GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

PKOF. DR. V. E. DAUBANTON. GESCUÏEDENIS DKR UEOEfENING VAN DE DIDAKTIEK DES NiEUWEN VERBONDS I. KEMINK & ZOON over den Dom te Utrecht 1914.

In dit boek, waarvan ik nog maar de eerste 6 vel ontving, wil DR. DAUBANTON geven de geschiedenis van het vak, dat hij, a: ls kerkelijk hoogleeraar, naast andere vakken te UTRECHT doceert.

Voor de zelfstandige beoefening van een studievak is de kennis der geschiedenis dier beoefening, met name op het gebied der geestelijke wetenschappen, zeker geen overbodige weelde en reeds als zoodanig heeft PROF. DAU­ BANTON met de beschrijving dezer geschiedenis een niet onverdienstelijk werk verricht.

Zulk een geschiedenis kan op tweeërlei wijze worden geschreven.

Men kan de problemen vermelden, die zich in den loop des tij ds bij de beoefening hebben opgedaan en wier oplossing reeds gevonden of nog slechts benaderd is, maar men kan ook de menschen, die vóór ons het vak hebben beoefend mèt hun geschriften achtereenvolgens de revue laten passeeren.

Voor beide methoden valt wat te zeggen.

DAUBANTON heeft hier de laatste methode gevolgd, zonder zich echter van probleem-vermelding geheel te onthouden.

Uit een oogpunt van onderwijs-methode is deze beschrijving der geschiedenis van 'n leervak, wijl toch zulk een geschiedenis als naaste doel heeft den beginner wat spoedig in te oriënteeren, nog zoo kwa^d niet.

Dan, ook zóó is dit boek allerminst een dorre opsomming van menschen-namen en boekentitels geworden, want en ook dat is er een verdienste van, de menschen zijn er gezet in de lijst, öf, om het meer „niehw" te zeggen, te midden van de geestelijke stroomingen van hun tijd.

Na een korte en wel een zeer korte inleiding, — twee alinea's op een halve bladzijde, — steekt DAUBANTON van wal.

Dit dunkt mij wel wat heel spoedig.

Iets over NAAM en BEGRIP ware hier, naar ik o meen, zeer op zijn plaats geweest. En dat niet, g alleen omdat het er nu eenmaal zoo bij hoort, w maar omdat hier èn het vak anders heet dan gewoonlijk, èn, uit wat ik, omtrent de norm, D die de schrijver zich voor de behandeling van N het vak stelt, bij verdere lezing heb meenen d te kunnen opmaken, — ook wkt volgens hem z het vak is, of althans behoort te zijn, zich niet l geheel dekt met wat het voor de meeste zijner D beoefenaars is.

Op p. 1 van deze GESCHIEDENIS DER BEOEFE­ NING VAN DE DIDAKTIËK DES NxEUWEN VER-BONDS verneemt de lezer, dat de BIJBEL-(of bijbelsche) DIDAKTIEK is een betrekkelijk jong theologisch leervak en dat zij tegen het eind der achttiende eeuw onder den naam THEOLOGIE BiBLiCA optreedt. Bij dit lais, tste wordt tusschen twee haakjes-GABLER genoemd.

Een korte mededeeling waarom, blijkens den titel van het boek, déze geschiedenis zich beperkt tot een deel der Bijbel-(of Bybelsche) Didaktiek, ware zeker, niet overbodig geweest. Bedenkelijker is echter, dat DAUBANTON ook omtrent de naamsverandering zijn lezer geen rekenschap geeft, rflaar daarover een zwijgen bev u t waiiït, dat zeker aiet als jgoud is te wastrdceren. Gewoonlijk toch. spreekf inen, van BJJBELSCHE - THEOLOGIE of THEOLOGIA BIBLICA en deze naam, reeds in 1708 gebezigd, heeft door den rationalist GABLER, die hem in den titel van zijn oratie waarmee hij in 1787 het professoraat te ALTORF aanvaardde, zeker burgerrecht verkregen, al sprak en spreekt men daarnaast ook wel van BIJBELSCHE DOGMATIEK.

Dat nu PROF. DAUBANTON deze namen niet gebruikt, maar %'an BIJBELSCHE DIDAKTIEK spreekt, beschouw ik allerminst als uiting, van precieusdoenerij. Het ware niet onmogelijk; want niet alleen MOLIÈRE zag onder de vrouwen van zijn tijd, dit haar belachelijk makend verschijnsel, maar ook onder de mannen en zelfs de geleerde mannen van onzen tijd, komt dit hen belachelijk makend verschijnsel nog wel voor.

Bij DAUBANTON is daarvan echter met he gebruik Tan BIJBELSCHE DIDAKTIEK, zelfs geen zweem te ontdekken.

Hij heeft er een voldoenden grond voor, en al noemt hij dien niet^ toch meen ik wel te kuimen vermoeden, welke die is. Immers wanneer men het woord iTheologie" of »Godgeleerdheid" zijn beteekenis laat, — verba valent usu — dan biedt zijn samenkoppeling met „Bijbelsch" evenmin een gedachte aan, als die van „vrucht" met „kiem". Want gelijk de vrucht eerst komt nadat de plant er w, zoo ook komt de Theologie eerst op, nadat de Bijbel er is.

Met BIJBELSCHE DOGMATIEK is het niet anders. Eerst toch nadat de Bijbel er w, komen, naar het, zij het ook in een ander verband gebezigde, geestige woord van PROF. SNOUCK HURGRONJE: „de ketterij is de vroedmeester van het Dogma", — de dogmata ter christelijke denkwereld en eerst als die er zijn, en dan nog lang niet terstond, wordt met behulp van het wel niet christelijke maar formeel toch zeer bruikbare werktuig, — ARISTOTELES' ORGANON — de DOG­ MATIEK gemaakt.

Wie hier meer van wil weten, zij verwezen naar wat tegen het gebruik der termen BIJBEL­ SCHE THEOLOGIE en BIJBELSCHE DOGMATIEK door PROF. KUYPER in zijn ENCYKLOPAEDIE 2 Hl p. 166 en vl, en door PROF. BAVINCK in zijni DOGMATIEK-I p. 67, is gezegd.

Nu is mijn vermoeden, dat PROF. DAUBANTON, die, al is hij ethisch theoloog, ons gereformeerde theologen toch zeer na staat, omdat hij evenals wij van die termen niets hebben moet, ze ook niet gebruikt en daarom van BIJBELSCHE DIDAK­ TIEK spreekt.

Deze term is zeker beter dan de twee andere, al laat hij aan duidelijkheid nog wei iets te wenschen over.

„Didaktiek" béteekent „leerkunst" of „onder wijskunde", en „bgbelsche didaktiek" zou dus „bijbelsche onderwijskunde" beteekenen.

Maar zoo is het nn door DAUBANTD.V weer niet bedoeld.

Zijn boek toch is niet, althans niet allereerst, bestemd voor christelijke paedagogen.

Niet zonder opzet heb ik bij dit naani-verschil zoo lang stil gestaan. Tegenover 'n lezer, die denkt: »als het kind maar 'n naa; n heeft" en dan zegt, dat zoo'n woord er toch eigenlijk niet op aan komt, denk ik er zelfs niet over mij te verontschuldigen. Een GALLIO mocht voor een naam-en woordgeschil ai onaandoenlijk zijn, alzoo, is het niet bij wie in het wetenschappelijk bedrijf staat.

In de wetenschap tóch, waar het op voor ons juiste begrippen aankom': , zijn wel gekozen woorden ter aanduiding van die begrippen, als middel tegen spraakverwarring van zoo uiterst belang.

Dit nu-brengt mij tot de bespreking van wat DAUBANTON in zijn inleiding ook onbesproken liet: wat volgens hem het vak is en behoort te zijn.

Ook hier kan ik, wijl ik noch zijn definitie, noch zijn DIDAKTIEK DES N. V. zelf, voor mij heb, niet meer doen dan een vermoeden uitspreken.

En zoo vermoed ik dan, dat voor hem het vak behoort te zijn en is: een historische., den kerinhoud des Bijbels, bepaaldelijk dien des N. T.'s in zijn ontwikkeling reproduceerende en zijn eenheid in de veelheid doende uitkomen, ö< i^_/> ftó? '< r beschrijving. Een vermoeden waarin ik gesterkt word door wat ik lees op p. 68. DAUBANTON heeft het daar over die oratie van GABLER uit 1787. Haar inhoud noemt hij „plat rationalistisch", maar van de methode, die zij aan de hand doet, zegt hij, dat zij is „voor ons leervak beslissend". En dat wel omdat het vak, als een historische wetenschap, een antwoord heeft te geven op de i^raag: Wat leert de Schrift? Zijn bewering omtrent GABLER'S , juiste opvatting van ons leervak" motiveerend, schrijft DAUBANTON : „Maar het bizondere boeit juist de Biblica., Daarom is de historische volgorde der leertypen. van zöo groot gewicht. Wij moeten dus, zegt G. als Bijbeltheologen", — ik laat hier de verzwegen tegenstelling voor Gabler's rekening^) — „vragen naar de persoonlijkheid, der bijbelsche schrijvers. Zij verklaren de veelvormigheid van het bijbelsch onderwijs."

Al sta ik nu ook eenigszins sceptisch tegenover de laatste bewering, dat enkel de persoonlijkheid en de levensomstandigheden der bijbelschrijvers de veelvormigheid van het bijbelonderwijs verklaren, en al acht ik de door DAUBANTON voltrokken scheiding tusschen O. en NIEUWE DIDAKTIEK niet boven bedenking verheven, toch verbüjd ik mij over PROF. DAUBANTON'S instemming met — al heeft een rationalist als GABLER haar nu ook het eerst uitgesproken, — deze opvatting.

Dat niet alle beoefenaars van het vak aan die opvatting trouw zijn gebleven; dat het vak als BIJBELSCHE THEOLOGIE of BIJBELSCHE DOG­ MATIEK vaak dienst heeft gedaan als oorlogstuig tegen de Dogmatiek, ligt zeker niet aan die opvatting zelf. Het is toch niet alleen op ethisch gebied, dat zich voordoet de tweespalt tusschen wat behoort te zijn en wat is.

Een niet geringe verdienste van deze GESCHIE­ DENIS DER BEOEFENING VAN DE DIDACTIEK DES NIEUWEN VERBONDS is dan ook, dat waar zij de prestaties der verschillende schrijvers vermeldt, zij die, voor zoover ik uit het hier voor mij liggend stuk kan zien, tevens, naar de door DAUBANTON gestelde norm, beoordeelt.

Zoo kaïi zij, al is DIDAKTIEK DES N. T. ook niet identiek met HISTORICA REVELAÏIONIS of GESCHIEDENIS DER OPENBARING bij de beoefening van dit laatste vak niet onbelangrijke diensten bewijzen.

Het werk zelf is in driedeelig en wel: I. VOORGESCHIEDENIS p. 2—67; II. EERSTE ONT­ IKKELING p. 67—80 en III, BLOEITIJD p. 80. Het voor mij liggend stuk loopt tot p. 104.

Op p. 80 deelt PROF. . DAUBANTON zijn voornemen mee, de schrijvers en geschriften uit deze 3e of laatste periode in vier groepen te bespreken.

lo. Die vooral letten op de eigenaardigheden,

1) De ctirsiveeriiig is van mij. het kenmerkende, het persoonlijke der N.-T.ische schrijvers, al veronachtzamen zij het gemeenschappelijke niet.

Aan dit zijn voornemen gaf hij reeds uit­ , voering in § 11, die van p. 81—101 loopt en als: SCHLEIERMACHER'S SCHOOL-VERMITTELUNGS-THEOLOGEN betiteld is.

2o. Die der bekende Tübinger school, wier aandacht bovenal geboeid wordt door de groote, algeraeene tijdstroomingen waarop de mannen van beteekenis gedragen worden, tot zij naar uitputting van haar Hegelsche werkhypothese, de taak aan de jongere kritische school overdraagt.

Dit geeft D. in zijn nog onvoltooide §12: F. C. BAUR EN ZIJNE SCHOOL p. 102—p. 104.

Groep drie zal dan geven de schrijvers der apologetische school, en eindelijk groep 4 die t der „Religionsgeschichtliche".

Of dit alM nu tot den „bloeitijd" van d Didaktiek des N. T. moet gerekend, is een waardeeringsoordeel dat zeker op algemeene geldigheid geen aanspraak kan maken.

Dan hoe dit zij, voorzoover ik uit wat ik er van gezien heb, kan oordeelen, belooft PROF. DAUBANTONS boek, goed gestileerd, zeer „übersichtlich" en rijk aan historisch materiaal, een voor theologanten en theologen in meer dan een opzicht ter lezing dienstig boek te zullen worden.

De voltooiing ervan bid ik hem van harte toe.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 februari 1915

De Heraut | 4 Pagina's