GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij den ingang van het nieuwe jaar, dat inet al z'n maanden en dagen als een ongeopende rol weer voor ons ligt, wenschen we in te stenmien met de „bede", die d'e dichter ten Kale ons op! de lippen legt, als hij ons uitnoodigt:

Komt, Iaat ons samen nederknielea Voor Hem, die ons geschapen heeft! Hem zij d'aanbidding onzer zielen. Die 't leven is en 't leven geeft! Hij strooit de jaren voor zich henen. Gelijk de landman 't koren strooit. De tijden kwamen en verdwenen, Der tijden God verandert nooit.

Ja, ook uw liefd', o God van zegen! Is eeuwig, wijl Gij liefde zijt. Gij leidt ons op de rechte wegen. Gij sterkt ons in den goeden strijd. Als w'in den geest al 't heil verzaamlen. Dat g'in een enkel jaar ons schenkt, Dan buigen w'ons in 't stof en staamlen: „Wie zijn wij. Heer! dat g'ons 'gedenkt? "

Schoon wij de starren tellen konden, Uw gunstbewijzen telt niet één; Wij, wij vermeerdren onze zonden. Maar Gij uw goedertierenheen. Ifc ben geringer Heere, Heere! Dan al het heil, dat mij weêrvaart. Uw goedheid, die ik heden eere. Is wel een eeuwig danklied waard!

In 's Heilands naam kom ik u smeeken: Vernieuw m'uw hefd' in 't nieuwe jaar. Laat m'uw vertroosting niet ontbreken, Omiing mij met uw englenschaar! Breng ons terug van onze dwahng. Maak van den dienst der zonde ons vrij. En geef, dat iedre ademhaling. Een lofzang aan uw liefde zij!

Wil door uw zegen ons verblijden, Zoo ons de blijdschap heilzaam is; Of wel — beschikt g'ons kruis en lijden, Zoo heihg ons door droefenis! Laat ons geen wereldsch goed bejagen, Dat met de wereld henen drijft, Maar, naar dien waren rijkdom vragen. Die onverderflijk overblijft.

En mocht dit jaar mijn laatste wezen, üeef, dat het ook mijn beste zij! Die alle wonden kan genezen Hij balsem' en geneze mij! Wees, Heiland, mij van God gegeven. Het licht, waar 't brekend oog op staart! Dan wordt mijn sterven mijn herleven, En 't uur mijns doods mijn hemelvaart.

Het Christelijk Congres voor Jongeren.

I

Hoewel dat wat betrekking heeft op den axbeid onder de Jeugd niet behoort tot het terrein, dat deze rubriek bestrijkt, meen ik voor dezen keer van den regel te mogen afwijken, om onzen lezers verslag te doen van het Congres voor Jongeren, dat op den 2en Kerstdag te Amsterdam werd gehouden. De aankondigingen, die tevoren in de pers zijn verschenen, zullen ongetwijfeld veler belangstelling hebben getrokken, met name van hen, die arbeiden onder de rijpere jeugd, en er zullen onder onze lezers zijn, die, ver van Amsterdam wonende en dus niet in de gelegenheid' zelf te komen, omtrent dit Congres iets meer hooren willen, dan een persverslag uiteraard geven kan. Daarom neem ik de vrijheid, af te wijken van den regel, en van dit Congres iets te zeggen.

Maar niet alleen toch is het om aan den wensch van die belangstellenden te voldoen, dat ik schrijven ga. 't Is vooral ook om iets weer te geven, van den machtigen indruk, dien zulk een samen-Êomst maakt, en te wijzen op de uitnemende beteekenis van een Congres als dit. Tweeduizend jonge menschen, van allerlei ontwikkeling en stand, van verschillende nuanceering ook wat hun kerkelijk belijden betreft, waren in de smaakvol versierde kerk op den Kloveniersburgwaal samengekomen, op den oproep van het Comité van Voorbereiding, dat de groote gedachte van het Congres: „Opdat zij allen één zijn in U" op een breed-uitgespannen draperie had aangebracht.

Een in den Eenige, dat was de vaandelspreuk, die al deze jongemenschen vereenigde en die de gewijde grondtoon vormde van het spontaan, eerbiedig gezang, 'dat onder de voortreffelijke begeleiding van den bekenden Jan Zwart, in het liturgisch, eerste gedeelte van het Congres staande werd aangeheven. Bij monde van den Voorzitter, Dr W. J. Kolkert, legde de Vergadering de geloofsbelijdenis af, werden eenige Schriftgedeelten gelezen, werd de zegen des Heeren gevraagd over het werk, dat men stond te beginnen. Er lag wijding, diepe wijding in dit begin, dat de belijdenis van allen was in gezang en gebed vaal het Een zijn in den Eenige.

Toen sprak de Voorzitter zijn openingswoord, dat de bedoeling van het Congres aangaf en de Sprekers introduceerde. Waartoe zijn we hier? , aldus vroeg Dr Kolkert zijn gehoor. Om elkander en . om God te ontmoeten. Niet om weg te nemen dus de nuanceeringen van het belijden, niet om een fusie tot stand te brengen tusschen de verschillende gezindten. Want, al is er onder ons veel verdeeldheid, veel zelfzucht en principiën-reiterei, de pluriformiteit der kerken, is niet haar zonde. Maar dat onze blik beneveld is op onze eeiiheid in de hoofdzaak, dat is onze zonde. En daarvan willen we belijdenis doen op; dit Congres en elkander op het hart binden, dat wederzijdsche stemi noodig is.

Zoo ongeveer formuleerde de Voorzitter de bedoeling der samenkomst, alle bestaande schakeeringen opheffende in de eenheid in God, krachtig opwekkende tot een samengaan in gemeenschappelijke actie.

Na een klein orgelconcert in den geest als we die van Jan Zwart kennen, betrad vervolgens Dr J. Eykman, Directeur der A. V. v. J. M., den kansel om te spreken over „De Groote stad en wij, jonge menschen".

We groeien niet in een makkelijken tijd op, zoo begon de heer Eykman. Zeker heimwee kan over ons komen, als we lezen en hooiden hoe de jeugdtijd, is geweest van het geslacht, dat nu verdwijnen gaat. Er is zoo groot verschil in sfeer tusscheii ons en een vorig geslacht. Twee dingen' vooral stonden in den vroegeren tijd op' den voorgrond: het gezin, met z'n strenge tucht, z'n eenheid, regel, gezelligheid, band, en de werkkring, waar veel gebeurde, in harmonie met het gezinsleven.

Nu is dat alles anders geworden. De historische lijn is losgelaten. Duizenden z'ijn uit dat milieu losgeraakt, omdat er geheel andere huiselijke-en arbeidsverhoudingen zijn gekomen. De jonge menschen zijn nummers geworden van het groote ge^ heel, 'massa-artikel. De vloek van het eenvormige ha^igt over onzen veelszins zoo Icnappen tijd. Het eigene, dat de jeugd vroeger vond in het gezin, gaat ze nu elders zoeken, in spel en sport. Maar de groote stad, die steeds zich uitbreidt, neemt gaandeweg de gelegenheid daartoe weg, en ook, de leiding van de jeugd is in handen gekomen va.n speculanten, , die geld tracliten te slaan uit prikkelzucht. Er is een wereld gekomen van gansch ander aspect. En daar staan we niet buiten, maar midden er in. Aan die wereld hebben ave onze jongeren verloren, niet in de eerste plaats aan theosophie en occultisme. En dat is het vraagstuk, waarvoor we staan.

Nu bedoelt dit Congres niet de oplossing te geven van 'dit vraagstuk: het wil het alleen onder de oogen zien. En daarbij staan twee dingen opi den voorgrond: dat alleen een oplossing komen kan, als elk voor zich meewerkt; en dat we de mogelijkheid zoeken, om die duizenden te winnen, die nu buiten onze gemeenschap hlijven. Die taak is groot, maar onze bemoediging is het: vreest niet, gelooft alleenlijk.

Er ging bezieling uit van dit met warmte gesproken woord, dat, in andere toonzetting, weer het Een in den Eenige tot motief had.

Toen was het woord aan Mejuffrouw C. J. A. ten Boom, om „Een nieuwe taak" den congressisten voer te houden.

Ook zij begon met te wijzen op het verschil tusschen voorheen en thans, gety2> eerd in een padvindersversje, dat de vreugde uitspreekt over het voorbijzijn van het oude. Maar die oude tijd was voor het meisje heel waf veiliger. Nu neemt |de vrouw in het publieke leven een groote plaats in en dat heeft verhoudingen gebracht, waarop we ons dienen te bezinnen. Daarbij komt als vanzelf naar voren de tweeërlei taak, die wij hebben: als persoon, in het ons geven aan den arbeid ivoor het koninkrijk Gods, als vereeniging, in ruime oriënteering. De jonge menschen vinden in hun dagtaak geen bevrediging meer, omdat die geheel machinaal is geworden. En daarmede moeten wij rekening houden. We moeten trachten die velen te bereiken. En dan hebben we een groeten voorsprong op de neutrale Jeugdactie, omdat we arbeiden in 't geloof, niet in eigen kracht. Er moet uit ons midden voortkomen een nieuwe strooming, die niet voerbij gaat aan hen, die we nu niet bereiken, en daarbij is onze kracht, dat we mede-arbeiders zijn van God.

Wat nu in deze drie inleidingen vooral typeerde, was de juiste intonatie naar het doel van 't Congres: 't versterken van het eenheidsbesef, van de noodzakelijkheid tot gezamenlijke actie, van de roeping tot .samengaan in eenerlei werk.

En dat de jeugdige congressisten deze leidende gedachte hadden verstaan, bleek uit de wijze, waaxop zij instemden met den slotzang:

Trek uit, wakkre schaar Ten heiligen strijd!

„Bij Jezus is 't licht", het thema van dezen zang, was de gedachte, die men uit de morgensamenkomst meenam.

Tot 2 uur werd daarna het Congres opgeschort.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 januari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's