GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. J. HboGENBiRK. DE KINDEREN VAN A-QUA-DRAAT! Tweede druk. Nijkerk. — G. F. Callenbach.

A-Quadraat is de. bijnaam dien PIETER JANSEN, hoogleeraar in de wiskunde, onder zijn'Ieerlingen had en wel naar aanleiding van zijn telkens opkomende, vermakelijke verbolgenheid wanneer zij A^ uitspraken als »A-tweede« en niet, zooals hij het wilde, als »A-quadraat.

Uit het^huwelijk van dezen hoogleeraar werden twee zonen en één dochter geboren, en het boek gaat eigenlijk over deze drie kinderen. Wel gaat er aan de drie hoofdstukken, waarin achtereenvolgens vanGERRiT, WILLEM en ANNA JANSEN ïvordt verteld, éeh vooraf waarin de lezer ook met den heer PIETER JANSEN zelfkennis maakt, doch dat is maar bijkomstig en niet meer dan een soort inleiding op jwat verder komt en daaruit kwam te groeiens.

Terecht heeft de auteur zijn boek: »De kinderen van A-Quadraat« en niet »A-Quadraat en zijn kinderen*^ betiteld.

* Dat eerste hoofdstuk : HET RAAR MAAR WAAR VERHAAL VAN A-QUAÖRAAT, vormt den achtergrond van het verhaal, of liever van, de drie verhalen, want de drie laatste hoofdstukken staan vrij los van elkaar.

De wiskundige PIETER JANSEN, die zooals uit enkele trekjes valt op te maken, reeds op het einde der eerste helft van de vorige eeuw moet zijn gestorven, — HOOGENBIRK vertelt dan ook maar van wat hij door hooren zeggen van hem weet — was een man die zoo geheel opging . in zijn vak, dat hij voor niets anders belangstelling had. Uitnemend docent in zijri collegekamer, verdiept in zijn werk en begraven onder zijn boeken op zijn studeerkamer, leefde hij in zijn gezin zijn eigen leven. Zijn eigen leven naast zijn vinooie vrouw, swier lichaam zoo groot als haar geest klein was« en die, als vrouw van de wereld, ook haar eigen leven leefde van zich kostbaar en smaakvol kleeden, uitgaan en gasten ontvangen en niet dan sheel uit de verte zich bemoeien met het huishoudens. En ook de drie kinderen, zich noch om elkander, noch om hun ouders veel bekommerend, leefden in dit gezin hun eigen leven. Alleen aan het middagmaal was de familie bijeen. Het inkomen van. den heer JANSEN, dat zeer ruim was, maakte dat zijn kinderen daar rijk en goed werden gevoed en met ook nog te zorgen, dat zij voldoend onderwijs ontvingen, - meende hij zijn plicht als vader te hebben vervuld. De opvoeding liet hij over aan zijn vrouw, en die meqnde, dat haar moederlijke plicht bestond in niets anders dan haar kinderen aan tafel wat goede manieren leeren.

PIETER JANSEN was zelf orthodox opgevoed, maar had later, met zijn kerk-en bijbelgeloof en toen met al wat zelfs maar naar Geloof zweemde, gebroken. Wat-niet wiskunstig te bewijzen was, moest men, naar zijn overtuiging, voor de Kefhebbers overlaten. Op zijn college placht hij zoo nu en dan te zeggen, dat gods^ dienst iets zeer eerbiedwaardigs was; het niemand past er mee te spotten ; maar, dat liet niet noodig te hebben het beste is. In zijn gezin was dan ook volkomen gemis van Geloof. Aan tafel sprak PIETER JANSEN heel weinig, maar toen zijn WILLEM hem eens lastig viel met de vraag wat toch. Kerstfeest was, kreeg hij ten antwoord: »Een overblijfsel van bijgeloof uit vroeger tijden". Met de religie werd bij • de JANSENS zelfs niet gespot, er werd eenvoudig nooit over gesproken. „Geen der kinderen had ooit het binnenste van een kerk gezien, of esnig begrip opgedaan van hoogere dingen dan die des aardschen levens".

En nu de drie, zooals ik reeds opmerkte, vrij los van elkaar staande verhalen wat van deze drie, noch zedelijk, noch godsdienstig opgevoede kinderen van A-quadraat geworden is. Geworden, , nadat zij, reeds vóór hun moeder gestorven was, het ouderlijk huis hadden verlaten, en van hun vader, voor zoover daar nog sprake van kon zijn, al meer vervreemd waren geraakt.

In tegenstelling met wat de auteur van den vader mededeelt, vertelt hij van de kinderen wat hij door eigen aanschouwing heeft waargenomen. Deze kinderen leven als mannen en vrouw in de tweede helft der vorige eeuw; Zij zijn onze tijdgenooten, en HOOGENBIRK aan wien talent van waarneming evenmin als talent van beelding valt te ontzeggen, vertelt er van op een wijze, die ook mij doet zeggen-: „Zoo zijn er."

Eerst dan: „Leven en bedrijven van Gerrit." Die heeft het, 'althans in het maatschappelijk leven, wel het moeielijkst gehad. GERRIT toch had van zqn geleerden vader zoo niets van diens verstand en, wijl de heer PIETER JANSEN niet alleen nadat hij emeritus was geworden, zijn , , heel ruim inkomen" verminderd zag, maar , - , A-quadraat, spijt al zijn cijferkunst, doordat anderen hem op zijn ouden dag te glad waren geweest", ook zijn vrij groot fortuin had verloren, had GERRIT van het ouderlijk huis als erfgoed niets anders meegekregen dan den zin voor fatsoen en goede manieren zijner wereldsche moeder. Daarbij miste hij, traag als hij was, alle wilskracht; reeds als jongen was hij door zijn broer „Lamlende" gescholden. Deze „kleine van geest" als zijn moeder geweest was, deze zwak-willige, .die toch altijd 'n heer zocht te blijven, wordt dan maatschappelijk een mislukkeling. Wanneer hij na twaalf ambachten en dertien ongelukken, op een doozen-fabriek „opzichter" over de werksters is, - vyordt hij, „meegaande" als hij is, ingepakt door 'n in meer dan éen opzicht knappe fabrieksmeid. Als het dan blijkt, dat die twee trouwen moeten worden zij weggezonden. Düs aan den dijk gezet, komt het echter'sp9ediger dan zij dachten tot een trouwdag. De heer GERRIT toch wordt weer „opzichter, maar nu over de armelijke bewoners van een tot woningen ingericht oud schoolgebouw in een achterbuurt, van welk gebouw PrET' DE SCHEELÈ , de eigenaar is. In zijn huis naast de School, leeft hij met zijn vrouw die, al weet zij van godsdienst evenmin wat als hij, een knappe huisvrouw is, een niet ongelukkig huwelijksleven. Als zij hem over zijn drank-gebruik, dat echter nooit misbruik is, maar niet lastig valt, laat hij haar regeeren en BET vertelt aan wie het maar hooren willen: „Hij maakt, je niet aan 't lachen, maar ook nooit aan 't huilen en dat kan niet zoo elkeen van de vrouwen me' nazeggen."

Dan, in dit met zoo weinig geluk te vrede huwelijksleven kwam een rijker en hooger geluk.

ïMeheeBtje" ^zooals de bewoners van de School, met hun volkshumor, GERRIT, denverloopen heer, noemden, was om zijn meegaandheid bij hen ' geliefd. Op 'n avond toen een der oudste bewoners van »de School", bij gelegenheid van zijn 7 Oen verjaardag, in een na burige kroeg, zijn medehuurders onthaalde, mochten dan ook de opzichter en zijn vrouw daar niet ontbreken. Midden onder het feestgewoel verschijnt dan »de.blikken dominee, " die op zijn wijze den 70-jarige op den ernst der eeuwigheid wijst. Die wijze van «eggen is echter voor dit gehoor onverstaanbaar. Men spot en lacht en »de bhkke" wordt, eer erger dingen gebeuren, door den kroegbaas verwijderd. Alleen BET, die door de woorden van den prediker wordt herinnerd aan wat ze als kind op de-Zondagschool gehoord had, begrijpt er iets van; en zij kwam onder den indruk.

Het einde daarvan is, dat zij, na GERRIT eerst naar een kerk te hebben meegekregen, waar zij beiden echter niet veel aan de preek hebben en toen naar een Bijbellezing, waar het hun iets duidelijker werd tenslotte, nadat er eeh Bijbel in huis gekomen was, waarin zij nu zelf gingen lezen, althans zooveel gingen begrijpen, dat BET al meer een geloovige werd en „WILLEM van onbewust afkeering smeegaande" werd, zooals de nieuwe bekenden het noemden die hij opdeed nadat hij zich bij de gemeente had gevoegd." Later kwam • ook ' hij „tot volle overtuiging en tot verzekerdheid des geloofs."

Daarmee komen wij dan tot wat ons in he def de hoofdstuk van WILLEM, den anderen zoon van A-quadraat, wordt verteld.

Deze met het verstand van zfjn vader en de fijne manier zijner moeder als erfgoed en daarbij met veel energie begiftigd, was een bekwaam werktuigkundig ingenieur geworden. Reeds als student' had hij zich verloofd. Het meisje was Roomsch, doch voor WILLEM, die haar verzekerde: „Ik heb nooit geloofd, zóo min als mijn ouders, " — was dit geen bezwaar geweest. Én weldra verliest LINA in den omgang met hem haar roomsch-geloof. Juist toen zij op trouwen stonden, kreeg WILLEM een betrekking als werktuigkundige aan een fabriek OJJ het gehucht WERKHUIZEN. Op den avond van hun huwelijksdag krijgt LINA in het rijtuig dat het jonge paar naar.het station zou brengen, heel casuëelig, een hartverlamming en straks staat WILLEM tegenover het lijk zijner vrouw.

Diep bedroefd aanvaardt hij dan zijn betrekking, doch tracht zich door hard werken en nu en dan wat verstrooiing te nemen in de naburige stad, tegen zijn leed te verzetten.

Het fabrieksvolk waaronder WILLEM te WERF-HuiZEN verkeerde, was streng orthodox en het was dan ook-niet te verwonderen, dat hun puriteinsch-getinte vroomheid hem even vreemd was als hun Geloofsovertuiging.

En zoo is het gebleven.

Toen hij op een Zondag-inorgen nog treurend over LINA de schuur, waarin de, melkslijter KEES VAN DER 'LINDEN „oefende", was binnengeloopen, meende hij van diens preek over »verwerping" en „verkiez, ing" zooveel te moeten begrijpen, dat hij tot die „groote massa behoorde waar toch niets aan te doen was, en die dan ook hopeloos verloren ging".

Kort daarop kreeg hij een boekje over het BUDDHISME in handen en kwam hij daardoor onder de bekoring van dit oud-Indische heidendom. Zij geest, door opvoeding noch studie aan bespiegeling gewoon en reeds door het plotseling sterven van Lina uit z'n evenwicht geraakt, werd door het LICHT VAN AZIÊ echter meer verdonkerd dan verhelderd. .Bovendien te energiek van aanleg om • zich op den duur in de levens-ontkenning van de Buddistische „verlossingsleer" te kunnen vinden, week na niet al te langen tijd de bekoring. Straks werpt hij zich in zijn vrijen tijd vol inspanning op zijn werktuigkundige studie. Met opoffering van zijn nachtrust, wat zijn toch reeds geschokt zenuwleven nog meer ontredderde, zet hij zich dan aan het ontwerpen en schrijven van een boek over de Werktuigkunde. De aanleiding daartoe was een bezoek van zijn broeder Gerrit, die hem kwam vertellen, dat in zijn woonplaats de betrekking van technisch adviseur aan een groote fabriek van stoomwerktuigen zou openkomen. WILLEM zag in het krijgen van die betrekking zijn hoogste geluk en het boek moest het middel zijn om hem bij zijn sollicitatie te doen slagen. Het boek verscheen en werd door de mannen van het vak allergunstigst beoordeeld. Maar met de sollicitatie waarop de jonge ingenieur al zijn zinnen en minnen had gezet, liep het mis. Den morgen na den dag waarop hij bericht had ontvangen dat de directie een ander had benoemd, vonden zijn huismenschen hem ziek te bed.

Enkele dagen later brachten twee verplegers een „ongeneeslijke krankzinnige" weg.

Het in waanzin ondergaand leven van zijn ongeloovig gebleven broer was vóór GERRIT het middel om van een „meegaand"-, een .vast overtuigd" christen te worden.

Eindelijk nog iets van ANNA, het derde kind van A-quadraat.

Zij, van huis uit ongeloovig als haar broers, brengt het met haar mooie stem tot Concertzangeres van niet alledaagsch talent. Van haar vertelt ons HOOGENBIRK fioe zij van 'n wereldsch meisje, onder invloed van een Professor in de Scheikunde, die zelf Christen was, tot het Geloof kwam en, na met een christelijk man te zijn getrouwd, mèt dezen de leiding op zich nam van een inrichting voor blinde kinderen.

DE KINDEREN VAN A-QUADRAAT, dit werk des heeren HOOGENBIRK, hetwelk reeds ten jare 1907 in eersten druk verscheen, "kende ik, het zij niet zonder beschaming en spijt gezegd, tot dusverre niet.

Het is, ook al ontbreekt het er niet in aan kenmerken van scherp waarnemen en juiste beelding bij zijn auteur, toch meer een didaktisch, dan een belletristisch boek. Van de „nieuwe kunst", ook van haar , woord-kunst" waarmee, naar bekend is, de heer HOOGENBIRK op met al te goeden voet staat, heeft het zoo niets. Met die „nieuwigheden" wordt zelfs hier en daar een loopje genomen. Ook de compositie laat, naar het mij voorkomt, te wenschen over.

Dan, met dit al heb ik liet van A-Z met instemming gelezen.

Het is een echt christelijk boek.

Een boek waaruit men kan leeren, wat men laten en doen moet bij zijn trachten om de mannen , en vrouwen onder onze 'tijdgenooten, die een'vader hebben gehad als A-quadraat tot het Geloof te brengen.

Daarom een boek, dat ik ter lezing kan aanbevelen aan wie zich bezig houden met de „Inwendige Zending", maar tevens aan predikanten en die, het worden willen, met het oog op hun-zich-richten tot de nog onbekeerden, ook tot de nog heel-onwetende onbekeerden, welke zich zoo nu en dan eens onder hun gehoor zetten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 juni 1916

De Heraut | 4 Pagina's