zetten zij wijze en bedenkelijke gezichten en zeggen: »Éen mensch ? Een gewoon mensch ? " »Een mensch is hij daarom nog niet!" »Wie mag den sluier aanroeren die over zijne ziel ligt ? " »Wie kent het geheim zijner persoonlijkheid ? " En dan spreken zij over dat ge heim zijner persoonlijkheid" in zoo duistere woorden, dat geen mensch het verstaat, en zien in hem een soort van Bovenmensch, of Godmensch, of Halfgod, en allerlei religieuse en zedelijke behoeften van onzen tijd, die echter in hem niet waren en niet konden zijn, nemen zij in hem aan en leggen zij in hem neder. En terwijl zij allen wat juist het moeilijkste is, ïhet geheim zijner persoonlijkheid" heel nauwkeurig schijnen te kennen — anders zouden zij er zich toch niet zoo gewichtig over uitspreken — beweren zij dat, wat veel gemakkelijker is, een korte levensgeschiedenis van hem als mensch te geven, tot de onmogelijkheden behoort. En nu klagen zij over het beeld van den Heiland, zooals ik het teekende: »Neen zoo hebben wij 't niet gemeend! Werkelijk een mensch? Nsen, dat gaat te ver."

Het verdere geeft de Hervorming in haar eigen taal weer:

Nu heeft hij hun eigen geleerde boeken opgesomd, die hij raadpleegde voor de teekening van zijn Jezus-beeld. Ieder kan nu zelf nagaan of de Heiland een mensch is geweest.

Frenssen betoogt dat zijnen tegenstanders beslistheid ontbreekt. Nu eeïis voelen zij zich aan het oude geloof verbonden en doen er wat bij of verkeeren den zin er van, om het bruikbaar te maken ook voor den nieuwen tijd ; dan weder zien zij vooruit, zien zij den tijd die komende isenverheagen zich er in. En — daarna zien zij weer terug; en zoo wordt er uit hen eigenlijk niets. Hij ziet den tijd komen, en reeds is hij aangebroken, dat het krachtige gedeelte zijn volks in stille, ernstige verwondering aan het verleden zal denken, toen men een edel kind van een vreemd volk en van een verleden tijd als een God, later als een Halfgod vereerde, — en tegelijkertijd zal het erkennen, dat men dat geloof opgevende, geen enkel van der mentchheid edelste goederen heeft verloren. Hebben niet alle oude volkeren de geloofsbrieven hunner goden onderzocht en bevonden dat zij kinderen der fantaise waren ? Hebben niet de Germaansche volkeren met klaren blik en hoogen moed der sMoeder Gods' en den andersn Room schen halfgoden en heiligen hun afscheid gegeven, zonder zich om het »geheim hunner persoonlijkheid" te bekommeren ? Angstvallige geleerden zullen niet kunnen beletten dat van den Jaatsten godmensch, die nog tusschen de menschen en de Eeuwige Macht staat, de doopceel wordt gelicht, zoodat wij eindelijk haar zelve en haar alleen aanbidden.

Jezus is mensch geweest, en anders niet. Van oudsher staat er een groote menigte boomen in het duitsche woud; allen verschillend en toch naar hun wezen gelijk; geen wonderboom is er onder — want dat er een is geweest die gouden bladeren droeg, is een sprookje gebleken — loch is elk hunner een groot scheppingswónder. Zóó is 't met de menschen ook. Allen zijn ze aan de wetten der schepping onderworpen; en dat alles ter eere Gods. Gods werk is niet een grillig spel: Gods schepping is er eene van ernstige wetten en geleidelijke, rustige ontwikkeling. Hij is lankmoedig en ziet toe als eene moeder, die haar kinderen in alle kalmte aanhoort als zij elkaar in 'tschemerhoekjê ongeloofelijke geschiedenissen vertellen. Zij weet wel, dat er aan de vertelling een einde komt wanneer de kinderen grooter worden.

Gustav Frenssen is blijkbaar voor de Duitsche theologie nog een enfant terrible. Hij zegt ronduit en eerlijk, wat men ter wille van het volk liefst niet op de publieke markt bracht. Niet ten onrechte merkt de Hervorming op, dat in ons land de moderne theologie reeds lang deze schuchterheid overwonnen heeft. Van een „geheim der persoonlijkheid", waardoor Jezus „buiten en boven het mensch zijn een plaatsje overhoudt, " wil ze niets weten.

Ongetwijfeld dankt deze roman aan de openhartigheid, waarmee ze het moderne Jezusbeeld teekent, niet weinig haar opgang. Maar des te meer reden is er voor ons om tegen deze litteratuur te waarschuwen.

Onder den schijn van „kunstgenot" te moeken, wordt zulk een roman zoo licht ook in onze kringen gelezen, vooral door de jongeren. Het is daarom goed te weten, dat deze roman niets anders bedoelt dan het geloof in Jezus Christus als Gods Zoon te ondermijnen. Ze staat in dai opzicht met het Leben Jesu van Strausz en La Vie de Jesus van Rènan op één lijn. Ea ze is nog gevaarlijker, omdat «e deze ongeloofspropaganda drijft in het altoos bekorende kleed eener boeiend geschreven roman.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 mei 1906

De Heraut | 4 Pagina's