GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alzoo hij altijd leeft om voor hen te bidden".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alzoo hij altijd leeft om voor hen te bidden".

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door hem tot God gaan, alzoo hij altijd leeft, om voor hen te bidden. Hebr. 7 : 25.

Op de voorbede van Jezus voot de geloovigen wordt de sterkste nadruk gelegd in wat we Hebr. 7 : 2$ leien, waar de Heilige Schrift ons betuigt, dat Jezus ons daarom volkomenlijk kan zalig maken, omdat hij iee/i, ja, meer oog, aüffd leeft, om voer ons te bidden.

Deze voorbede van Jezus voor de zijnen il een uitvloeisel van zijn heilig ambt als onze Hoogeprtester, Christus is niet maar onze hoogst Profeety door wien ons de kennisse der waarheid toekomt, en hij is niet enkel onze eeoige Koning die ons regeert en beschut, maar hij is in gelijken zin ook onze eenigeJBoogepriester. En dit Hoogepriesterschap van den Christus ligt tweeerlei, t.w. ten eerste dat „hij ons met de eenige offerande zijns lichaams verlost heeft", maar dan ook ten tweede: »dat hij met zijne voorbidding steeds voor ons tusschentreedt bij den Vader". In het antwoord op vraag 31 van onzen Cfttechismus staat 't zoo juist en zoo volledig beleden. Offerande en Voorbidding zijn de twee stukken van het Priesterschap. Zoo was het voorbeeldend en afschaduwend op Sion. Zoo is het rijk vervuld in Christus. Op Golgotha is het cffer gebracht, maar daarmede was de hoogepriesterlijke taak van den Christus nog niet voleind. Eerst na Golgotha kon de volvoering van de tweede taak beginnen, de heilige taak der Voorbidding, het zijn van onze Voorspraak, het „altijd leven om voor ons tusscben te treden bij den Vader". Dit kon eer niet. De bede voor Petrus, dat zijn geloof niet mocht ophouden, droeg een geheel ander karakter; het was het gebed van den Meester voor zijn discipel. Maar als op Golgotha het offer volbracht is, komt na Golgotha de voorbidding van den Hoogepriester, die op dat eenig offer gegrond is.

Nu wijst de Schrift er op, dat dit bij de priesters in Israel niet kon, omdat zij èa zelf zondig èa sterfelijk waren. De hoogepriester in Israel moest dus beginnen met ook voor zich zelf te cfferen. Dit offer moest steeds herhaald, omdat steeds weer zonde bij hem binnensloop. En na ettelijke jaren hield hij op, want dan stierf deze hoogepriester op Sion, en moest een ander in zijne plaats komen. Doch al dat gebrek viel nu bij Jezus juist weg. Jezus bad niet te offeren voor zichzelf, en daarom was zijn eenmaal volbrachte offerande de eenig noodige, de volstrekt rechtvaardigende offerande voor al zijn volk. En meer nog, na het volbrengen van dit offer, blijft Jezus ieven, leeit hij nog alti/d, en dit nog altijd leven van onzen Hoogepriester waarborgt ons zijn gestadige, nooit eindigende voorbidding, d.i. zijn hoogepriesterlijk voor ons intreden of tusschentreden bij den Vader.

Te diep moeten we hierin we met onze voorstelling niet willen indringen We weten uit Jezus hemelvaart, we weten uit zijn verschijning op den weg naar Damaskus en op het eiland Patmos, dat de zichtbare gestalte van Jezus' menschelijke natuur voortduurt en in steeds rijker heerlijkheid is ingegaan. Altoos echter zoo, dat wij zelf in den jongsten dag weer lichamelijk openbaar zullen worden in gelijkvonnigheid aan het verheerlijkt lichaam van den Christus. Hoe hoog de Christus dan ook in heerlijkheid geklommen zij, zijn gestalte en zijn gedaante blijft menschelijk. We zullen hem zien we zullen hem herkennen, we zullen hem gelijk wezen.

Maar verder gaat onze kennisse niet^ en tegen elke poging om er zelf bij te fantazeeren, moeten we op onze hoede zijn. Van zelf staat 't vast, dat Jezus, omdat hij voortleeft in menschelijke gestalte, ook een plek, een plaats moet hebben, waar hij vertoeft. Maar hieromtrent wordt niet anders geopenbaard, dan dat hij opgevaren is in de hoogste hemelen, en al 't overige wordt saamgevat in de beeldspreukige voorstelling, dat hij gezeten is op den troon, en wel gezeten aan de rechterhand des Vaders. Aan dit beeld moge we ons DU houden, mits we nooit vergeten dat het een beeld is. De Vader heeft, in eigenlijken zin genomen, geen rechterhand, en geheel de voorstelling alsof Jezus, eeuw na eeuw, niet anders zou doen dan in rustige majesteit gezeten zijn aan een rechterhand die er niet is, zou VOOT ons elke beteekenis van Jezus majesteit dooden. Veeleer hebben we te versUan, dat de verheerlijkte Christus zonder de rijkste, krachtigste werkzaamheid niet één oogenblik denkbaar is. Dit voelt een ieder, die ook slechts even aan de uitoefening van Christus koninklijke majesteit denkt. De Christus is niet slechts alS Koning gekroond, maar heeft zijn koninklijke waardigheid ook aanvaard, hij heeft het Koningschap op zich genomen, hij regeert. En regeeren is niet een rustig niets doen, maar veeleer de hoogst denkbare activiteit. Te meer waar het hier een Koningschap geldt, dat zich uitbreidt over hemel en aarde. Niet toch alleen onze menschenwereld, maar evenzoo het engelenheir en het demonenrijk worden door zijn Koninklijk regiment beheerscht.

Naast dit veelbezige, alomvattende Koningschap nu, moogt ge het Hoogepriesterschap niet opvatten als een bloot nominale waardigheid. En toch hiertoe vervalt ge vanzelf, zoo ge bij dit Priesterschap alleen aan het brengen van het offer denkt. Natuurlijk, dat is op Golgotha afgeloopen. Dat was op eenmaal voleinden voltooid. En toen het Volbracht van het Kruis weerklonk, kon aan dit deel van de hoogepriesterlijke taak niets meer worden toegevoegd. In Jezus dood was het offer gansch verteerd.

Maar wat nu bleef, ja, nu eerst ten volle inging was het Hoogepriesterschap in de Voorbiddinge. En daarvan nu komt ons deze openbaring toe: dat de Christus van zijn hemelvaart' af altijd leeft om voor ons te bidden.

Ook zóo echter kunt ge de beteekenis hiervan nog verkleinen. Velen toch neigen er toe, om biervan een zeer algemeene voorbidding te maken, voor allen in ééne enkele bede, voor allen tegelijk. Men stelt zich dit dan zóó voor, dat Jezus keer op keer den Vader aanroept, om zijn offerande voor al zijn volk te doen gelden. Of eigenlijk, het zou dan gansch geen gebed, geen voorbede, maar alleen een uitgaande j stemming des gemoeds zijn, waarvan Jezus de bestendige vrucht bij zichzelf vermoedt, hierin bestaande dat zijn offerande aan het Kruis g volbracht, vrucht voor de behoudenis van al sijn volk zou dragen. Dit komt er dan op neer, g dat men Jezus voorbede zó6 vaag en zoo alge­ v meen maakt, dat er ganschelijk geen eigenlijke voorbede meer is, en dat alles neerkomt op een overdenkbg van zeer algemeeuen aard in Jezus, dat namelijk zijn offerande wel heilaanbrengend zijn zou.

Hiermee nu doet men te niet, wat de Schrift w ons zoo nadrukkelijk, met zooveel klem, en zoo plechtiglijk betuigt. Als er staat dat Jezus altijd leeft om voor ons te bidden, dan ligt s hier vanzelf in, dat de voorbede voor ons een w stuk van het leven van den verheerlijkten Heiland is. Nader hierin indringen, kunnen we d niet. Voor onze fantasie is hier geen plaats. m Wat ons niet nader geopenbaard is, kunnen we niet nader uiteenzetten. Maar vast moet voor t ons blijven staan, dat Jezus, als onze Middelaar, v als des Men schen Zoon, als onze Heiland en onze g Broeder, voor ons intreedt bij den Vader, en dit zoowel algemeen als bijzonder.

Algemeen, want al zijn volk weegt hem op 't hart. Hij is bet Hoofd van het Lichaam, waarin e we allen als zijn ledematen besloten zijn. De strijd van satan en wereld gaat tegen 't volk des Heeren als zoodanig. En daarom moet wel j de diepste bede van Jezus altoos voor heel zijn in volk zijn.

Maar hiertoe bepaalt zich de Voorbiddinge niet. Ons hart zou er niet in rusten kunnen, zoo we niet vertrouwen mochten, dat Jezus ook af weet van onze persoonlijke geestelijke nooden. En ook dit bevestigt de Schrift ons. Johannes toch zegt 't met zooveel nadruk in zijn eersten Zendbrief: „Indien iemand gezondigd heeft (en dit is uiteraard altoos persoonlijk) we hebben een voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's

„Alzoo hij altijd leeft om voor hen te bidden

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's