GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een lezer van ons blad vraagt ons,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een lezer van ons blad vraagt ons,

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een lezer van ons blad vraagt ons, of de verkiezing van Matthias tot het ambt van Apostel in plaats van Judas, voorbarig is geweest, omdat Christus zelf later Paulus tot Apostel heeft geroepen, dan wei, of deze verkiezing onder GoddelQke leiding is geschied en daarom Matthias werkelijk als Apostel Is te beschouwen.

Nu stemmen we gaarne toe, dat deze vraag niet gemakkelgk is beantwoorden en dat hierover ook onder Theologen wel verschillend Is gedacht. Het getal der Apostelen wordt overal op 12 gesteld; ook In de Openbaring van Johannes Is sprake van 12 Apostelen, en toch zou, waar aan het Apostelschap van Paulus niet getwijfeld kan worden, hun getal werkel^k 13 bedragen, wanneer ook Matthias als Apostel moest beschouwd worden. Waar nog bijkomt, dat Paulus zelf als kenmerk van het Apostolaat opgeeft, dat men rechtstreeks door Christus moet geroepen z^n, en dit In eigenlijken zin van Matthias niet kan gezegd worden, want h^ is door het lot aangewezen.

En toch blijft het trots deze bezwaren moeilgk aan te nemen, dat de Apostelen zich vergist hebben, toen ze de leeggeworden plaats van Judas vervuld hebben door Matthias te kiezen. Zdoals Lucas in Handelingen 2 ons het verhaal van Matthias' verkiezing mededeelt, blijkt daaruit geen de minste afkeuring van deze handeling. Niet de vergadering van de honderdtwintig, maar Petrus als eerste onder de Apostelen, stelt voor tot de keuze van een Apostel over te gaan. H^' beroept zich daarvoor uitdrukkelijk op een profetisch woord der Heilige Schrift. En de beslissing wie tot Apostel zal gekozen worden, wordt niet door de gemeente zelf genomen, maar biddend van Christus gevrai^d en door Christus gegeven.

Onze Gereformeerde Schriftuitleggers hebben dan ook bij de verklaring van Handelingen z nooit beweerd, dat deze daad voorbarig of onjuist Is geweest. Zoo teekent Cal^n b^ dit verhaal aan, »dat het nood-

zijn, stond: de geleden van David den zoon van Isaï hebben een einde" (Ps. 72:20). De Inzender, die het woord gebed blijkbaar In engeren zin opvat als een smeekgebed, sluit daarom van de gebeden uit de lofpsalmen, terwijl het toch duidel^k is, ook uit de door hem aangehaalde psalmen, dat deze lofzegging zich tot God richt. Alleen de leerpsalmen dragen een ander karakter, doch deze vormen dan ook een uitzondering. De grondtoon van de Psalmen is wel dcgel^k een gebed tot God, of wil men, een uitspreken wat In het hart omgaat voor het aangezicht des Heeren.

Intusschen heeft deze vraag o.l. weinig te maken met hetgeen we opmerkten, dat de door den inzender bedoelde gedeelten van het Nieuwe Testament zich niet leenden voor een berqming of versificatie, waardoor ze als Nieuw-Testamentisch en door den Heiligen Geest geïnspireerd lied aan de gemeente op de lippen zouden kunnen worden gelegd. De beide door den inzender meegedeelde dichtproeven toonea dit o.i. duidelqk, want al zqn ze als stichteipe poëzie niet onverdienstelijk, ze zijn toch geen „kerkliederen", geschikt voor den eeredienst der gemeente.

Wat de tweede opmerking betreft, dat God nergens voorgeschreven heeft, dat men geen andere liederen ÜOU mogen zingen dan de psalmen met de enkele gezangen, die achter onzen Psalmbuadel staan, zijn we het van harte eens; en we hebben op dien grond zelf reeds verklaard, dat we geen principieel bezwaar tegen een „kerklied" hebben. Maar het argument door onze Vaderen voor het alleen zingen van de Psalmen aangevoerd, is daarom nog niet zoo ongeremd als de inzender wel meent. Ze gingen van deze gedachte uit, dat in de saamkomsten der gemeente steeds als regel heeft gegolden, dat voor de praelectuur di voorlezing alleen dienst mochten doen de Canonieke boeken van Oud-en Nieuw-Testament.omdat deze alleen door God geïnspireerd waren en Gods Woord tot de gemeente brachten. De apocryfe boeken, hoeveel goeds ze ook bevatten, mochten in ^& publieke samenkomsten der gemeente niet gelezen worden; niet omdat die lectuur niet stichtelijk zou wezen, maar omdat de gemeente alleen gevoed en onderwezen moet worden door Gods Woord en geen menscheiijk geschrift daarmede op éen lijn mag worden gesteld. Juist om het uitwisschen van die grensli^'n te voorkomen, werden de apocryfe boeken voor de praelectuur in de gemeente niet toegelaten, al mocht men ze thuis zeer wel lezen. En ditzelfde pasten onze vaderen nu ook toe op het lied in de openbare samenkomsten der gemeente. Ook dat lied was evenals de praelectuur een stuk van den eeredienst, dien we God toebrengen, en ook hier moest daarom gezorgd worden, dat het door God ons geschonken lied niet op één Iqn geplaatst werd met het menscheiijk lied, hoe stichtelijk dit ook wezen mocht. Wat Paulus zegt in Ef. 5 : 19 en Col. 3 : 16 heeft dan ook met den eeredienst der gemeente niets te maken, want Paulus spreekt hier niet over hetgeen de geloovigen doen moesten in de saamkomsten der gemeente, maar in het huiselijk leven, zooals het tekstverband uitwast.

We zeggen dit niet, omdat we dit standpunt ten opzichte van het Kerklied zelf juist achten, maar wel om den inzender te doen gevoelen, waarom de zaak niet zóó eenvoudig is als hij haar zich voorstelt. Juist de gedachte, door hem uitgesproken, dat evenals de psalmbundel onder Israel voortdurend gegroeid is en er telkens, tot na de ballingschap, nieuwe psalmen aan zijn toegevoegd, deze groei onder het Nieuwe Testament zou moeten doorgaan, toont, dat het principieel verschil, 't welk er e altoos zal blijven bestaan tusschen het door Gods Geest zelf ons geschonken lied en het lied, dat uit ons menchelijk hart opkomt, door hem uit het oog is verloren. Aan de „Psalmen" kan geen enkele psalm meer worden toegevoegd.

Uitgemaakt is de zaak hiermede natuurlijk niet, en we aarzelen niet uit te spreken, dat onze vaderen hier o.l. twee dingen gel^k hebben gesteld, die niet geheel te vergelijken zijn. In de praelectuur is het toch te doen om Gods Woord tot ons te laten spreken, en daarom mag hiervoor niet anders dan de Heilige Schrift worden gebruikt. In het lied der gemeente daarentegen is het de uiting van ons hart, waarmede w^ tot God komen, om Hem te verheerlijken. Zooals nu de Psalmen van Israel een weerklank z^n op de Openbaring door God aan Israel geschonken, en deze psalmen altoos hun eenige waard^ daaraan ontkenen zullen, dat Gods Heilige Geest zelf ze geïnspireerd heeft, zoo heeft ons Christelgk hart ook behoefte aan een weerklank op de Openbaring in het Nieuwe Testament. Natuurlp kan deze „weerklank" niet gevonden worden door enkele stukken uit het Nieuwe Testament te berijmen of op versmaat te brengen; het moet juist een weergeven wezen van den indruk, dien deze Openbaring Gods op onze zielen maakt. Daarom zou, wanneer man naast den Psalmbundel nog een bundel Christelijke liederen wenschte, deze behoefte alleen bevredigd kunnen worden door een vr^' lied; een lied, waarin een Chrlstendichter vertolkte, wat in het hart der gemeente omging.

Maar we zouden zoo voortgaande in de gezaogenquaestie zelf verdiept raken, wat we juist wilden vermijden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Een lezer van ons blad vraagt ons,

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's