GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vlaamsch koren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vlaamsch koren.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV. De tnolensteen der critiek. „Vlaamseh koren" zoo' noemde ik de beide kleine boekjes, die ik in m'n vorige artikelen behandelde, „Uit mijn rommelkas" van Felix Timmermlans en Antoon Thiry's „Pauwke's Vagevuur"'. Ik'kwam tof deze benaming, omdat de rijkdom aan volle gedachten, die in deze zonnige boekjes geborgen ligt, in mij de impressie ontgloeien deed van de diepneerbuigende korenaren, zwaar van rijpe vrucht, die ik op het zinderende zonneland van Vlaanderen in al hun verrukkende weelde heb' gezien. En zoo^ als men telkens weer getroffen wordt door denzelfden overvloed die op den Vlaamschen aklter wast, zoo bewondert men ook steeds opnieuw de gedaohten-schat, die geborgen ligt in vele der geschriften, die de Vlaamsche literatuur heeft voortgebracht.

Want de beide genoemde boekjes zijn waarlijk niet de eenige, die vol zijn 'als hét Vlaamsche koren. Wat is niet „De Vlaschaard" van Streuvels een diep-doorvoeld boek, of Sabbe's „Een Mei van vroomheid", Timmerm'ans' „Begijnhofsproken", Buysse's „Bolleken", om nu maar aan enkele heel bekende geschriften te herinneren. En dan staan daar naast nog vele, die evenzeer de aandacht verdienen, ofschoon ze minder zijn opgemerkt. Zoo de beide romans van Sabbe: „'t Pastorken van Schaerdijke" en „Aan 't minnewater'', beide vertegenwoordigers van de Vlaamsche volkspsyche van typeerende kracht; „De Regenboog" van Hugo Verriest, een bundel schetsen uit het Vlaamsche leven, zooals de toegewijde zielsverzo^rger het in z'n langen priesterloopbaan heeft leeren kennen; de bekoorlijke „"Vlaamsche Volksvertelsels", die Guido Gezelle heeft opgeteekend, omdat hij, ïijn menschenkenner, er primitieve poëzie in voelde, ongesbonden van vorm, mkar uiting van 'de „zingende volksziel" en vol kinderlijke blijmoedigheid. En dan de vele geschriften, die vertellen van den laaienden oorlogsbrand, zc^oals die het Vlaamsche volk heeft geteisterd, van het zware wee, waaronder .Vlaanderen verbloedde: Streuvels' „In Oorlogstijd", de „Oorlogsnovellen" van Ernest Claes met 't aangrijpende verhaal „Van een schamel moedertje" als onbetwistbaar het beste, 'en zooveel andere, die doen zien, hoe de groofe wereldnood ook in het Vlaamsche leven diepe sporen heeft ingedrukt.

Met opzet noemde ik deze in genre zeer verschillende boeken op — de rij zou nog belangd rijk uit te breiden zijn — om er de aandacht op te vestigen, hoe veelvormig de reproductie is van het Vlaamsdhe leven, terwijl toch '.altijd weer dezelfde eigenschappen op den voorgrond treden, devotie, naïeveteit, humor, in rijke scihakeering van verrassend fijne en dikwijls diep-wortelende gedachten.

Vandaar dan, dat bij een beschouwen Van het nieuwere Vlaamsche proza 'de gedachte in u opklimt aan den Vlaamschen korenakker, met z'n van vruchtzwaaxte buigende halmen. Én ge bedenkt met vreugde, hoeveel kostelijk graan overblijven zal, als in rustige samenspreking over .deze boeken, het kaf, dat ook onder 'dit koren gevonden wordt, door den dorschvlegel der critiek wordt afgescheiden.

Zonderling daarom doet het u aan, dat juist tegen dit zoo sympathiek deel der babderne Vlaamsche kunst verzet opkomt van den Vlaamschen kant zelf. Wel wisten we sinds lang van het bestaan der „Boomgaard-groep", (jongeren, die zich in het tijdschrift „De Boomgaard" hebben vereenigd), die tegenover de dorpsverhalen, Jandsehapsbegchrijvingen en détail-beschouwingen van het leven 'der landelijke eenvoud wilden stellen de analyse van het veel verder grijpende, veel meer gecompliceerde groote-stads-bewegen, omdat daar de mensch intenser leeft en de polsslag sneller gaat. Ook kenden we den tegenstand, die van de pessimisten (als Vermeersch) is uitgegaan, omdat zij het stralende optimisme, dat overal als zonneglans over het idyllische proza ligt uitgespreid, in strijd achten •met de werkelijkheid, die somb'er is en nevelgrijs. 'Zonder nu deze tweeërlei openbaring van antipathie te beoordeelen of te veroordeelen, is ze voor ons verklaarbaar als de uiting van andere, gieheel tegenifetrijdige mentaliteit; het karakteronderscheid onder de menschén trekt natuurlijk ook door tof het terrein der kunst.

Maar niet eerder npg zagen we een oppositie tegen wat ik nu gemakshalve het idyllische 'proza noem, om redenen, die uit het karakter van deze kunst-groep zelf voortvloeien, het naïeve, of wil men, het primitieve.

En zulk een verzet komt thans van den kant. van het Vlaamsche tijdschrift „Vlaam'sche aibeid". Daarin qualificeert een der leiders, Karel van den Oever, dit proza als de uitbeelding van een „pseudo Vlaanderen", bedriegelijk, misleidend dus. ZeHs profeteert hij, dat deze literatuur door haar „gemaniereerde toestanden", „speelgoedachtige uitbeelding", „beschrijvingen naar factuur van oud-Vlaamsche schilderijen" niet blijvend zal kunnen zijn En voorzoover dit proza terugvoert naar het verleden, naar de middeleeuwen b.v., ziet hij niet een werkelijke reproductie, „maar een decadent, gefingeerd aanvoelen, zoodat een historische levensen tijdswaarde niet" bereikt werd". De menschén, die men ziet, zijn geen levende wezens, maar poppen, die „met het houterig-kleurig gebaar der poppenkast" staan „op den achtergrond van een schilderachtig stadje, dat echter dood (is)".

Stellig is deze vernietigende critiek, die 'als de molensteen het koren verplettert, merkwaardig èn om den toian, van wien ze komt, èn om^ den tijd, waarin ze zich uit, juist aan den vooravond van de huldiging; , die. men een der bekendste vertegenwoordigers dezer kunst, Felix Timmermans, wil bereiden, i)

Ik moet eerlijk bekennen, dat ik Karel van den Oever, belangwekkend kunstenaar ongetwijfeld, altijd gehouden heb voor een medestander, een vriend van de détail-kunst.. Zijn teer-romantische • „Kem'pensche vertelsels" toch staan heel dicht bij het

idyllische verhaal van 't Vlaamsche landleven; en wie z'n „Oud-Antwerpsche vertellingen" gelezen heeft, weet, dat hij toch ook teruggrijpt naar het „schilderachtig", milieu eener oude Vlaam'sche stad als decoratief achter en ronH het doen van z'n menschen; of hij daarin altijd „een historische levens-en tijdswaarde" heeft bereikt, laat ik dan nog maar in 't midden.

Nu schijnt dit eigen werlc niet best vereenigbaar met de zoo juist genoemde critiek op gelijksoortigen arbeid van anderen, maar het is in ons blad niet op z'n plaats, een verklaring te zoeken voor de houding van Karel van den Dever; dit toch is een quaestie van zuiver literairen aard. Maar wel is voor ons de vraag van belang, of hij gelijk heeft, juist omdat tegenwoordig het nieuwere Vlaamsche proza veelvuldige belangstelling vindt, met name onder de jongeren, en omdat er zooveel in is dat groote bekoring voor ons heeft.

Op deze vraag dan meen ik ontkennend te moeten antwoorden. Natuurlijk heeft de idyllische literatuur gebreken, gebreken ook wel van het soort, dat Karel van den Oever wraakt, maar hij oordeelt veel te eenzijdig en veel te fel, als hij algemeen maakt, wat slechts zeer bijzonder is, Niet een „pseudo Vlaanderen" zooals hij zegt, maar het werkelijke, levende Vlaanderen spreekt uit deze 'kunst, de echte Vlaamsche geest, die juist op de dorpjes en in de vergeten gehuchten bewaard bleef, omdat de frissche geur der nialsche beemden hem zuiver hield. Diaarom is ook onjuist de beschouwing die de criticus heeft over de menschen, die in deze boeken optreden. Een figuur als Pauwke uit „Pauwke's vagevuur" is waarlijk niet een pop „met het houterig-kleurig gebaar der poppenkast", maar een mensch, een levend mensch, die gebroken ligt onder de geweldige zieleworsteling tusschen geloof en twijfel, wiens strijd juist daarom zoo zwaar is, wijl z'n naïeveteit en devotie zoo groot zijn. Dat is niet de beelding van „gemaniereerde toestanden", maar de ontleding der diepste menschelijkheid, te zuiverder, wijl ze staat „op den achtergrond van een schilderachtig stadje", waar naïeveteit werkelijkheid is.

En zijn niet de trotsche boer Vermeulen en z'n zoon Louis uit Streuvels' „De Vlaschaard" echte menschen, - of de frissche Schellebelle, of Barbele, de zorgende moeder? Echt zijn ze, omdat ze werkelijkheidsfiguren zijn, omdat de kunstenaar ze gezien heeft in de verhoudingen van hun Vlaamsche leven, dat hij kent in al z'n roerselen en bewegen.

Hetzelfde geldt in misschien nog sterker inate van Lida en Rik uit „De Oogst". Wat is er toch voor gemaniereerds in hun onuitgesproken liefde of in de uitbeelding ; der zwoegende' pikkers, die in de priemende zonnehitte gebogen staan over den oven-heeten grond? Is dit boekje niet veeleer een aangrijpende compositie van werkelijkheids-elementen, zooals de musicus uit de enkelvoudige tonen van zijn instrument schept de machtige klankensymphonie? Herinner u ook eens het van leven tintelende boekje van Maurits Sabbe „Een Mei van vroomheid". Nooit heb ik er zoo de echtheid van gevoeld, dan nadat ik, met het boek in de hand, Brugge heb doorgewandeld en de Brugsche menschen in hun doen en laten heb leeren kennen en hun taal heb gehoord. Waarlijk, ge krijgt hier niet een „beschrijving naar iactuur van oud-Vlaamsche schilderijen", maar doorleefde en doorvoelde werkelijkheid.

Gelijke ervaringen heb ik opgedaan wat betreft .Timmermans' „Het Kindeken Jezus in Vlaanderen" (ik sprak daarover reeds in m'n tweede artikel) en , , Begijnhofsproken" van Timmermans en Thiry. In het Brugsche Begijnhof-kerkje heb ik b.v. Cicielken, het portiereske (uit „Eccehomo en het bange portieresken") in levenden lijve gezien en den simpelen Baldwienus (uit „De Ivooren Fluit").

En daarom kan ik het oordeel van K. van den Oever niet waardeeren. Er zit natuurlijk een element van waarheid in, in zooverre de fantasie der auteurs de weAelijMieid heeft omkleed, (wat hier en daar wel nawijsbaar is), maar ook dan nog blijft de critiek veel te heftig en verliest ze, door haar onjuist generaliseeren de zoo noodige objectiviteit.

De Vlaamsche steden zijn in deze literatïiur waarlijk niet gemaakt tot „villes mortes" (doode steden) en „strakke conterfeitsels" (= afbeeldingen) van lang verstorven' leven'. En de uitbeelding van de naïeve, „primitieve" menschen, die gelukkig onder de eenvoudigen van Vlaanderen noig niet verdwenen zijn, doet Vlaanderen heasch niet worden „alleen nog de dooie mummie en een antiquariaat in Europa". Zeker de oorlog heeft ook hier veel veranderd, veel van het naïeve vermoord en mei de ellende van den modernen mensch ook Jiet Vlaamsche leven geïnfecteerd, maar, ik zeg .weer gelukkig, heeft het Vlaamsche volk, het werktelijke Vlaamsche volk dat tusschen de Nethe en den Yser woont toch niet al z'n oorspronkelijkheid verloren. Wellicht zijn de trekken van het karak'ter-beeld minder duidelijk waarneembaar, dan in verschillende van deze, meest, vóór den oorlog geschreven boeken — vandaar misschien-de felle uitval van den criticus — ze zijn er toch, omdat het Vlaamsche volk er is. En zooals de geuren der bloeiende landen al wat daaromheen is doortrekken, , zoo beheerscht ook de Vlaamsche geest al de verhou­ dingen dezer literatuur. En dan geldt ook hier, met eenige variatie het karakteristieke woord van Felix Timmermans, uit de „Binnenleiding" van zijn „Begijnhofsproken", „en wie hem niet rieken en Mocht verwij te het niet (aan deze boeken) maar zijnen neuze"

Vooral echter kan ik niet meegaan met de conclusie, waartoe Karel van den Oever komt, n.l. dat dit proza voorbestemd is om te verdwijnen. ^) Want wie eenigszins op de hoogte is met de historie der Vlaaansche literatuur (ik hoop in een volgend artikel iets daarvan te doen zien) weet, dat het juist "'t idylische proza is, dat onder de • verschillende evoluties, die de Vlaamsche kunst doorgemaakt heeft, is staande gebleven, 'omdat het boven al de van buiten gekomen en dikwijls halfbegrepen . invloeden vóór had, dat het wortelde in het Vlaamsche leven zelf en dus zich aansloot bij den Vlaamschen geest.

Hoe lang hebben niet de zuiver idyllische werkjes van Conscience geleefd, „De Lbteling", „Blinde Roza", „De arme Edelman", „Baas Gansendonck", en de berijmde paralellen van 'Jan van Beers, wiens werk zoo precies de sentimenteelmystieke trek van het Vlaamsche rolkska, rakter weergeeft! Men lette er ook eens op, dat door al de nieuwe ideeën van het tijdschrift „Van Nu en Straks" heen, het werk van 'Pol de Mont, Vrouwe Courtmans, de.gezusters Loveling, Anton Bergma, nn van beteekenis is gebleven. En imen oordeele dan of v. d. Oever's bewering omtrent de latere en in vele opzichten zelfs sterk verbeterde - vorm van deze zelfde kunst op historische gronden rust. Integendeel, ik meen, dat er veel meer reden is, om, mede op grond van de historische ontwikkeling, te gelooven, dat het beste van dit nieuwere proza niet verdwijnen, maar blijven zal, juist om de eigenschap"pen, 'die Karel van den Oever als de kiemen van bederf ziet.

Daarom brengt deze critiek naar mijn gevoelen ons dichter bij het verstaan van, de waarde dezer literatuur, evenals de molensteen, die de graa, nkorrels verplettert, ons verschaft het voedsel, dat in die korrels geborgen lag.


1) Medio October zal Timmermans door "Vlaamsche en HoUandsche kunstenaars met een twee-daagsch feest worden gefêteerd (N. R. Ct. van 9 Sept.).

1) Dat er ook in .België . anders ower .gedacht' wordt, bewijst wel het feit, dat Timmermans tot t.wee leger., toe den drie-jaarlijkschen officiëelen prijs' heeft gekregoii. (voor. . . Symphorosa" en „Het Kindeken Jezus ...

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Vlaamsch koren.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 oktober 1922

De Reformatie | 8 Pagina's