Innerlijk beleven en kennen in de structuur der opvoeding - pagina 56
Rede ter gelegenheid van de 56e herdenking van de stichting der Vrije Universiteit
ja i8i
Natuurlijk bedoelen wij hier niet, dat de spontane bewegingen van het kind in zichzelf zinloos of doelloos zouden zijn. Integendeel. Ook onbewust is het kind dikwijls in staat om op volkomen natuurlijke wijze zich motorisch te oefenen. Ook al beseft het kind niets van den samenhang tusschen eigen motorische activiteit en de totaal-activiteit van het psychisch leven, deze samenhang is er toch veel vaker dan men denkt. Over de noodzakelijkheid van dezen samenhang behoeven wij in den laatsten tijd zeker niet te spreken. Wellicht niet ten onrechte spreekt F. Roek, „Handboek der Psychologie" I, 1934, pag. 88 sqq. over de scheppende functie der motoriek. Van allerlei voorwerpen, die hanteerbaar zijn, heeft het kind in de waarneming sensorimotorische structuren, zoo zelfs dat het motorisch karakter sterk geaccentueerd is. Cf. F. Roels, a.w. pag. 94 sqq. Wij hebben zoowel sensorimotorische waarnemingsstructuren als sensorimotorische voorstellingsstructuren, en deze dienen heel den opbouw van ons kennende leven. Het is hier niet de plaats om op deze dingen breeder in te gaan. Maar er zijn ook motorische ontladingen, juist bij kinderen, welke hun zin niet hebben in den opbouw van het kennende leven of in den opbouw van eenige levensfunctie, maar die veel meer dienst doen óf als uitdrukking van innerlijke emotie (en dan is het niet zoo erg), óf als middel om, wanneer het kind in een impasse is, een explosie te accentueeren, of zelfs als middel om de verlegenheid en het gebrek aan anderen uitweg te bedekken. Nog erger wordt het, wanneer kinderen bepaalde bewegingen in een soort gewoontevorming gaan frequenteeren. In zulk een geval is de motorische actie weinig anders dan een nerveuze ontlading. Dit komt bij kinderen, vooral bij neurasthenische kinderen en dergelijke, zeer dikwijls voor, en duidt op een energieverspilling, die het proces eerder remt dan dient.
182
Cf. E. von During, „Psychische Grenzzustande bei Kindern und Jugendlichen", 1928. Cf. A. Kuypers, „Het onbewuste in de nieuwere paedagogische psychologie", 1931, pag. 100 sqq. Cf. A. Kuypers, a.w. pag. 142 sqq. Cf. ƒ. Waterink en R. Vedder, „Enkele gevallen van thymogeen mutisme bij zeer jonge kinderen en hun behandeling", Psychiatrische en Neurologische Bladen, Jaargang 1935, No. 6. Cf. J. Klug, „Kriminalpadagogik", 1930, pag. 22 sqq. Cf. E. A. D. E. Carp, „Conflicten van het kinderleven", 1934. De onmogelijkheid om angstige, eigenzinnige, koppige kinderen, enz. naar het systeem van de „Erlebnis"-paedagogiek op te voeden, springt voor iedereen in het oog, behalve misschien voor diegenen onder de optimistische paedagogen, die met Adler aanvaarden, dat tenslotte iedere angst of iedere abnormale reactie ontstaan is uit een levenservaring, of die met Künkel oordeelen dat de ik-zuchtige functie in wezen door het leven zelf aan het kind is gegeven.
183 184 185
186 187 188
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1936
Rectorale redes | 64 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 20 oktober 1936
Rectorale redes | 64 Pagina's