GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

’n Singulier afscheidscollege.

De 70-jarige leeftijd heeft den oriigineelen Leidschen professor J. J. Hartman van de brug, of liever van den katheder geworpen. Zooals men weet, is aan de 'Openbare Universiteiten een hoogleeraar op dien ouderdorh tot aftreden verplicht. Van Prof. Hartman kan getuigd, dat hij singulier was oJ> alle terrein, waarop hij: zich bewoog. Hij schreef niet alleen mooie Latijnsche verzen, o.a. ook voor het nieuwe stadhuis te Rotterdam, maar van zijn hand verschenen ook pikante feuilletons in de „N. R. Ct." Hij was allerminst een Calvinist en toeh kwam hij in de positie, waarin hij geplaatst was, voor den naam Gods; uit, op een wijze, die weldadig aandeed. Hij drukte, wat hij op 'z'n afsciheids-college sprak, in de , , N. R. Ct." af.

Reeds uit den aanhef kent men hem.

„In den beginne., ÊS^fefeii de aarde.”

Waarlijk, het miag-een 'goddelijke bestiering 'heeten dat i'aist met die woorden onze Heiliigie Schrift aanheft. Herhaaldelijk komen , zij mij in de gedachte als het aJlerwijste wa, t ooit door een gpoot denker gesproken is.

Wilt gij weten wanneer bij voioi-beeld?

Als ik L'ucreti'us hoor tobben met , zijji atomen en ledige ruimte en met al die andere oinbegrijpelijkheden, die ons het ontstaan moeten verkliaren van al wat wij izien en vi^aaniemen met OQze zinnen en onze .ziel, dan zou ik hem willen toeroepen: „kom, jgroote dichter dien gij , zijt, gij: kunt wel wat beters; bekoor en ontroer ons liever met nog meer schitterende beelden en beschrijvingen dan gij ons reeds hebt gegeven, leg nog. meer uw hai-t voor ons open, dat hart .zoo vol verontwaardiging over de boosheid, die er. heerscht in de wereld, maar meer vervuld nog van deernis met het droevig lot der menschheid, die .zich .zelve' het leven maakt tot een troogtelooze kwelling.”

En ik .ZiQiu aldus willen voortgiaan:

„Als gij aan wlat men, .z.eer eenzijdig, „philosofie" noemt toe , zijt, toon dan door uw woord o.f doo-r welsprekend stilzwijgen hoe goed' gij het begrijpt dat het menschelijk kenvei': mogen niet ver reikt. Zwijg over datgene wat gij .zelf niet weet of ooit iemand duidelijk .ziult maken .... pf spreek, zooals' na U de vrome Plutarch'us g'eis.proken heeft, van wien ik de, ze hooge en wijze gedachte aldtis meen te mogen para-• fi-azeeren: , „mijn lieve menschen I diat de steen, dien gij omhoog werpt, neder valt, dat ko.mt niet van de .zwaarteknacht of van de aantrekking der aarde — _in laatster üi'stantae komt dat doordat Grod het wil.”

Iemand van onzie beginselen zou het natuurlijk anders zeggen. Maar is het geen genot, dat'zulke taal van die plaats werd gehoord?

Hij neem-t "een looipje met vroegere höogl6era, ars, die .er hun eer in stelden „atheïst" te zijn.

In mijn j.o.nge jaren stond het, vond men, .z.eer fraai, .en wijs .zich atheïst te no.emen. De groote profeet dier wijzen had in een studentenkring een voordracht gehouden tegen geloof en godsdienst en bleef, toen hij had tiitgesproken, met zijn jeugdige hoorders noig wat napraten. T)aar, vertellend van een Uitreddinjg tait een door hem lang gevreesd gevaa, r, liet hij .zich de in zijn m-o-nd ongepia, ste 'uitdrukking ontvallen: „o, wiat vras ik d a n k b a a r I" Toen viel hem een jong theoloogje in de rede met de vraag: „dankbaar, mijnheer, aan wien? "

Prof. Hairtman vond er zijn lust in de wetenschaj» onder het volk, althans onder htet ontwikkelde, maar niet .academische wetenschappielijke publiek te brengfen. Zeker een zwa.re taak', maar die hem 'niet .onverdienstelijk a^^ging. Hij' bekent zelf:

Want „po-piutariizieeren der wetenschap" iS lang niet ieders werk, al klinken die woorden voor velen als aianduiding van ie.ts' minderwaardigs. En hij, die dat wierk wel verstaiat, hij zlal er aio's niet o.p verbeffen, maar alleen jzijn oude schrijvers dankbaar iz.ijn, di.e hem dagelijks .zulke Uitnemende stof leveren.

En dan gjeeft hij er een p^aar staaltjes van, hoe men de oude 'klassieken kan laten leven voor onzen tijd. Zelfs brengt 'hij' er „Had-je-me-m.aar" bij te pas.

Of wel, het kostelijk verhaal over den volksleider Paouviüs CalaviUB te Oapua, „een bo'OS'wicht, triaar geen volrniaakte”.

De Capuanen .zijn, wa; arschijnlijk wel terecht, verwoed op hun Senaat; ize vcillenaile senatoren tot op' den iaatsten mlan ylan kant miaken. „Een wijs besluit", izeg't Pacuvilus, „maar laten wij het met orte en regelmiaat Uitvoeren". Zoo gezegd, zoo gediaan. Een voor een vpiorden de Senatoren gearresteerd, voorgebracht, aangekliaagd — neen, eerst moeten de plebejers alvorens, wat ize zeker zullen doien, hen ter dood te veroordeelen, in ieders pla.ate.'een ander aanwijizen. Doch .al bij den eersten beschuldigde loopt de .zaïak mis; eerst durft niemand in z, ijn plaatsi een aiider aanwijizien. Daianop vat er een moed en noemt een öaamvpVCaiar nlu roept de een: „ik ken dien vent niet", een ander: „wat, , aoo'n schobbejiak, zoo'n vlegel; .Boo'n uilskuiken!" 't Eind van den maatregel is zoo-als Bacuvius had gewenscht: de oude Senaat blijft aan en de o.n.geboren 'candidaten 'gjaan weer ieder naar zijn werk. '• ' -

„Zioo leerde men", izeglt Livius, „dat hoe oUder een kwaal is_, wiaaraian men lijdt, boe gemakkelijker Ke te dragien is.”

We 'kunnen ook wel zeggen, dat het volk van CapUa in 200 v. Chr. heel wat verstandiger was dan ' de AmsterdiamBche kiezers van 't jaar onzes Heeren 1921.

Hoewel 70 jaar gewoirdeti, bewijst hij da& rinee noig joing te zijn. Want het populariseeren' der wetenschap! is, gelijk door ons eer werd betoogd, een der groote eischen van onzen tijd.

Dan heeft hij het er over, hoe de man van; wetönschapj niet buiten „genade" en „openbaring" kan, Plaatst men voor deze beide woorden .de nadere bepaHng, „aligemeene", dan kunnen wij' veel valn 'het"onderstaande onderschrijven:

Laten wij, literatoren, tocb noo'it Uit ons woordenboek schrappen de twee wooipdeii, die bij g!eleerde theologen wel eens in discrediet zijn geweest: genade en o.p'enbaring.

Een lang geaochte waarheid wordt ons meestal geheel .onverwachts, duidelijk, een moeilijkheid, die wij meermalen tevergeefe hèbljen beproefd uit dén weg te ruim'en„lost zich plotseling op. Gro.o.te meesters.

op ons op naburig terrein weteii •j^STÉ-'Vertellen hoe ize htan meest eTidente emendaties, hun geestigste interpretaties hebben igevonden op een eenzame •wandeling, , in een luchtig gesprek, jia ook wel in den droom. En walar .zoo'n wölarheid — al is 't maar een waiarheidje — ons deel is geworden, daar gevoelen wij ons beigjenadigd en hunkeren naar de gelegenheid lom iziooTelen moig^elijk deelgenoot te maken ran onze dankbaarheid.

De gedachten a, an een gpooten kring van belangstellenden homdt er, bij' 'ons den lust en h'ooidt er den moed in, ze stelt oins in staat om ook, waar wij' tot vakgenopten sptreken, den meest gepasten, den onderhcudendsten rorm te vinden, den liéfelijksten . toion te treffen: Wie het' groiot paibliek der beschaafden vermag; te boeien heeft ' ook Wel wat te zeegen wat de aanda, cht der geleerden verdient. Een gjoed docent vindt in zijn school-• lokaal vaak iets . merkwlaardigs, waaTnaaT anderen vruchteloos hebbén gezocht in htm istudeervertrek. Want in het istudeerverfir'ek wordt vaak veel te , weinig gedacht aan de groiote wereld, die dan toch ten slotte eenig , Wezenlijk nut zal moeten hebben van het daar verlrichte werk. Maar wie heeft leeren geloojven aan genade en openbaring', die deinst ook daar voor de gpootste inspanning niet terug. Want voor zoover ooit, een mensch iets weet, weet hij (want 'M| geloioifi 'het) dat die in'spaniiing hem indirect een waardig loon zal !schenken, ja op den duur een schat, waarmede hij' anderen van dienst kan zijfn. Efi de voiortdurende gedachte aan het groiote publiek met zijne behoeften opent hem steeds meer de oogen voor dè beperktheid van het measrihelijk kenvermogen, Wiaakt hem 'steeds afkeeriger van het tobben met vraagstukken, waatiopi hem, nooit een duidelijk antwtooi'd zal 'wiorden gegeven, yeel minder éen ant-•woord, dat hij in verstaanbaarder klanken zaj kunnen overbrengen aan anderen. Al meer en mieer zal hij zijn gedachten aftrekken van' 'datgene, waarvoor hij zich ongestlhSkt adht en zich bepalen tot wat nu eenmaal zijn liefde heeft ^gewtekt, zich' wel bewUst dat, wiat hij over al het andere in het midden zora brenglen toch' voor niemand van • waarde wezen zou. , ; Liefde iS'-'t fundament" zal zijn leus zijn. En bij' al wiat hij' 'onderneemt zal hij zich een ig'ehoorzaatn leerling 'betoonen van dien Joodschen 'wijze, die bijl zjjh verhaal uitging van de gedachte: „God heeft de wereld geschapen, • ^ 'wat daarvóór ligt, dat zajl hieï jpp aarde nooiij^' eenig mensch wfeten; nlaar God weet Wet, Hem de dank en Hem de eere. - SoJi Dbo' gloria!

Wij stiellein natuurlijk aan der& '^^m^f'Sm; w^etwisclhap den eiscih', dat hij zijn arbeid tevens 'beheerscïhen laat doer de „piartioüliere" genade en openbaring.

Leuk is. OiO!fe'ïÉ'i; '"iÉiïaime'r, 'waarap; Prof.' H. nog eiens voor het laaitst Ziyn efxamen-lilaat lucht.

Toen ik dertig jaar geleden afscheid nam vaji mijn L; eidsche gymnasiastenj mocht ik hutt' naar ^va arbeid veiklaren: „n< )Oiit heb ik aanleiding gehad, iemiand uwer een onvriendelijk wooird too te voegen, niemand uw'er heeft mij ooiit verdriet gedaan". Maar : gij, 'studenten van thans, hebt mij wel verdriet gedaan, doch' hoogstens twieomaal ieder in zijn - Academisch .Jeven en dan nog tegen .tadl en dank — als ik u molest examinoeren. Yoor dat Werk ben ik altijd oabelcwaam geweest en niets heb ik ooit zóó gehaat als dat.

Meernialen brak Hij er een lans voior de 'examens af te schaffein. Niemiand zal beweren, dat Ihet examen-stelsel niet, doior , voorname bezwaren wordt gedrukt. Of echter de .idee van Prof. Hartm'an te realise eren is?

Als hem' Ket • leven • verlengd wordt, zullen we ongetwijfeld nog wel iets van hem' hooren.

Hij kan , niet lang acihter' elkande'r zwijgen.

Gelukkig

Geloovige natuurkundigien.

Hat wetetiscfaaj) en geloof niet op gespannen voiet behoeveïi te staan, heeft., voor onze lezers geifin bewijs van' noode.

„De , "WaarheiidsvTiend" , w: ijst op een feit, niet ZOO'. onbekiend als het blad 'vyil doen-gtelooven, .n.L dat zoovele natuurkundigen door hun onderzoelai'ngen in hun gieiloiof' , aan God - zij'n gebracht of daarin zijn beivestigd.

De eerste bladjzijde van een pas verschenen, boek kwam ons de verrasssende mededeeling brengen, dat er. .zooveel g^loovige nat'uiurfcündigen z'ijn ge-, weest. Men spreekt méér van, het tegendeel; daarom dacht het ons g(oed er even de aandacht-op te , vestigen.

'n Bekend geleerde, dr E. Dennert, heeft 423-nataur-.onderzoekers en geneeskundigen op dit punt onderzocht en verklaart, diat hij tot zijn blijdschap bevond, dat er 95 pet. waren, die , z: eiden te gelpoven aan •een • God.

Van, dezen waren 37 pet..rechtzinnig, ^hetzij pro-. testantsch, - of roomsch.

Wat de beteekenis dezer .mannen .aang'aat zoo %yaxen .er op de 34 geleerden van den eersten rang 2 onverschillig of agnostisch: A. v. Humiboldt en, Darwln; de anderen waren besliste theïsten (die m een Göfl gelóóven) en 12'van hen namen eeil' positief Christelijk islandpfuilt in. Onder dazen waren Gopernicus, Galileï, Keppler, Newton, Leibni, z, Boy Ie, Euler, V. Halier, C'uvier, Earaday — juist zij, .die den grondslag legden vpórdienieiiwê natu'urwetenschap.

Boyle schreef: „De echte natii'uronderzoek'er kan 'nergens voortgaan in kennis van dê geheimen der schepping izonder Gods vinger te ontdekken.”

De' beroemde Pasteur hee'ft gezegd: , , Ik bid gedurende mijn .arbeid in het laboratorium.”

En de groote scheikundige Lord Raleigh spralc:

„Dat de overtuiging, dis een , Newtion, Earadaf, ''Max­ well hun leven lang; hebben vastgehouden, zich niet vereenigen laat met een wetenschappelijke geestesrichting, is izeker een bewering, waarmede ik mij niet behoef op te houden.”

Het is verblijdend , zooi nog te mogen opmerken, dat er tal van geleerden .zijn, die het blijkbaar eens izijn met onze Ned. Geloofsbelijdenis, als deze in. art. 1 iz.e: gt, dat de natuUr „voor oixze oogen , is als een schoon boek, in hetwelk alle schepselen, groote, en kleine, , gelijk als letteren eijn, die ons de onzienlijke dingen Gk> ds geven te aanschouwen, namelijk Zijne eeuwig; e kracht en goddelijkheid". (Rom. 1 vers 20).

Wel izijn er ook zéér velen, voor wie het boek der natu'ur geen schrift bevat, waarin zij den heiligen Naam Gods .zien geschreven. Maar door Gods genade miag het ook zóó wezen, dat tloor geleerde en knappe, mensdhen de deUigden Gods worden afgelezen uit het boek der natuur.

De beroemde Keppler schrijft: , „Ik dank U o Heer én Schepper, voor al de vreugde, die ik genoten heb in den staat van verrukking, waartoe de aanblik Uwer werken mij g; ebrae, ht heeft." En de groote natuurkundige Linnaeus riep uit: „De ee'UT^Tige Grod is mij voorbijgegaan; welk een kracht en wijsheid en volmaaktheid in al Zijne werken.”

Madler, een sterrenkundige van naia'm, getuigt: „een waar natuuronderaoeker ban geen Godloochenaar iZijn; hij imoet in deemoedizijn knie buigen voor het bestuur van den heiligen'God.”

Gelukkig 'dat er ssoo nbg groote iniannen zijn, die diep zich buigpn voóir God.

Zij-izijn er niet minder om; neen! integendeel, het eert hen;

En het lokt 'anderen uit, om God groot te maken, idaar Hij , het wiaJapdiig-.iSiqom geprezen te worden overal.

Het hoek', hier hedoieM, '''ïs het lijjvigè wetk' van Dr A. Blink Kramer, getiteld: „Natuur en Openbaring", w.a(a< roiver ook ons , Oo; rd'öei werd gevraagd.

Ik hoop dit zöo spjoedjig-jniojffleiijk te geven.

Rèformatie à la Clémenoean.

Telkens hoiort men van naenscïien, die zich' van de voortgezette l"eforma.tie, .welke wij. o, ns ten doel sfcellein, met een Franschen slag zo.uden willen afm'aken. Zij zouden vóór de plaats nog; bekend is, waar de hejpaal in den grond moet worden geslagen, daarop reeds wi-Uen. metselen. Clémenceau 'ZOU de , man naar hiMa hart zijn. Over hem voinden we, in'de „N. R-j Ct.”:

Over Clemenceau zijn altijd grap.p'èn in omloop. Nü"'véi'telt' een Parijis'ch Weekblad een herinneringi aan hem uit een" tijdpeïk, dat nu al Weer ver •••'af lijict, het tijdperk waarin' Clem'enceau Frankrijksi , : lot bestierde: Op zekeren dag .ging éen ondeT-• staatssecretaris Clemenceau het ontweWp van' een - ., .besluit.betreffaruie..een-vgig., belaagrijke - zaak voorleggen. „Mijnheer de. pres-ident", zeide hij', „ik geloof, dat u^ mijn ontwerp wel kunt goedkeuren, ik héb de kWostie grondig bestudeerd". „•Wat", riep de Tijger uit, „u bestudeert dus een kwtestie!" En met olympische kalmte voegde hij er aan toe: „ik bestudeer eï noioït een, ik ' lo, B 'ze alleniaal op.

Door zijn , „oplossinjgten", "'^^iid; ër!; étüdké - vvoii > hf echter geen vertrouwen. Hij kon tenminste geen ste.mmen genoeg, voO'r, ; jh.et, , .; prffi"dentsc!li'ap' op zich vereenigien.

Met zijn , „oplossing'^-van iV'érsatiÜes zit een iederverlegen.

Die matxier is de rechte., niet.• • Maar hieetgebakeirde naturen zullen e^ altijdblijven.

In Amlerika is, , .gelijk bekend, "Ig^rm^Johze'Jki^ingen de zaak-Janssen aanhangig.

Volgens , een inzender inj., , P: e; ., ; j¥^^aelhteiverdt daarmee te la, Bg^gedraald.

Bij vindt, dat te veel oin'. dé z; aiaik-W-ordt 'heengesprongen als een kat om een pot kokende soep.

De Hoofdredacteur dient als volgt van repliek: ;

Was er een téekenaar'-'^an dén staf van „De • Wachter", - we'zouden 'hem; -verzoeken een caïrica-• tuur te' teekehén Tan den redacteur in de gedaante van een: kat heens'pringendö pjm' een kokenden pot. - Het gaat dezen inzender blijkbaar als' dien anderen van wien we verleden week een paar zinnen aanhaalden. Die artikelen over de Janssen-zaak wiaron dubbelzinnig, lauw en halfgebakken. Ook deze inzender wil, dat de redacteur zijn oordeel zal uitspreken over het ondenvijs • van Prof. Janssen. De Janssen-zaak is do pat koke-nde soep'. D; e •redacteur is, de kat. En evenals nu een kat om zulk een kokenden piOit heenspTingt maar dien niet durft aan te • raken, zoo durft de redacteur de Janssen-zaak eigenlij.k niet - aanraken. Hij heeft er : fwat om heen gesprongen.

De inzender vindt dat doien van de kat maar • Wat laf.' Hij zou 'gaarne wat meer betoon van , moed bij die kat zien. Hij zou veel liever zien, dat die kat haar • fluWeelen pootje maar eens' . driestweg aan, dien heeten 'pot, sloeg, en haar roode tongetje in die kokende soep. ., ,

De, kat, schijnt er echter anders , over te denken. , , ', Ook zjj is blijkbaar vol ongeduld om in wat "n'a'der 'contact met. dié lekkere soep te komen. Want ze springt 'er' maar aldoor driftig om heen. 'Maar "toch past , ze wel ..op yoorloopig den |)bt • liiet aan te raken. Wat een dubbelzinnige, lauwe en halfgebakken• kat! Dat al maar om den pot .•heên springen, 'tis Kaast niet langer aan te, zien. • , iOnuitstaanbaarl 't Is-om, er kregelig bij to worden. i Want wij zouden ook zoo graag eens weten hoe die soep toch smaakt. .En als die kat, nu eers'l; eens proefde, daiU ko^n zij hét ons weer vertellen.

Wam die kat is Joch een kenner op het gebied van soep. Een soep-autoriteit. Toe kat, doe lüet langer zoo dubbelzinnig. Tïap moedig toe. En zeg het ons dan hoe de soep smaakt. Dan is de zaak uitgemaakt. Men zou zoo 'n v& rvelende, lamlendige kat midden in dien pot met kokende soep gooien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juni 1921

De Reformatie | 8 Pagina's