GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. J. C. DK MOOR. DIENSTPLICHT EN GEWETEN,

In dttgeval is ook de Christ'M indien hij naar de orde van zijn land geroepen is om zijn vorst te dienen., niet alken niet in overtreding tegenover God door de wapenen op te nemen., maar ook in een heilige roeping., welke men niet kan verwerpen zonder God te lasteren.

CALVIJN.

1. OVER DIENSTPLICHT EN GEWETEN gaf dezer dagen de Amsterdamsche predikant Dr. DE MooK, in het bij J. H. KOK te KAMPEN verschijnend Tijdschrift SCHILD EN PIJL, een studie, waarop ik, ook om het actueele van het onderwerp, niet mag nalaten hier de aandacht te vestigen.

Wat PROF. BAVINCK in een vorig Nr. van S. EN P.: DE NAVOLGING VAN CHRISTUS EN HET MODERNE LEVEN niet dan in verband met dit zijn onderwerp slechts ter loops kon behandelen, is in deze brochure van DR. DE MOOR een voorwerp van opzettelijk onderzoek.

Het gaat natuurlijk niet aan om van alle Nrs. van S. EN P., hoe voortreffelijk zij tot dusver ook zijn, hier een eenigszins uitvoerige bespreking te geven, maar voor de laatste twee meende ik toch, om meer dan een reden, een uitzondering te moeten maken.

Dit ter verantwoording aan mijn lezer», waarom het nu wéér over een Nr. van SCHILD EN PIJL gaat.

Na enkele inleidende opmerkingen over veler gewetensbezwaar tegen den dienstplicht en waarbij men zich dan beroept op het 6e gebod: GIJ ZULT NIET DOODEN, steekt DE. DE MOOR op p. 3 met zijn lezers van wal door op te wijzen, dat »deze quaestie allerminst nieuw is."

Zonder op de geschiedenis van het probleem diep in te gaan, waarvoor hij verwijst naar de jongste litteratuur, bepaalt hij zich hier alleen tot »twee herinneringen".

De eerste is ontleend aan de houding, die de oude Christelijke Kerk tegenover DIENSTPLICHT EN GEWETEN innam en daarbij komt dan vooral TERTULLIANUS + 200 ter sprake, volgens wien beide onvereenigbaar waren. 3ij hem viel dit saam met de neiging »om de wereld aan haar lot over te laten en den rijkdom der genade zoozeer te genieten, dat men de natuur er voor ging verachten". Daartegenover wordt dan gewezen op de groote verdienste van AUGUSTINUS (3S4— 430), een verdienste, die hierin bestaat, dat hij deed zien, ihoe de natuur en de genade niet vijandig tegenover elkander staan, doch het geestelijke het natuurlijke moet doordringen en adelen". Onder zijn invloed werd DIENSTPLICHT EN GEWETEN dan ook niet langer voor onvereenigbaar gehouden.

De tweede herinnering is ontleend aan den tijd der KERKHERVORMING. Het was toen de Doopersche richting, .die het rechte verband van natuur en genade niet kon vinden". Maar gelijk in vroeger AUGUSTINUS was het in de eeuw der Reformatie CALVYN, die voor het christelijk denken het rechte verband vond, het evenwicht tusschen natuur en genade in het algemeen weer herstelde, een andere kijk dan de Dooperschen had en gaf op den oorlog en daarmee op de verhouding van DIENSTPLICHT EN GEWETEN.

Na deze .twee herinneringen" komt DR. DE MOOR dan weer op onzen tijd.

De motieven waaruit bij velen anti-militairisme en dienstweigering opkwamen zijn althans, zooals hier uit officieele stukken wordt aangetoond, bij de .vrijdenkers" niet die van TERTULLIAAN of de DooPERsCHE, maar gelijk bij de leden van

.De Dageraad" en den heer F. DOMELA NIEU-WBNHUis, .anarchistisch en individualistisch".

DE MOOR, die bepaaldelijk voor de christenen onder de anti-militaristen en dienstweigeraars schrijft (p. 3), verzuimt hier niet te waarschuwen tegen het .christelijk étiquet" dat hier de .vrijdenkerij zich opplakt en enkele christenen te goeder trouw verlokt".

Om dan het .gewetensgeval" dat zich. ook ten onzent voor sommige christenen opdoet, op te lossen, gaat de schrijver in zijn brochure na wat de Schrift ons leert over de verhouding lo. VAN OORLOG EN OVERHRID en 2o. VAN OVERHEID EN ONDERDAAN.

Daarbij wordt op drieërlei grond, die ook mij als voldoende voorkomt, het vraagstuk .hoe de Oveiheid zich heeft te gedragen tegenover dienstweigeraars en gewetensbezwaren", uitgeschakeld.

* * Het eerste hoofdstuk, wat de H. Schrift ons leert omtrent de verhouding VAN OORLOG EN OVERHEID, neemt in de brochure de ruimste plaats in (p. 8—27).

Het gaat hier om de algemeene vraag of» het voeren van een oorlog om rechtmatige redenen volgens de H. Schrift geoorloofd is."

Op grond van nauwkeurige en onbevangen exegese wordt deze vraag, eerst wat het O. T. aangaat, bevestigend beantwoord (p, 9^-12).

Hetzelfde geldt van het N. T. (p. 12—17).

DR. DE MOOR bespreekt hier de gegevens van het N. T., welke op de bovengestelde vraag betrekking hebben.

Voorop wordt, gesteld, dat het Christendom zich beijvert, som het natuurlijke van het geestelijke te doordringen."

In een noot verwijst hij daarvoor naar BAVINCK'S onlangs door mij hier besproken brochure in S. en P. Ook releveert hij het feit, dat .tot dienstweigering noch Johannes de Dooper, noch de Heiland Zelf of Zijn apostelen hebben aangespoord."

Vervolgens stelt DR. DE MOOR in dat eerste hoofdstuk de vraag: »hoe verdraagt zich het zesde gebod, dat nadrukkelijk zegt: .Gij zult niet dooden", met den oorlog, die zonder het dooden der tegenstanders niet kan bestaan ? " (p. 17-19).

In aansluiting aan een citaat uit CALVIJN'S INSTITUTIE schrijft hij: wij moeten uitgaan van de bijzondere positie, welke God aan de Overheid heeft gegeven, en die haar rechten verleent, welke de enkele mensch niet bezit. Om der zonde wil is zij ingesteld en om der zonde wil is het zwaard haar toebetrouwd." En daarbij komt hij dan van Gen. 9:6 op de doodstraf en op Rora. 13:4 en ookhoe, »tot handhaving der gerechtigheid, het voor de Overheid noodig kan zijn het zwaard des oorlogs te hanteeren." Met instemming citeert hij hier MARTENSEN en AMËSIUS, die^ in den oorlog allerminst een over treding van het zesde gebod zien, ook al bestaat er geenerlei reden om den oorlog, gelijk zoo dikwerf geschiedt, te verheerlijken.

Eindelijk zet hij de twee vereischten in het licht welke Gods Woord aan het oorlogvoeren stelt.

lo. De oorlog mag alleen verklaard worden om rechtmatige redenen.

2o. Eenmaal uitgebroken, mag hij alleen gevoerd worden op rechtmatige wijze.

Deze tweeërlei eisch wordt dan uit de Schrift en met verwijzing naar oudere en nieuwere Ethici van p. 19—27 nader toegelicht.

Het tweede hoofddeel, wat de H. Schrift ons leert omtrent de verhouding van OORLOG EN ONDERDANEN (p. 27—31) is zooveel korter, .omdat, , gelijk Ds. DE MOOR schrijft, .veel wat hiermede samenhangt, reeds in het vorige hoofdstuk moest worden aangestipt.

Na in zijn eerste hoofddeel te hebben aangetoond, .dat de oorlog op zich zelf geen overtreding van het zesde gebod is, , gaat de schrijver hier van de gedachte uit, dat de Christen op grond van het vijfde gebod verplicht is de wettige macht te gehoorzamen.

Hij beantwoordt dan enkele bedenkingen.

Zoo deze, .dat men verplicht wordt het leven te benemen van menschen, die men niet kent en van wie men nimmer eenig kwaad onder vond.. Dan die welke ontleend zijn aan het Heeren-woord „zoo wie u op de rechterwang slaat" en het „allen die het zwaard nemen. Ook het „Gode meer gehoorzamen dan de menschen" wordt hier ter sprake gebracht, waarbij DE MOOR weer terecht wijst op de groote moeilijkheid voor de onderdanen, om uit te maken of de oorlog om rechtmatige redenen wordt gevoerd.

Het resultaat van dit deel zijner studie over

„Dienstplicht en Geweten", vat de Schrijver saam in deze woorden: „Zoo heeft de onder daan dan der Overheid ook de gehoorzaamheid van den krijgsdienst te bewijzen, hoe verschrikkelijk deze ook moge zijn.”

Aan het slot geeft hij drie daarmee overeenstemmende citaten. Een van LUXHKR, een van AUGUSTINUS en ten slotte dat van CALVIJN, hetwelk ik als motto boven dit mijn artikeltje zette.

De onmiskenbare verdienste dezer Studie van DR. DB MOOR is de heldere en duidelijke uit eenzetting van wat op het stuk van DIENST­ PLICHT Schriftleer is. Bij „geweten" hoort, zooals JOHN KNOX tot MARIA STUART zei, „weten" en door hier weten bij te brengen, kan de lezing van deze brochure aan sommiger Christenen dwalend geweten deugd doen.

Zeker zullen zij, die met het Schriftgeloof gebroken hebben, en daaronder ook theologen wier beroep op het zesde gebod als grond van dienstweigering, óok omtrent hun bedrevenheid in Theologische Ethiek bedenking doet rijzen, zich door de lezing van DIENSTPLICHT EN GEWETEN niet laten overtuigen. Maar voor dezulken is de brochure dan ook niet geschreven.

2. Het Juni-Nr. van STEMMEN DES TIJDS, Uitgever G. J. A. Ruijs te Utrecht, opent met eeif artikel NIEUWE RELIGIE door DK. J. R. SLOTEMAKER DE BRUINE. De schrijver vat daaronder saam de verschillende religieiize stroomingen, die tegenwoordig in buiten-kerkelijke lijke kringen, tegenover de „Christelijke" als „nieuwe"-religie staan. .Het is alles boordevol ^an religie. Ook daar, waar zij niet aanstonds wordt herkend. Veler socialisme is in den grond religie. Dicht-kunst en toon-kunst is religie; roor het minst: de onmiddellijke uiting van religie. Spiritisme, Sciëntisme, Theosophie is religie." »Er spreekt zich in dit alles uit een verlangen naar redding en naar een Redder, een „Soter", .als vóór nu twintig eeuwen, toen de antieke wereld, gelijk thans de moderne in het teeken der „religie" stond. Maar toen gelijk nu is bij onderscheidene stroomingen verschil. „Pantheïstische theologie en spiritistische wereldbeschouwing, theosophische voorspelling en sciehtistische genezing, zij denken niet aan den zelfden Soter: zij buigen niet onder dezelfde smart”.

Maar bij alle verschil is tusschen haar ook overeenkomst en Prof. SLOTIMAKER teekent dat zoo juist waar hij als zoodanig wijst op de vervreemding van een .persoonlijk God, Schepper aller dingen. Vader onzes Heeren Jezus Christus, Heiligen Wetgever.

Met onverdeelde instemming heb ik PROF. SLOTE-MAKER'S artikel waarvan dit Nr. het eerste stuk brengt, gelezen. Met name van de jongeren ook onder óns, die onder de demonische bekoring van deze .nieuwe religie* welke .overal zij-af van kerk en dogma, van belijning en onverdraagzaamheid staat, " doet dit artikel de .nieuwe religie* als valsche tegenover de'.Christelijke religie* als ware zoo scherp en juist uitkomen. Op het, voor Juristen allereerst, maar ook voor niet-Juristen lezenswaardig artikel RECHT EN GEZAG door MR. D. P. D. FABIUS, het tweede in dit Juni-Nr. van S. D, T. zij hier tevens de aandacht gevestigd. Het gaat daarin over Prof. STRUYCKEN'S critische beschouwing van Prof. KRABBE'S boek: De MODERNE STAATSIDEE, waarin, als in het later verschenen werk van MR KRABBE, waarmee deze op de critiek van STRUYCKEN e.a. ingaat, .alle begrip van Overheid*, gelijk Prof. FABIUS schrijft, wordt geloochend.

3. GEREFORMEERD THEOLOGISCH TIJDSCHRIFT onder. Redactie van DR. G. CH. AALDERS, DR. T. HOEKSTRA, DR. G. KEIZER, DS. C. LINDE­ BOOM, DR. J. RIDDERBOS. — Uitgave E. J. Bosch Jbzn., Baarn. — Jir; . i-afl.

Behalve de gewone Rubrieken een artikel van DR. S. GÉEYDANUS : ONZES HEILANDS DOOP DOOR JOHANNES, waarin door den hoogleeraar getracht wordt »de beteekenis van dien doop na te gaan, om te onderzoeken, wat het voor onzen Heiland, met betrekking tot zijn verlossingswerk inhield, dat Hij zich door Johannes liet doopen." En dan onder den titel INGEZONDEN een schrijven van DR. A. H. DE HARTOG aan de Redactie van het G. TH. T. waarin hij o. m. zich beklaagt, dat DR. UBBINK de verbreide meening gesteund heeft, ' dat hij (DE H) een pur sang „Hegeliaan” zou mogen heeten.

4. DE MACEDONIËR Zendingstijdschrift. Uitgever Edzo Venema, Groningen.

In het Juni-Nr. een, ook voor buitenstaanders, zeer interessant artikel van Ds. DIJKSTRA: DE ZEN­ DINGSACTIE DER CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK 1873—1892. Ds. D. K. WIELENGA, Miss. Dienaar te PAJETI, zet er onder den titel DË ZENDING VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN, voor Zendingsstudiekringen, zijn beschrijving van de geschiedenis der Zending op SOEMBA in voort, en Ds. DIJKSTRA geeft er zijn, als steeds het belangrijke op Zendingsgebied opvangende, rubriek : UIT MIJNO CAMERA.

Mag ik weer aan H. H. Uitgevers verzoeken, gedurende de maanden Juli en Augustus, boeken en tijdschriften, ter bespreking in de HERAUT, niet aan mij, .maar aan het BUREEL DER REDACTIE te zenden?

G.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's