GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Buitenland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buitenland.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitscbland. De moderne Theologie geoordeeld door een geestverwant. Reeds lang is het op te merken, dat in het kamp der moderne theologen in Duitschland, matheid heerscht. Hun eerste optreden was zoo stoutmoedig, zij bezaten het talent om altij'd weer wat nieuws te zeggen, en om met altijd nieuwe problemen de gemoederen bezig te houden. Doch daarin kwam een stagnatie, die als een krankheids-symptoom moet beschouwd worden. Het begin der inzinking viel samen met eene onderneming, die aanvankelijk voor een bewijs gehouden werd van kracht; wij bedoelen de uitgave der „Volksboeken over Godsdienstgeschiedenis." De moderne theologie wilde door deze uitgave de resultaten van haar onderzoek tot gemeen goed voor het volk maken; maar daardoor was zij ook genoodzaakt aan te toonen, welke resultaten zij voor de practijk des levens verkregen had. En daardoor kwam het aan het licht, dat de uitkomst van den arbeid der moderne theologen een bloote ontkenning was. Op den grondslag van ontkenningen kan men echter niet bouwen. En voorts werd het openbaar, dat de lezers onder het volk, op welke men gerekend had, veel consequenter waren dan hunne, leermeesters; het positieve, dat de laatsten wilden handhaven, werd door de eersten over boord geworpen.

Het duidelijkst kwam dit uit bij de beschouwing van den Christus, Het weinigje dat de moderne theologie van Jezus had laten staan, bracht den een tot het besluit, dat Jezus in het geheel niet had bestaan, terwijl de ander vroeg, waarom men de menschen nog op Jezus wees, daar hij toch maar een mensch als alle menschen geweest was. Daardoor kwamen de modernen als tusschen twee vuren te staan; de geloovigen hadden zij aanstonds bij hun optreden tegen zich, en nu zeiden ook hunne eigene aanhangers hun de gehoorzaamheid op!

Dit deed professor Weinel naar de pen grijpen, om een soort verdedigings-geschrift in de wereld te zenden, onder den titel van: „Is het „liberale" Jezusbeeld weerlegd? " Aanleiding tot het schrijven van deze brochure was de veldtocht dien de hoogleeraar Drews met zijn: „Christusmythe" ondernam, en hij greep deze gelegenheio aan, om zich uit te spreken over vijanden en vrienden. Dat zijne vijanden, de rechtzinnigen, er niet goed afkomen is te begrijpen, maar de dingen die hij zijn medestanders in het aangezicht slingert, zijn zoo bitter, dat men tusschen de regels door lezen kan, dat de schrijver meent, dat het fiasco van de moderne theologie te wijten is aan het onbekookt en onwetenschappelgk optreden van hare voorstanders. De Christusloochenaar Kalthoff, zoo schrijft Weinel, heeft „kennelijk den gang der wetenschap niet meer gevolgd, in elk geval is hij niet boven de theologie zijner studiejaren uitgekomen." Zijn ethiek is zulk een „verward" bseld, dat „alleen werkelijk geheel onrijpe menschen" zich kunnen inbeelden, dat zij een nieuw ideaal brengt. Hij oordeelt over het boek van Von Hartmann over het N, Testament, dat er „nauwelijks armzaliger ^n ploertiger" boek te vinden is. Het boek van Schweitzer werkt, trots zijn dikte en geleerdheid, als „een schotschrift." Wat Schweitzer „geheel eerlijk" noemt, is in waarheid «blinde vooringenomenheid, " en gebrek aan „bijna alle letterkundige bezonnenheid." De Amerikaan W. G. Smitt is een dilettant die met „Tütteleien" werkt.

Maar nog meer dan tegen deze doordrijvers, toornt Weinel tegen zijn moderne beroepsgenooten van het vak. Hij verwijt Schmiedel, dat hij voor een Duitsche vertaling van Smitt een voorrede schreef, waarin de erkentenis, dat het niet gemakkelijk is hem te weerleggen, en dat niet ieder, ook niet zij die streng wetenschappelijk arbeiden, zijn kennis ten dienste staat. En wanneer Biückner profeteert, dat er wellicht spoedig een wending zal plaats hebben, waarvan men zich geen begrip maken kan, dan merkt Weimei hierbij gemelijk op, „dat het gebrek aan vastheid, en de wensch, die bij een theoloog opkomt om niet achterlijk te schijnen, wellicht nog hier en daar verrassingen zal brengen." Wij mochten wel wat meer ruggegraat tegenover dat zwakke, maar zeer met zich zelve ingenomen, dilettantisme hebben." Behalve dit gebrek aan ruggegraat, verwijt Weinel zijn medestanders „onvoorzichtigheiden onduidelijkheid, en wel op het gebied der godsdienstgeschiedenis. „Er is in de wetenschap een jagen naar parallelen .... en de kleinste vondsten worden, wanneer zij op de Christusmythe betrekking hadden, verschrikkelijk overschat." Men slaat nauwelijks acht op de woorden van Jezus, als ware er buiten de „legende" niets omtrent den Christus overgeleverd, dat de moeite waard is er acht op te geven.

En wie draagt nu de schuld van de zinnelooze prediking, dat Jezus slechts een mythische gestalte is? Weinel antwoordt: De moderne theologie. Hare wetenschappelijke onderzoekingen hebben den ondergrond daarvoor geleverd, anderen trokken daaruit de gevolgtrekkingen. Eerst kwam Wrede om het historisch karakter van het Evangelie van Marcus te ondergraven. Daarop verklaarde Wellhausen, dat het gebeele materiaal der Evangeliën ongeloofwaardig is, voorzoover het niet in het door hem gereconstrueerde Evangelie van Marcus te vinden is. En welke consequentie trok het publiek uit de beweringen van Wrede en Wellhausen? „Jezus is voor ons onherkenbaar geworden." Beide hebben zich aan groote methodische fouten schuldig gemaakt.

Wrede's opvatting van de Messias-gedachte van Jezus vertoont vele „valsche gevolgtrekkingen, " gelijk men in verhoogde mate bij dilettanten vindt. Zijn verhouding tot de overlevering is ; .scheef, " hij doodt alle geschiedschrijving, " wanneer hij het beginsel stelt, dat daar, waar er iets onechts insloop, het geheel te verwerpen is. Wellhausen heeft zich een idéé fixe van een Arameischen oorspronkelijken Marcus gevormd, en van dit denkbeeld uitgaand, beweert hij van uit de hoogte: „Zoo iets kan er oorspronkelijk niet in gestaan hebben." „Hij draait in een wonderlijken cirkel rond en mengt letterkundige en zakelijke critiek dooreen." Weinel waarschuwt dan ook voor de „verleidende" resultaten van Wellhausen; man moet hem „met de uiterste voorzichtigheid" lezen.

Het zou niet ie verwonderen zijn, als de tegenstanders van rechts en links tot de slotsom kwamen, dat de modernen geen vasten maatstaf hebben, waarnaar zij echt van onecht onderscheiden, en dat zij slechts dat voor echt verklaarden, wat zij zelf voor goed houden; en daar zij geen andere vroomheid bezitten, dan een sentimenteel rationalisme, zoo wordt ook hun beeld van Jezus slechts dat van een sentimenteel rationalist.

Daarna neemt de hoogleeraar den sentimenteelen rationalist Frenssen en den nationaal-socialen Naumann onder handen. Naumann wordt beschuldigd, het ideaal van Jezus te miskennen, en liefde en medelijden met elkander te verwarren, waardoor de ethiek sedert Schopenhauer bedorven wordt; de zedeleer van den Christus stelt Naumann; op één lijn met de casuïstiek. Daardoor komt hij tot het besluit, dat de Heiland de maatschappelijke nooden niet heeft gevoeld, of ten minste er niet over nadacht, hoe die te verhelpen. Op het voetspoor van Naumann ging Liebster zoo scherp mogelijk in het licht stellen, dat het Evangelie vijandig staat tegenover de problemen van het maatschappelijke leven.

Ten slotte wijst Prof. Weinel er op, dat de modernen, spotters als Schnehen of doordravers als Drews, zich niet van den hals kunnen schuiven. Wat zij zeggen, is „alles afgeleid uit datgene wat in theologische boeken staat."

Daarna gaat Prof. Weinel er toe over om te betoogen, dat er een weg is, die in deze ceterschap brengen kan. Wij wenschen hem in deze niet na te gaan. Alleen willen wij opmerken, dat hetgeen hij voorstaat, in den grond der zaak op hetzelfde neerkomt, als wat hij in moderne theologen als Wellhausen afkeurt. Hetgeen hij echter bij zijn geestverwanten zoo scherp afkeurt, geeft ons recht uit te spreken: dat ook in Duitschland de moderne theologie een fata morgana gebleken is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's

Buitenland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 oktober 1910

De Heraut | 4 Pagina's