GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXXII.

Hij openbaart de diepten uit de duisternis. Job I3 : 22a.

Het lange toeven van de wederkomst des Heercn verkrijgt eerst zoo ge op de Schepping terugziet, genoegzame verklaring. Dat hier verklaring noodig was, voelde men sinds lang, en vooral in de i6e eeuw werd ze gezocht in den langen tijd, die verloopen moest, totdat de laatste der uitverkorenen zou geboren zijn. Men bedoelde hiermede, dat het getal der uitverkorenen van meet af in Gods raadslag vaststond, en dat, zou de Raad Gods bestaan, het einde alzoo niet kon intreden tot tijd en wijle het getal der uitverkorenen vol zou zijn geworden. Kwam toch het einde vroeger, en trad hiermede de toestand in, waarin niet meer zal gehuwd worden noch ten huwelijk gegeven, dan zou de mogelijkheid afgesnedes zijn om die uitverkorenen, die nog het aanzijn moesten ontvangen, te laten geboren worden. Een alleszins waardige verklaring van het toeven der Parousie, maar waartegen, gelijk we reeds aanstipten, toch viel op te merken, dat niets belette de geboorten dezer uitverkorenen te verhaasten, niet nadat het in den Raad Gods bepaald was gelijk het nu is, maar op het oogenblik dat die Raadslag Gods werd vastgesteld. Hierom nu moest eenigszins uitvoerig gewezen worden op een geheel andere verklaring, die het te vroeg afsnijden van den loop der dinges afwijst met het oog op de eere, die Gode uit zijn oorspronkelijke Schepping moet toekomen. Tweeërlei liet zich bij de Schep ping denken: óf dat de Schepping terstond en onmiddellijk alle elementen die ze in zich bevatte, in volkomen openbaring vertoonde, óf wel dat ze de meeste van haar elementen nog verborgen hield, en dus slechts in kiem aanbood. In het eerste geval zou de voleinding geen langen duur van tijd gevorderd hebben. In het tweede geval daarentegen eischte Gods eere, dat aan zijn oorspronkelijke Schepping tijd werd gelaten, om al wat in haar school en zich kiemsgewijze uit haar ontwikkelen moest, allengs tot openbaring te brengen. Nu blijkt uit heel de Schepping, dat het eerste geval niet plaats greep, maar dat het tweede geval verwezenlijkt is geworden. De Schepping openbaarde wat ze in zich droeg, volstrekt niet aanstonds volkomen. Was het nu Gods eere, dat hetgeen in de Schepping gelegd was, openbaar zou worden, dan volgt hieruit, dat de gelegenheid hiertoe niet mocht worden afgesneden; dat aan onze Schepping de duur van eeuwen moest verblijven, dien ze behoefde om tot die volledige openbsiring te geraken; en dat daarom, ook al trad de verstorende zonde, en in verband hiermede de Genade in, toch aan het bestaan van deze wereld in haar natuurlijke gedaante door de Parousie of Wederkomst van Jezus geen einde mocht gemaakt worden, alvorens de openbaring van wat in het natuurlijk leven school, de gelegenheid had verkregen om zich te voleinden. Dat de mensch viel, en in verband hiermede de Genade baar reddende werking begon, mocht geen oorzaak zijn dat Gode de eere zou ontroofd worden, die Hem van zijn oorspronkelijk Scheppingswerk toekwam.

Reeds wezen we met het oog hierop op de parelen. Een parel is een kunstgewrocht van Gods hand. Wel heeft men met name in China gepoogd zelf parelen te maken, en is hierin ten deele geslaagd, maar de eigenlijke pracht der parelen komt toch uitsluitend voor in de schelpdieren, 't best in de Perzische Golf en in andere deelen van den Grooten Oceaan, en hieronder zijn parelen geweest, die een waarde hadden van 80000 dukaten. Alleen de visscherij in de Perzische Golf vertegenwoordigt een jaarlijkschen omzet van tusschen de drie en vier millioen gulden, en veilig mag gezegd, dat zoover de kennis der historie teruggaat, en wi^ de zeden van de volken der gansche aarde kennen, de parel alle eeuwen door en in alle landen voorwerp van bewondering is geweest. In het eene werelddeel moge meer de blanke, in het andere meer de gele, soms zelfs de zwarte parel meer in eere zijn, maar afgescheiden van de kleur, is de vorm en de glans der parelen zoo verleidelijk schoon, dat ze als sieraad hoogelijk begeerd zijn. Die parel nu is een schepping Gods, en wel een schepping van geheel b^ zonderen aard. De parel is namelijk geen natuurlijk organisch product, maar een wonderschoon product van wat in de schelp, en bepaaidelgk in den parelmoeren wand van de schelp, plaats grijpt, bijaldien in die a d i e w d w h G v d g m h s d schelp een zandkorrel of andere kleine zelfstandigheid insluipt, er aan kleeft en zich vastzet, en nu door den parelmoeren wand wordt geassimileerd. Die wand heet dan parelmoer, d. w, z. ze is de moeder van de parel. Nu Is de parel een klein voorwerp, dat wij menschen desnoods missen konden; ons leven zou er niet armer door worden. Maar zoo is 't voor den Heere onze God niet. Zonder iemands raad of aandrang heeft Hij geheel uit eigen initiatief de parel uitgedacht, haar wijze van ontstaan geregeld, haar vorm bepaald, heur pracht haar toegewezen, en Hij is 't die den mensch de bekwaamheid heeft verleend om die parel in de schelp te ontdekken, en het schelpdier waarin ze school, naar boven te brengen. Voor God is de parel dus niet onverschillig geweest; ze is een edel iets in de kroon zgner Schepping. Juist dit echter eischte dan ook, dat het schelpdier gevangen en dat het geopend werd, en dat de parel er uit te voorschijn kwam, om Gode de eere ook van dit zijn werk te doen toekomen. En nu weten we wel, dat geestelijke eenzijdigheid licht geneigd is, op deze uitwendige en stoffelijke dingen niet te letten, maar hiertegen mag zacht protest niet ontbreken. Of is het niet God de Heere, die zelf uit eigen wijsheid en machtsvolkomenheid niet enkel de geestelijke, maar evenzoo de stoffelijke wereld in het leven riep? Heeft niet Hij, gelijk in de Spreuken betuigd wordt, ook in deze stoffelijke schepping zijn vermaking^ Ea is niet het einde van alle dingen, dat die stoffe-Iqke wereld in nog heerlijker vorm zal schitteren en ons ons lichaam zal hergeven worden? Weiterdege hebben we daarom te rekenen ook met wat God de Heere bedoeld heeft met die stoffelijke wereld, en met alle voorwerpen van pracht en schittering, die Hij in 't plan van die stoffelijke wereld opnam. Zoo voelt ge vanzelf, dat het eisch was, dat ook die parel opgevischt werd en te voorschijn trad, opdat ook daarin Gods majesteit schitterde; en voorts dat het, zooals met de parel, met alle dingen is. De wereld mocht niet voorbij gaan en niet voor een nieuwe aarde plaats maken, alvorens den Heere onzen God de eere uit alle deelen van Zijn werk was toegekomen, iets wat zoowel van het stoffelijke ais van het geestelijke gold, en daarom mocht na den val de verdere ontwikkeling ook vars het natuurlijk leven niet wordea afgesneden, en mocht en kon ook.het Genadewerk den loop van het natuurlijke leven niet tot stilstand brengen. Tegen alles in bleef ook het natuurlqke leven zijn eisch doen gelden, een eisch die nooit was af te wijzen, omdat er de eere onzes Gods aan hing, en zijn schepsel Hem die eere moest toebrengen.

Ditzelfde nu geldt van alle sferen dezer aardsche Schepping. Met het diamant en edelgesteente staat het evenzoo als met de parelen. Het edelgesteente vertoont een schoonheid van een hooger orde dan de overige stoffen dezer wereld.en de profetie brengt 't diamant en de Turkoois en de Saphier dan ook met het nieuw Jeruzalem in rechtstreeksch verband. Ook dit edelgesteente is niet van menschelijke vinding, noch dankt het zijn oorsprong aan het geval. Ook het edelgesteente, in al zijn rijke soorten, is een vinding van den Heere onzen God. Eer het er was, heeft Hij 't uitgedacht, en het uit zijn gedachte in de werkelijkheid overgebracht door zijn Scheppingswoord. De onderscheidene soorten zijn niet een rangschikking die wij menschen gemaakt hebben, maar die God tot aanzijn riep, en al de pracht en schittering van het water in den steenglans en van de kleurenpracht die 't edelgesteente uitstraalt, is, als we ons zoo mogen uitdrukken, Gods eigen verzianing. God heeft er Zichzelf in vermaakt om ze lzoo tot aanzijn te roepen. Reeds bij het Paradijsverhaal wordt dan ook opgemerkt at in het land van Havila, bij de rivier Pison, niet alleen goud glinsterde, maar dat hier ook de steen Bedolah was gevonden, en met de Bedolah de Sardonix. Nu school n deze aarde een onmetelijke schat van dit delgesteente, dat er door God in gelegd was, opdat de mensch er dit uit zou geinnen. Doch ware nu na den val heel eze schepping eenvoudig vernietigd georden, zoo zou ook deze schat nooit in et licht zijn getreden, en de Heere onze od ook in dit opzicht nooit tot de eere an Zij a werk gekomen zijn.

^ Wat in 't bijzonder van de parelen en iamanten en andere edelgestïenten geldt, aat natuurlijk evenzoo door voor den onetelijken schat van goud en zilver, die in et hart der aarde verscholen ligt. Dien goudchat had God er in verborgen, niet opdat ie in de aarde zou blijven schuilen of in het rivierslik in zee zou uitvloeien, maar opdat dit goud door den mensch ontdekt, opgespoord en uitgegraven zou worden. Wat van het edelgesteente geldt, geldt ook van het edelste metaal. Ook in het goud van Ophir bood iL'> c'a een wonder kunstproduct van Gods Schepping aan, en ook dit kunstproduct mocht niet, door een onverwijlde vernietiging van deze aarde na den val, weer tot het niet terugkeeren, maar er moest ook hierom een tijd volgen, die den mensch de gelegenheid bood om dezen goudschat uit te delven, en ook uit dit kunstproduct Gode Zijn eere te doen toekomen. Bedenkt men nu, hoe eerst in de vorige en in deze eeuw de groote goudvelden in Zuid-Afrika, Siberië en Alaska ontdekt zijn, dan voelt men terstond hoe ook hier een duur van eeuwen geëlscht werd, om dit product van Gods Schepping tot zijn recht te laten komen. Ten deele geldt dit natuurlijk ook van de andere metalen, maar toch springt 't bij het goud het meest in het oog, en daarom werd hier dit edel metaal met het edelgesteente op den voorgrond geplaatst, In deze beide toch voelt men den Oppersten Kunstenaar, en tevens hoe alleen eenduur van eeuwen zijn Goddelijk werk in eere kon brengen.

Toch gaat geheel hetzelfde ook, om slechts dit ééne te noemen, van de steenkolenmgnen door. God had die steenkolenmijnen aangelegd. Hij was het, die eerst de onmetelijke wouden had laten groeien, toen die wouden had laten verbranden, daarna de houtskool in de mijnen in steenkool had omgezet, en nu in die mijnen een onmetelijken schat gereed hield, die te zijner tijd gevonden en aangewend, voor den mensch een bron van krachtsontwikkeling zou worden, die althans geruimen tijd den gang van het leven zou beheerschen. Hier was dus een schat van kracht in gereedheid gebracht en gehouden, een schat van kracht met eeu bepaalJe bestemming, en hierin sprak zich Gods wil uit, dat het natuurlijk leven zich zóó ontwikkelde, dat als vanzelf het oogenblik zou komen, waarop deze schat noodig zou worden, zou worden uitgegraven, en zou worden besteed voor zijn doel. Ware nu na den val aan de bewoning van deze aarde door vernietiging van ons geslacht een einde gemaakt, of ook ware de loop der dingen afgebroken, alvorens het gebruik van dezen schat aan de orde kwam, zoo zou ook hier de eere Gods tekort zijn geschoten. Het plan van Zijn voorziening zou verijdeld zijn geweest. Onnut en doelloos toch zou het in gereedheid brengen en houden van deze kolen iijn geweest. Het zou tot niets gediend tiebben, en het zou ook voor dit deel van Gods werk een min heiligen Indruk hebben gemaakt, als God de Heere op goed geluk af zijn maatregelen had genomen, en nu van achteren zag, wat overtoilig werk was verricht. We behoeven dit niet verder voort te zetten. Ge gevoelt hoe ditzelfde schier op alles wat we bij onze verdere ontwikkeling gereed vonden van toepassing is. Neem slechts de stoom, de electriciteit, nu weer het Radium. Van de Schepping af was dit alles in de wereld. Het droeg alles de belofte in zich van straks een macht te zullen ontwikkelen, die heel het leven der wereld beheerschen zou. Toch duurde het eeuw na eeuw, eer die schat van stoom, van electriciteit en zooveel meer begrepen en gegrepen werd. En ware ter oorzake van val, vloek en genadewerk, het bestaan van deze wereld reeds ia de eerste eeuwen na Christus geboorte te niet gedaan, zoo zouden alle deze wondere scheppingen voor ons verborgen zqa gebleven, en zou Gode ook uit deze wondere elementen zijner Schepping nooit de eere, die Hij zocht, zijn toegekomen.

Tot op zekere hoogte kan van de plantenwereld en dierenwereld hetzelfde v/örden gezegd. Ook in deze beide levenssferen scholen krachten die niet vanzelf uitkwamen, en die eerst in veel later tijd in wat men noemt de veredeling van de plant en van het dier aan het licht zijn getreden. Wie op onze tentoonstellingen de prachtexemplaren van veredelde planten, bloemen en vruchtea, en zoo ook van 't paard, 't rundvee enz. bewonderd heeft, en daarmee vergelijkt wat de natuur in het wild voortbrengt, die ziet aanstonds hoe er in 't wilde gewas een kracht school, die niet vanzelf uitkwam, maar vroeg om 's menschen hand, zou ze uitschitteren. Nu is ook deze veredelde vorm van plant en dier niet iets dat wij zelf producceren. Die hoogere vorm heeft van de Schepping af in plant en dier gescholea, en wij halen er slechts uit wat God zelf er oorspronkelgk in legde. Doch ook dit heeft eeuwen gevraagd, en ook hiervan geldt 't dus, dat de hoogste en edelste vormen die God voor deze zijn creaturen bestemd had, nooit aan het licht zouden zqn getreden, indien de natuurlijke ontwikkeling van het leven, ter oorzake van val en vloek, afgesneden ware d ' d t v s d g s d n v d m H a o b a o g g d m v w d geweest. Meer nog dan vroegere eeuwen, heeft vooral de laatste eeuw die verliep, op elk gebied de veredeling van het stoffelijk leven bevorderd; en ook met het oog hierop moet daarom vastgesteld, dat deze lange duur van het leven der wereld, en het toeven der Parousie, door de eere van onzen God als Schepper geëischt werd.

Was alzoo de gevolgtrekking die moest afgeleid uit de wijze, waarop de stoffelijke wereld geschapen is, niet met de Schepping af, maar bestemd tot ontwikkeling en tot bewerking door 's menschen hand, nog veel sterker gaat diezelfde gevolgtrekking door, zoo we letten op de geestelijke Schepping, gelijk die uitkomt in den mensch. Adam en Eva waren niet maar twee gewone menschen, twee ordinaire individuen, twee voor zich zelf bestaande personen, maar hun hoofdbestaan was veeleer, dat ze stamouders waren van heel het menschelijk geslacht, en dat in hen voor 't eerst door Schepping dat menschelijk bloed was gaan ruischen, waarvan we lezen, dat uit éénen bloede heel ons menschelijk geslacht is voortgekomen. Dat zijn nu van stamouders hield het wondere feit in, dat uit hen myriaden niet van gelijke, maar van zeer onderscheiden individuen zouden voortkomen. Op zich zelf ware het zeer wel denkbaar geweest, dat alle menschen gelijk geweest waren, juist zooals in de plantenwereld jaar in jaar uit aan denzelfden boom zoo goed als gelijk blad uitkomt. Reeds bij de dieren zien we intusschen zeker karakter zich uiten. Gezwegen nu van de laagste dieren, valt niet wel tegen te spreken, dat 't raspaard en de rashond in zooverre iets eigens zijn, dat wie zijn eigen paard of eigen hond goed bestudeert, en daarna uitwisselt, terstond merkt, hoe 't eene raspaard en da eene rashond anders bestaat en anders uitkomt dan het andere. Doch wat nu bij 't rasdier nog slechts in lager vorm zich uit, en slechts bij het edele voorkomt, is bij den mensch vaste regel, waar ge ook menschen aantreft. De ééne mensch verschilt vanden anderen, èn in uiterlijk èn in aanleg èn in karakter. Wie een hem vreemd dorp binnentreedt, merkt dit wel niet, en wie in Japan of China, op Java of Borneo komt, krijgt wel den indruk alsof heel de bevolking die hij ziet, slechts één type vertoonde, maar de moeder kent elk kind aan 't uiterlijk terstond als een eigen wezen, en zal er zich nooit in vergissen. En al moet toegegeven dat bij zeer lage ontwikkeling het karakterverschil eerst na lange bestudeering valt waar te nemen, toch blijft het feit vast staan, dat er geen twee gelijke menschen zijn, soortgelijke wel, maar geen wezensgelijke, en dat in de schepping van Adam en Eva dit ondoorgrondelijke wonder is tot stand gekomen, dat met en in hen twee stamouders werden gegeven, uit wie van den aanvang af tot nu toe kon derdtallen van miltioenen andere menschen ouden voortkomen, die ieder iets eigens hadden, en elk op eigen wqs het type mensch vertoonden, Begrgpen, indenken unnen we dit niet, maar het feit bewijst, aar ge ook komt, of op welk deel der istorie ge ook terug gaat, altoos weer ich zslf.

Nu is ook hierin geen geval, noch willeeur, en evenmin kati gezegd dat de ensch zelf het zoo beschikte. Zelfs of het ind dat staat geboren te worden, van het annelqk of vrouwelijk geslacht zal zijn, taat geheel buiten 's menschen macht. Had e mensch er over te beschikken, dan ouden er niet anders dan kerngezonde, wonderschoone, innig-lieve, wonderknappe inderen geboren worden. Dat het tegeneel gedurig plaats grijpt, bewijst ook hier s menschen onmacht. Werkt hierin nu noch e willekeur van 't geval noch 's menschen oeleg, zoo volgt hieruit, dat deze oneindige erscheidenheid in de kinderen der menchen Gods werk is; dat Hij van meetaf beoeld heeft, een zoo verscheiden menschelijk eslacht in 't leven te roepen; en dat de ondertelde verscheidenheid, die hier zou uitkomen, oor hem besteld was. Er Is naar Gods bestel iet repetitie, maar variatie, en de elndeloose ariatiën die mogelijk zijn, worden bepaald oor het levensbeginsel, dat God In het enschelijk wezen heeft willen uitdrukken. ieruit valt alzoo af te leiden, dat het antal variatiën bepaald Is; dat het naar orsprong was wat het bij uitkomst zal lijken te zijn, en dat als deze variatiën lle zijn uitgeput, de voortzetting van ns geslacht zal zqn gestuit, zoodat er een kinderen der menschen meer zullen eboren worden. Maar dan ook omgekeerd, at ons geslacht geen einde kan noch ag nemen, zoolang niet alle deze ariatiën, die naar Gods bestel in 't ezen van ons geslacht besloten liggen, oor geboorte zullen zqn uitgekomen. Stelt j u t d o S O v v d h s z z d p h men nu, dat de Parousie evengoed een eeuw na Jezus hemelvaart had kunnen plaats hebben, dan zou dit hierop neerkomen, dat b, V, de duizenden millioenen van menschen die in de negentiende eeuw geboren zijn, niet zouden hebben geleefd, weg zouden zijn gebleven, en dat alzoo het stel variatiën dat In Gods plan lag, ware verhinderd geweest om tot aanzijn te geraken. Dit nu zou de eere Gods in Zijn werk te na zijn gekomen. De zonde zou de genade hebben uitgelokt, en in het genadewerk zou hetgeen in de natuur door God voorbestemd en besteld was, zijn vernietigd. Voor wie religieus nadenkt, een volstrekt ondenkbaar iets. Hieruit ziet men, dat hetgeen met zooveel nadruk met opzicht tot de uitverkorenen op den voorgrond is gesteld, t, w. dat het getal vol moet worden, evenzoo geldt van al wat mensch heet, of bestemd was om als mensch geboren te worden. Ook dit getal was bepaald, ook dit getal staat vast. En eerst als dit getal zal voleind zijn, kan de Parousie intreden. Er is ook in dit opzicht veel te oppervlakkig geoordeeld. Veel te eenzijdig heeft men alleen op de uitverkorenen gelet. De overweging dat ieder mensch iets eigens Is, en dat de mogelijke variatiën van het type mensch van meetaf in Gods bestel vast liggen, zag men voorbij. Ook hier geldt het dus, dat God de Heere van de eere van zijn werk zou beroofd zqn, indien niet de duur der eeuwen wijd genoeg gespannen werd, om zijn Raad tot uitvoering te brengen, en heel het menschelijk geslacht, gelijk Hij dit bestemd had om geboren te worden, in het leven te doen treden.

Wat van den starrenhemel in de profetie staat, geldt in nog veel strenger zin van de myriaden van ons menschelijk geslacht. Ook hier hebben we ons oog op te heffen en te zien op Hem die ai deze wezens „geschapen heeft; die in getal hun heir voortbrengt; die ze allen bq name roept van wege de grootheid zijner kracht en omdat Htj sterk Is van vermogen, en ziet, er wordt er niet één gemist". Leert onze Heiland ons, dat zelfs de haren van ons hoofd alle geteld zijn, hoe zou dan ooit ons geboren worden buiten Gods bestel kunnen omgaan? En zoo ge ztlf gevoelt hoe ondenkbaar dit Is, hoe had dan de geboorte van millioenen en millioenen onzer door een vroeger intraden van de Parousie ooit kunnen voorkomen zqn geworden? Maar er is meer. Er zijn niet maar twee stamouders, en uit hen millioenen personen, maar die machtige groep van personen is In geslachtsgroepen geordend. Het zijn niet maar ladividuen, die elk op zichzelf staan, en als enkele steenen in een steenhoop zijn opgestapeld. Ze zijn niet als grasscheutkens naast elkaar opgeschoten. Neen, ze vormen een geslachtsboom. Er is een stamboom, er zijn de takken, er zijn de twijgen, er zijn de enkele bladen. Hierdoor hebt ge niet alleen met het persoonlijk karakter der enkelen, maar ook met het geslachtelijke der groepen te doen, dat zich in de familiëa, in de geslachten, In de nationale groepeeringen, ja zelfs In de werelddeelen vastzet, Hoe een Noor ook van een Spanaard verschille, toch zijn ze beide Europeërs; een Chinees en een Arabier blijken aanstonds tot een ander type te behooren; In Afrika Is 't niet anders; en wie de Indianen in Amerika en de oorspronkelijke bewoners van Australië nagaat, vindt ook onder hen, bij altoos voortgaande verscheidenheid, een soorttype. Ons menschelijk geslacht Is alzoo organisch ingedeeld. Gezinnen, familiën en volken treden op. Bij deze alle treedt een soort-karakter op den voorgrond. Uit dit gelgksoortige ontstaat een band, een betrekking. Het leven der volken over heel de aarde wordt bierdoor beheerscht. Dit verschil leidt de geschiedenis. Die geschiedenis profeteert de itkomst, waarop 't alles zal uitloopen. Zal nu de uitkomst wezen gelijk die naar Gods bestel zqn moet, dan kan dit historisch proces onder de volken niet wilkeurig worden afgebroken; dan moet 't voortgaan otdat het zijn vrucht heeft gedragen; en an kan ook geen Parousie het ondervangen, f Gods raad, gelijk die zich in de chepping uitsprak, zou gebroken worden. ok in die saamvlechting en dooreeniechting der geslachten, natiën en volken olvoert zich een raad Gods, gelijk an ook In den lofzang der Openbaringen erhaaldelijk van die natiën en volken prake Is. Ook voor de eeuwigheid hebben e beteekenis. Nam men dus aan, dat zeer wel, eg binnen twee eeuwen na Jezus Hemelvaart, e Wederkomst des Heeren had kunnen laatsgrijpen, dan stuit ge ook hier weer op etzelfde onoverkomelijk bezwaar van straks.

Dan toch zou 't werk Gods, gelqk het bij de Schepping was opgezet, onverhoeds verstoord zijn geworden, en de Majesteit die in het Scheppingswerk sprak, zou zijn verdonkerd.

Zelfs zóó echter is wat hiermede samenhangt, nog van verre niet uitgeput. Niet alleen in het hart der aarde, maar ook in ons menschelijk geslacht zijn bij de Schepping schatten verborgen, schatten van genie, schatten van talent, schatten van liefde, schatten van werkkracht, schatten van moed en van volharding, die in den loop der eeuwen in enkele zeer machtige persoonlijkheden hun glanshebben vertoond, en zelfs hierboven de geestel^ke wereld der gezaligden hebben opgebouwd en verrijkt. Dit nu is volstrekt niet alleen waar op het heilige gebied, maar evenzoo op het gebied, dat het Ie ven der wereld vormt. Hoe hoogmenook^Mozesen de profeten, de apostelen en de martelaren stelle, ook in de wereldsche sfeer schitterden hooge gaven in Socrates en Flato, in virtuosen op kunstgebied, in de helden der wetenschap, en in de machtige Staatslieden, die het leven der volken hebben geleid.Tweërlei is in deze mannen en vrouwen. Vooreerst de wondere gave in henzelf, waarin God de Heere zich verheerlijkt, maar ook ten andere de hooge ontwikkeling die door zulke personen gegeven wordt aan de onderscheidene sferen van menschelijk leven. Grenieën zijn de keurgesteenten in ons menschelijk geslacht, in wier wondere denkkracht, in wier sterken wilsmoed, in wier heerlijke scheppingen een werk Gods uitkomt. Zelfs al is 't dat zulk een genie, gelijk Voltaire, raast en woedt tegen het heilige, toch is de bouw van zijn geest grootsch geweest. Dit is het eerste; maar hier komt bij, dat elk dier geesten zQn voetstap nalaat op den weg waarlangs ons geslacht zich voortbeweegt. De Kunst is een eigen levenssfeer, vaak bezoedeld en misbruikt, maar op zichzelf beweegt ze zich in de sfeer van het schoone, en wat is het schoone anders dan een afglans van Goddelijke heerlijkheid. Niet anders staat 't met de wetenschap, die evenzoo verdorven en misbruikt kan worden, maar in zich zelf niet anders is noch zijn wil dan een nadenken van het denken Gods. Ge ziet dan ook in de uitkomst, hoeveel hooger de standaard van ons leven steeg door wat tal van genieën op dit en ander gebied aan onzen geestelijken rijkdom, zij 't al in wereldschen zin, hebben toegebracht. Die verhoogde macht heeft zich op de natuur geworpen, en metterdaad het gelaat des aardrijks geheel veranderd. Wie een negerdorp in het hart van Afiika vergelijkt met wat een wereldstad bij avondglans te aanschouwen geeft, voelt terstond, wat God de Heere door dit verkenen van genie en talent heeft uitgewerkt. Ds wereld moge van dit alles aan den mensch de eere geven, zoo doet de Gemeente der Heiligen niet, want ze weet dat dit alles van Gcd komt en bestemd is om onzen God te verheet lij ken. Maar dan moet ook hier beleden, dat een snel na Jezus' hemelvaart iatreden van de Parousie al onze latere ontwikkeling als een bloem in de nog niet ontloken knop zou hebben te niet gedaan, en dat de eere Gods, die ook in dit wetk, dat zich uit zijn Schepping ontwikkelt, openbaar moet worden, ten eenenmale zou zijn verdonkerd, en, teneinde voor ons den ingang in de heerlijkheid te bespoedigen, aan de verheerlgking van onzen God zou hebben te kort gedaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 november 1911

De Heraut | 4 Pagina's