GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Naar de vrucht uwer handelingen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Naar de vrucht uwer handelingen”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Ik zal over ulieden bezoeking doen naar de vrucht uwer handelingen, spreekt de HEERE; en Ik zal een vuur aansteken in haar woud; dat zal verteren al wat rondom haar is. Jeremia 21 : 14.

Er is tweeërlei kastijding, die u om uwer zonden wil treft. Op zonde volgt itraf, maar ook uw zonde vervolgt u met zelfverwijt. En deze beide, zoowel 'fle straf als dat zelfverwijt, zijn een bezoeking waarmede uw God in zijn heiligheid u bezoekt. Zoo betuigt de Heere dan ook door Jeremia aan Israel: > Ik zal bezoeking over ulieden doen komen naar de vrucht uwer handelingen".

Let er nu wel op, dat dit niet tot de voor

altoos afgedoolden, maar dat het tot Israel wordt gezegd; iets wat, overgebracht op onzen toestand, maakt, dat hier niet van de ongeloovige buitenstaanders, maar van het volk des Heeren sprake is, d.i. van wie tot bekeering kwam, en nu wandelt in het geloof.

-i De ongeloovige kent geen zelfverwijt, dan in 't uiterste geval en na zeer ernstige zonde. Niet in het gewone leven, niet ter oorzake van zijn gewone overtredingen, noch ook om de zonde uit zijn verleden. Over dat alles werkt de ongeloovige heen. Hij verhardt er zich tegen in. Soms zelfs verheft hij zich in zijn hoogmoed en zondelust op wat hij voorheen bestaan dorst. En al mag de schrik der conscientie ook hem soms om 't hart slaan, het verteedert en vernedert hem niet. De ongeloovige zondigt voort en voort, eer in zelfverhooging dan onder de scherpte van het zelfverwijt. Vooral in ruwere kringen kunt ge telkens dat zich beroemen op wat men overtreden en aangedurfd heeft, beluisteren.

Maar anders, geheel anders. Staat het natuurlijk met den geloovige, die vroeger ver afgleed en ook na zijn bekeering nog gedurig uitgHjdt en struikelt.

Zeker, de geloovige knielt in ernstige oogenblikkcn bij het Kruis, aanbidt zijn Heiland als het Middenpunt van zijn verlangen, voelt zich zalig in de Verzoening die op Golgotha is aangebracht, en kent dan ook oogenblikken, dat alle zonde-heugenis hem verlaat, en hij bij volle teugen drinkt uit den beker van eeuwigen vrede en vreugde.

Maar juist dat Kruis plaatst dan ook zijn zonden in haar ontzettendheid voor zijn geest, wijl ze immers zoo bang waren, dat er dit offer op' Golgotha voor moest gebracht worden, en de straf die den bekeerde den vrede aanbracht, was immers op den Man van Smarte.

Toch kan de verloste ziel ook bij het indenken van die straf die Jezus droeg, stille verkwikking genieten, en Jezus zelf werkt die genieting door den Heihgen Geest in zijn hart.

De vreeze voor straf is dan geweken.

Doch zelfs hiermede is Gods kind van zijn zondebesef nog niet af. Ook al weet hij, dat God in zijn genade al zijn zonde in de diepte der zee heeft geworpen, de heugenis ervan komt toch gedurig weer bij hem op, en de grieving er over kwelt zijn ziel. Niet zoozeer ten opzichte van zonden en overtredingen, waarvan hij geheel en voor goed en voor altoos af is, zooals dat bij een gewezen dronkaard het geval kan zijn, maar wel, en zelfs sterk, zoo 't zonden geldt, die nog in hem nawerken, boezemzonden die hem blijven kwellen, onheiligheden, waarin hij keer op keer nog struikelt.

Niet, dat dit altoos zinnelust of geldzucht of nijd geldt. Het kan evenzoo nawerking van zijn vroegeren tro„s en hoogmoed, van zijn haat-" dragendheid en onverzoenlijkheid zijn. De zonde doorsluipt heel ons menschelijk hart, en in allerlei vorm en in allerlei gestalten poogt ze nog gedurig ook het hart van Gods kind te vermeesteren.

Lijdt nu Gods kind hier onder, dan ducht 't niet meer de straf, noch den vloek, noch de eeuwige verdoemenis, want daarvan, dat weet hij, heeft het plaatsbekleedend lijden van zijn Heiland hem voor eeu'vig bevrijd en verlost.

Maar al is hiermee de druk van de straf van zijn innerlijk zielsleven afgenomen, wat blijft is het zelfverwijt. Telkens als hij weer uitglijdt, al is 't in 't klein, komt döór die nieuwe struikeling de heugenis van de oude zonde weer in hem op, ca al had hij er in 't eigen oogenblik toen hij weer viel, lust en geneugte in, dat duurt toch slechts een voorbijgaand oogenbhk, en zóó was de zonde niet weer begaan, of het innerlijk zelfverwijt van zijn beter en wedergeboren ik komt in hem op, wordt wakker, en begint met htm ter neer te werpen.

Er is dan weer de heugenis van zijn zonde, er is dan weer de bekoring die zulk een zonde eertijds voor hem had, en die nu weer nawerkt, en terwijl de oude zonde zich op die wijze weer als een adder aan zijn ziel kleint, schrikt hij van zich/.elf, gruwt van zichzelf, en poogt zich van zijn eigen zondig ik te ontdoen.

Dat stilt dan wel weer. De genade Gods die ons uit het zoenoffer van Christus toevloeit, is zoo goddelijk rijk, dat ten slotte niet alleen de straf, maar ook het zelfverwijt bezworen wordt, en er alzoo weer oogenbHkken voor hem zullen komen, dat alle schuldbesef hem ontviel, en de ziel van Gods kind reeds hier op aarde in zahge vreugde geniet.

Maar duurzaam is die zalige toestand niet. Gedurig komt er weer verlokking tot zonde op, bijna geen dag gaat 'er voorbij, dat er niet weer om vergeving, na behjdenis van schuld, moet gebeden worden. De kleine uitglijdingen herhalen zich. Gedurig komt er iets voor dat de heugenis van vroeger zonde weer opwekt. Bij hoogmoed en zinnelust kan die loutere heugenis zelfs weer prikkel tot zonde worden. En dan spant 't weer van binnen, dan komt weer de zelfaanklacht, de zelf beschuldiging en het'zelfverwijt, en de innerlijke vrede is verstoord.

Nu scheelt dit. Bij den één komt dat zelfverwijt slechts af en toe den vrede verstoren, bij den ander bant 't schier eiken dag den vrede van zijn hart. Dat hangt van karakter, en temperament, en hartstocht af. De één heeft zich veel meer dan de ander te verwijten, en ook de een proeft de zonde veel fijner dan de ander. Ook bij Gods ééne kind kan er soms nog maar al te veel mee door, terwijl het bij een ander geloovige haarfijn toegaat.

Maar zacht prikkelend of sterk aangrijpend, dat zelfverwijt blijft aanhouden bij al Gods kinderen, tot het sterven toe. En dat zelfverwijt is zelfs een der genademiddelen, die God begteld en bestemd heeft om ons telkens weer uit levensnood naar het Kruis te doen vluchten.

Reeds hieruit blijkt dit, dat dit zelfverwijt zich sterk laat gelden bij wie teeder van gemoed is, en hoogstens zwak lispelt bij wie nog lijdt aan te hooge zelfingenomenheid.

Zie daarom een iegelijk toe' op zijn eigen zielsbestaan.

Mag dat zelfverwijt ook in u, mag het klaar en aangrijpend in u spreken, dank er uw God dan voor, want ook in dat zelfverwijt spreekt helpende genade.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's

„Naar de vrucht uwer handelingen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 oktober 1915

De Heraut | 4 Pagina's