GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVIII

Nu we hiermede onze beschouwing van de Hervormde Kerk en van de geldigheid van den door haar bedienden doop ten einde hebben gebracht, zouden we hiermede deze artikelenreeks kunnen sluiten, indien niet nog een drietal vragen, die met dit onderwerp in zeer nauw verband staan, moesten beantwoord worden.

De eerste dezer vragen is, of uit het standpunt, door ons tegenover de Hervormde Kerk ingenomen, niet volgt, dat en de separatie van 1834 en de doleantie van 1886 van haar recht van bestaan worden beroofd.

Indien toch de Hervormde Kerk, altijd als geheel genomen, niet door ons als een schijnkerk wordt beschouwd, maar we erkennen, dat nog altoos een stuk der Christelijke Kerk in haar wordt gevonden; indien we voorts erkennen, dat God de Heere aan deze Kerk nog altoos geen scheidsbrief heeft gegeven, aangezien Hij met Zijnen Heiligen Geest nog altoos in haar midden werkt; indien we zelfs nog verder gaan en ook de qualificatie van »valsche Kerk'-' weigeren toe te passen op die plaatselijke gemeenten in de Hervormde' Kerk, waar het Woord en de Sacramenten nog naar de inzetting van Christus bediend worden, ligt dan daarin niet de erkenning, zoo heeft men gevraagd, dat zoowel de vaderen der Scheiding als de mannen der Doleantie zonder wettige reden den band met deze Hervormde Kerk hebben verbroken ? En waar elke lichtvaardige en ongegronde afscheiding van de Kerk, waartoe men behoort, ongeoorloofd is en een verscheuring is van het lichaaln van Christus, hebben we dan daarmede zelf het oordeel niet . uitgesproken ^ver de beide secessies, zoowel die in 1834 als die in 1886 hebben plaats gevonden? Indien, om het nog scherper uit te drukken, naar luid onzer Confessie het ambt der geloovigen is om zich van de valsche Kerk af te scheiden, maar men zich nooit mag afscheiden van de ware Kerk, kan men dan nog staande houden, dat de geloovigen, die zich van de Hervormde Kerk afgescheiden hebben, juist hebben gehandeld, wanneer men erkent, dat in de Hervormde Kerk nog een stuk van de ware Christelijke Kerk schuilt? Of wil men het nog dieper opgevat, mag men zich van een Kerk afscheiden, waarvan men belijdt en erkent, dat God de Heere haar nog geen scheidsbrief gegeven heeft?

Van belang is deze vraag om tweeërlei reden. Vooreerst, omdat de Gereformeerden in de Hervormde Kerk telkens weer met deze argumenten aankomen, niet alleen om daarmede hun blijven in de Hervormde Kerk te verontschuldigen en goed te praten, maar ook om tegelijk op onze Kerken het brandmerk te kunnen drukken, dat zij schismatieke Kerken zijn. Schismatiek toch noemt men elke Kerk, die zonder wettige en gegronde redenen zich van de bestaande Christelijke Kerk heeft afgescheiden. Dat onze uiteenzetting misbruikt zou worden om als^ koren op dezen molen te dienen, wisten we vooruit. Wanneer men de Hervormde Kerk kortweg tot een valsche Kerk verklaart, klagen deze broeders steen en been, dat men zich door fel sectarisme laat verleiden, om het werk Gods in de Hervormde Kerk te miskennen en de „moederkerk", die men verlaten heeft, met schande en smaad te overladen. Tracht men daarentegen tot een juister en billijker oordeel over de Hervormde Kerk te komen; waardeert men het goede, dat nog in haar gevonden wordt; erkent men, dat in deze Kerk nog waarlijk een stuk van de Christelijke Kerk gevonden wordt; dan worden deze uitlatingen weder even gretig aangegrepen om de voorstelling te geven, alsof nu door onszelf het goed recht van de scheiding en doleantie wordt prijsgegeven en we wel eerlang als boetelingen zullen verschijnen voor de poort der snood verlaten Kerk, om na ontmoedige schuldbelijdenis weer in haar midden te worden opgenomen." Dat we hier niet overdrijven weet, wie kennis nam van het artikel, dat Ds. J. W. Groot Enzerink, Hervormd predikant te Leeuwarden, in het Hervormd Zondagsblad voor de Provincie Friesland schreef naar aanleiding van onze Herautartikelen, onder den titel De Doleantie een tijdelijke breuk ?

En evenzeer is deze quaestie van belang, omdat ook in onze eigen Gereformeerde Kerken er zijn, die metterdaad meenen, dat de breuke met de Hervormde Kerk alleen dan te verdedigen is, wanneer men deze Kerk rondweg tot een valsche Kerk verklaart. In de Scheidingsacte van 1834 is dit standpunt metterdaad ingenomen; daar werd uitdrukkelijk gezegd, dat de Hervormde Kerk de merkteekenen eener valsche Kerk vertoonde en werden op dien grond alle geloSvigen in de Hervormde Kerk opgeroepen om nu krachtens hetgeen onze Confessie als hun plicht en ambt hun voorschrijft, zich »van deze Kerk af te scheiden». Dit standpunt, door de mannen der Scheiding ingenomen, wordt nog door het orgaan De Wachter bepleit, omdat het meent zoo alleen het goed recht der Scheiding te kunnen volhouden. En vandaar dat onze afwijkende meening ook in dit orgaan bestrijding ondervonden heeft. En ook in een enkele Kerkbode, al deelde zij het standpunt van De Wachter niet, werd toch de opmerking gemaakt, dat we in onze critiek op de Hervormde Kerk »te slap« waren geweest. We hadden te veel uit het oog verloren, dat een Kerk moetbeoordeeld worden niet naar wat enkele predikanten nog in deze Kerk doen, maar naar het standpunt, dat deze Kerk als zoodanig inneemt. En al erkende men, dat de qualificatie svalsche Kerk», op de Hervormde Kerk» toegepast, te ver ging en noodeloos kwaad bloed zette, men meende toch, dat door ons nog meer nadruk er op had kunnen gelegd worden, dat in de Hervormde Kerk niet alleen de zuivere prediking van het Evangelie en de oefening der tucht ontbrak, maar dat evenzeer de reine bediening der Sacramenten, waarvan onze Confessie spreekt, hier veel te wenschen overliet.

Al kunnen we noch door deze critiek noch door het misbruik, dat van onze artikelen werd gemaakt, ons laten verlokken om telkens onze beschouwing te onderbreken en van antwoord te dienen, toch is de principieele vraag, waarom het hier gaat, van zooveel belang, dat we meenden goed te doen met op dit vraagstuk aan het slot dezet_artikelenreeks nog nader in te gaan.

En dan zij in de eerste plaats opgemerkt, dat noch in 1834 noch in 1886 van een eigenwillig verlaten van de bestaande Christelijke Kerk sprake is geweest. De Scheidingsacte van den Kerkeraad van Ulrum moge dien indruk oppervlakkig geven, maar wie de geschiedenis kent, die achter die Scheidingsacte ligt, weet wel beter. De Kerkeraad en gemeente van Ulrum is niet op een goeden dag tot de ontdekking gekomen, dat de Hervormde Kerk een valsche Kerk was, en heeft toen besloten den band met deze Kerk te verbreken. De zaak stond geheel anders. Na een gansch onwettige procedure was de wettige herder en leeraar dezer gemeente Ds. De Cock uit zijn ambt ontzet. Dat deze ontzetting uit zijn ambt niet was geschied om de redenen, die men daarvoor opgaf, maar omdat hij opkwam voor de Gereformeerde belijdenis, is duidelijk genoeg en wordt ook door geen historiekenner betwijfeld. En waar dit afzettingsvonnis niet te wijten was aan de vervolgingszucht van een ondergeschikt bestuur, maar door de Synode, die de opperste macht in handen had, bekrachtigd was geworden, daar bleek uit dit vonnis genoegzaam, hoe de Hervormde Kerk als hiërarchisch instituut tegenover hen, die voor de Belijdenis der Kerk opkwamen, voor geen geweldmaattegel terugdeinsde. Wat daarnageschied is met Ds. Scholten en de andere leiders der Scheiding, toonde dit genoegzaam. Al deze mannen zijn niet vrijwillig en eigenmachtig uit de Kerk weggeloopen, ze hebben hun ambt niet neergelegd om een nieuwe Kerk te stichten, maar ze zijn door de hoogste macht in de Kerk uit hun wettig ambt gezet en buiten de Kerk gesloten. In zulke gevallen nu kan en mag de Kerkeraad en de gemeente zich niet bij zulk een onrechtvaardige afzetting neerleggen. Het ambt is niet door een hiërarchische macht in de Kerk, maar door Christus als Koning der Kerk verleend. Alleen wie aan de roeping tot dit ambt ontrouw wordt en daarmede in verzet tegen Christus komt, mag rechtens uit het ambt ontzet worden. Maar wanneer een hiërarchische macht in de'Kerk misbruik maakt van haar positie om een Dienaar van Christus, die trouw aan zijn Koning is, daarom uit zijn ambt te ontzetten, dan is zulk een banvonnis van geen de minste waarde en zou de Kerkeraad en de gemeente, die voor zulk een vonnis het hoofd boog, zich even schuldig maken als de Synode, die dit vonnis uitsprak. Zulk een Kerkeraad en gemeente is dan van Godswege geroepen, haar ten onrechte afgezetten Dienaar in het ambt te handhaven en tegelijk eiken band met deze hiërarchische macht te ver-

breken. Dat nu heeft de Kerkeraad en schier heel de gemeente van Ulrum gedaan en ze-is daarom niet te laken, maar te prijzen. Ze heeft niet anders gedaan dan wat de Kerk van Wittenberg deed, nadat de Paus het banvonnis over Luther uitsprak en deze Kerk Luther in zijn ambt handhaafde en den band met de Roomsche Kerk verbrak. Wie zulk een Kerk schismatiek noemt, veroordeelt daarmede het grondbeginsel, waaruit de Reformatie is opgekomen. Ook Luther heeft niet eigenmachtig met de Roomsche Kerk gebroken : hij heeft veeleer tot het laatste toe getracht wat'men noemt den reglementairen weg te bewandeleri. Maar toen de hiërarchische macht hem uit de Kerk bande, mocht hij, zonder zijn Goddelijk recht prijs te geven, voor dit vonnis het hoofd niet buigen. Hij heeft toen openlijk den Pauselijken banbul en alle Pauselijke wetsboeken verbrand en daarmede voor goed de gehoorzaamheid aan den Paus opgezegd. Wat men in Luther prijst en verheerlijkt als de groote daad, waardoor hij de Kerk verlost heeft van de Pauselijke hiërarchie, mag in Ds. De Cock en in den Kerkeraad van Ulrum niet als zonde worden afgekeurd.

En evenzoo is het gegaan in 1886. Ook toen is er geen sprake van geweest, dat de leiders der Doleantie eigenmachtig met de Kerk, waartoe zij behoorden, gebroken hebben. Ze hebben veeleer elk rechtsmiddel beproefd om in de Kerk, waartoe zij behoorden, zich staande te houden. Ze hebben geklaagd, geprotesteerd, geappelleerd tot op de Synode toe. En al hebben de Synodale machthebbers zich van de beheersquaestie, te Amsterdam bediend om de aandacht ^f te leiden van de lidmatenquaestie, waarom het eigenlijke geding ging, ook hier kan er geen oogenblik twijfel over bestaan, dat de bedoeling geen andere was, dan om degenen, die tegen het modernisme in de Kerk optraden en de Sacramenten heilig wilden houden, uit de Hervormde Kerk te zetten. En toen ter hoogste instantie het banvonnis bekrachtigd werd en de predikanten en kerkeraadsleden te Amsterdam, die voor de belijdenis opkwamen, op de meest onwettige wijze uit hun ambt gezet werden, zou de Kerkeraad en gemeente van Amsterdam ontrouw zijn geweest aan haar roeping, wanneer zij voor dit banvonnis het hoofd had gebogen. Ze kon en mocht niet anders dan den band verbreken met een hiërarchische macht in de Kerk, die aldus de wettige en trouwe ambtsdragers uit hun ambt afzette. Van een eigenmachtig verlaten der Hervormde Kerk was dus geen sprake. Ze zijn uit de Hervormde Kerk gezet. Zelfs het lidmaatschap dier Kerk is hun ten slotte ontnomen.

En evenzeer spreekt het vaft zelf, dat zoodra zulk een conflict in de Kerk ontstaat, dit conflict zich niet alleen bepaalt tot de plaatselijke Kerk, waar dit conflct ontstaat, maar ingrijpt op het leven van alle andere Kerken, die met zulk een Kerk in verband staan. Zoo was het bij de Reformatie in de 16e eeuw en zoo is het ook gegaan bij de Scheiding en bij de Doleantie. Niet alleen de Kerk van Wittenberg werd voor de keuze geplaatst, of zij het banvonnis over Luther wilde erkennen, maar alle Kerken kwamen voor de vraag te staan, met wie zij nu kerkelijke gemeenschap wilden onderhouden: met de hiërarchische macht, die Luther in den ban had gedaan, of met de Kerk van Wittenbefg, die de gehoorzaamheid aan den Paus had opgezegd. Geen Kerk kan in zulk een strijd neutraal blijven. Men moet dan vóór of tegen kiezen. Niet alleen in Duitschland, maar evenzeer in Zwitserland kwam uiteraard die vraag aan de orde. Zwingli en heel de kring der reformatorisch-gezinden in Zwitserland hebben dit gevoeld en zonder omwegen verklaard, dat zij den Pauselijken ban, over Luther uitgesproken, niet erkenden. En hoewel de Paus om politieke redenen zich er wel voor wachtte, Zwingli en de zijnen in den ban te doen, hoewel zij even openlijk tegen den aflaathandel opkwamen, is juist het banvonnis over Luther uitgesproken de oorzaak geworden, dat ook de Kerken in Zwitserland de gehoorzaamheid aan de Pauselijke hiërarchie hebben opgezegd. Ze hebben niet, als Luther, gewacht, totdat zij uit de Roomsche Kerk werden gebannen. Hun trouw aan de zaak van Evangelie maakte, dat zij moedig en beslist aan de zijde van Luther en de Evangelische Kerken in Duitschland zijn gaan staan en eiken band verbroken hebben met den Paus. Het conflict, dat in de Kerk te Wittenberg was uitgebroken, heeft de Reformatie van heel de Kerk ten gevolge gehad.

En indien men kleine met groote dingen vergelijken mag, dan is dit hetzelfde geweest, dat in de vorige eeuw in ons vaderland is geschied. Het is volkomen waar, dat èn in 1834 èn in 1886 volstrekt niet alleen degenen, die door de Synode als ambtsdragers ontzet' waren, met hunne gemeente de Synodale organisatie of de „Hervormde Kerk" hebben verlaten. Ook toen stonden de-andere Kerken, de overige ambtsdragers en zelfs de leden der gemeente voor de ernstige vraag, of zij dit onwettige banvonnis zou den erkennen of niet. Er moest een keuze •worden gedaan. Men had óf voor deze Synodale beslissing te buigen, maar dan erkende men een vonnis, dat de trouwe Dienaren van Christus trof. Of men weigerde dit vonnis te erkennen, maar dan kon men ook niet langer onder deze Synodale macht zich buigen. De Synode zelf had dit conflict in het leven geroepen. Zij dwong tot een beslissing. En deze beslissing kon, voor wie de onwettigheid van haar banvonnis erkende, geen andere wezen, dan dat men met de Hervormde Synode brak en zich met de uitgebannenen solidair verklaarde Wie het recht om dit te doen ontkent, verklaart heel de Reformatie der 16e eeuw voor een onwettige daad.

Onze Gereformeerde broeders in de Hervormde Kerk zullen wel doen met deze eenvoudige historische feiten niet telkens uit het oog te verliezen. Ze mogen over de vraag, of men in de Hervormde Kerk blijven mag, een ander 'oordeel hebben dan wij, maar het oordeel van schismatiek te zijn en eigenmachtig de »Kerk der Vaderene te hebben verlaten, zal dan niet meer over onze Kerken worden uitgesproken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1919

De Heraut | 4 Pagina's