GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het calvinisme en de kunst - pagina 64

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het calvinisme en de kunst - pagina 64

Rede bij de overdracht van het rectoraat der Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

62 zijn F e r m e n t a C o g n i t i o n i s . S t i m m t l . W e r k e . Leipz. 1851. II. p. 166) is, dat de theosophen de „heerlijkheid" steeds materieel opvatten en ze op den geest slechts weten over te brengen, door geest en stof te identificeren. Eerst als de tegenstelling tusschen geest en stof streng wordt volgehouden, en men laat de heerlijkheid op eigen wijs in de stof en op eigen wijs in den geest doorschijnen, ontkomt men aan het pantheïstisch gevaar^ dat dusver alle theosophieverzelschapte. „Heerlijkheid" is naar luid der Heilige Schrift het schoon in zulk een luister, volkomenheid en alomvattenden rijkdom, dat alle beletsel wegvalt, waardoor wij anders uit eerbied weerhouden worden om het denkbeeld van het Schoone met het Wezen Gods te verbinden. "') Johannes' Evangelie, Hoofdst XVII: 5. coll. 24. "') De scherpe onderscheiding tusschen geest en stof heft daarom de betrekking niet op, waarin beide tot elkander staan, en zoo ook heft de zuivere transcendentie, waarin God zich van de schepping onderscheidt, do betrekking niet op, die krachtens het Wezen Gods zelf tusschen Hem en die wereld gegeven is. D e p o t e n t i a om een wereld te scheppen bestaat eeuwiglijk en noodzakelijk, geheel afgescheiden van de vraag, hoe en op wat wi,ize deze potentia straks a c t u wordt. •^) De woorden van den heiligen apostel Paulus zijn, Rom. 1,20: TCI. yaf aópuTcc avTov ciTTO XTicsa^ xó(rf/,ov Toiq TOdi^Zirfv vooviyievci y.y.'xiOfaTcit, •? re xiSiot; zvrou ACvx/^it; y.cci Qei'oTviq eiq TO sïvzi cJiróuq c'.MX.TroXoy/irovc;. De lezing Bsióryii; en niet QB'OTI/I^

staat vast, daar geen enkele variant voorkomt. Las men ©som;, dan zou hier pantheïsme schuilen; juist door de lezing 0S(3T-^^ snijdt Paulus alle govaar hiervoor af. Er is hier toch sprake niet van God zelf, maar van iets, dat uit God uitgaande in zijn schepselen openbaar wordt. Zijn A.vvx.iJ.11; is een kracht, die Hij, zonder in zijn creatuur op te gaan, nochtans (zelf transcendent blijvende) immanent in zijn schepselen werken doet. De 0«<3T)I?, die hier aan wordt toegevoegd, is dus eveneens niet God zelf, maar het absoluut goddelijke, dat Hij, zelf transcendent blijvende, immanent in zijn schepsel doet uitkomen. Ik zeg: het absoluut goddelijke, niet i e t s goddelijks, want naast deze QsÓTy]q staat niets dan de ACvx.i/,tc. Vraagt men nu, waarop deze Bsiórtti; doelt, dan geeft de Context een duidelijk antwoord. Er is sprake van de afgoderij. De mensch heeft. God voorbijziende, zelf een gestalte gezocht om te aanbidden; door die oprichting van een beeld heeft hij „de h e e r l i j k h e i d des onverderfelijken Gods veranderd in de gelijkenis van een b e e l d " ; (vs. 23); en, thans van hetbeeld op hetmenschelijk a-Sf/,x. gevallen, is hij geëindigd met te verzinken in Paederaslie en alle sehandelijkheid. En dit nu, zegt de apostel, zou niet geschied zijn, zoo de mensch een oog had gehad voor de Qsior^i; die uit alle schepselen hem tegenstraalt. Hieruit blijkt, dat de &siÓTijq niet op Gods wijsheid, op zijn goedertierenheid enz. ziet, maar wel terdege op dat stempel van het goddelijke, dat èn in de geestelijke èn in de stoffelijke sfeer door den Maker op al zijn maaksel gedrukt is Dus ook zijn wijsheid, zijn goedertierenheid enz., maar in alle deze niet het wyze, het goede op zichzelf, maar het g o d d e l i j k e s t e m p e l d e r v o l k o m e n h e i d , d a t e r i n b l i n k t . Gelijk onze Confessie in Art- 2 zegt: „Overmits de geheele werelt voor onse oogen is als een schoon boeck, in hetwelk alle schepselen, groote ende cleyne, gelijck als letteren sijn, die ons de onsienlicke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk sijn eeuwige kracht ende goddelyckheit." Men lette er dan ook wel op, dat de ©siórvji; iets is, dat xcAopaTCii. Overigens komt het woord Beiór'/iq weinig voor. Nu in Isocr. II, 26 voor Qei'oTyiToq het juistere oa-iórttroi; in de plaats trad, wordt ©siÓTtii; volstrekt naar de xojvii verwezen, en zelfs daar is het zeldzaam. Bij LUCIANÜS, de C a l u m n u s 1, n, heet het; Ttoaovq roiwv otói/^siy, rSi/ 'A?^s^x.vSpov (pi?\m vrxpx TOV xzifov

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1888

Rectorale redes | 92 Pagina's

Het calvinisme en de kunst - pagina 64

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1888

Rectorale redes | 92 Pagina's