GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Samenwerken” op onderwijsgebied.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Samenwerken” op onderwijsgebied.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Meer dan eens is er gesproken over moeilijkheden, diei er voor onze gereformeerde a, ctie zouden rijzen, zoodra het erop aankwam samenwerking te zoeken met menschen, die • niet kerkelijk gereformeerd zijn. In meer dan één plaats gaf die samenwerking, soms zelfs reeds enkel do poging tot samenwerking, aanleiding' tot minder aangename gebeurtenissen. En meer dan eens heeft men zich wél eens afgevraagd, of samenwerking wel mogelijk zou zijn, indien niet bij regtement in ongeveer alle mogelijkheden was voorzien.

Nu is de zaak echter deze, dat het practisch onmogelijk is, in alle gevallen te voorzien — men kan ook zeggen: alle gevallen van te voren te zien. Daaruit zou dan volgen, dat samenwerking ten eenenmalo onmogelijk zou zijn.

Menschen, die zóó spreken zijn werkelijk niet optimistisch. Maar dikwerf zijn het wél menschen van de practijk, die min of meer onaangename ervaringen hebben opgedaan. En zoodra zij over het onderhavige thema beginnen te spreken, raken ze op hun praatstoel, en laten ze verhalen hooren — het ééno dikwerf nou; sprekender dan hot andere, - — en hun woord maakt vaak in breeden kring indruk.

Nergens was de samenwerking meer onmogelijk dau bij hen — zoo luidt da.n gewoonlijk de eindconclusie. En geregeld "heeft dan 'de andere partij natuurlijk de schuld. Terwijl bij die „andere partij" even natuurlijk déze zijde de schuld heeft.

Nu is het niet onze bedoeling op bepaalde feiten te wijzen.

Dat zou weinig stichten, en dal zou tenslotte eerdc> -i' verwijderen, dan vereenen.

Maar wel zullen we een poging wagen enkele meei; principieelc punten aan te raken.

Wanneer we spreken, over samenwerking, dan it^ tweeërlei mogelijk.

Het gaat om samenwerking met menschen, die ten principieelc van ons niet verschillen, maar die alleou een anderen kijk hebben op liet kerkelijk leven.

Of — wat ook mogelijk is — we werken samen met menschen, die een andore beschouwing hobbeiL ten principieele, — een andere Schriftbeschouwing in de eerste plaats, en missctóen ju verband daarmee, een andere beschouwing omtrent allerlei kwesties van

liet practischo leven; als daar zijn: Zondagsviering, toone-el, dans, etc.

Slet beide groepen komen we op onderwijsgebied meer dan ééns in aanraking, en het lijdt geen twijfel, of op meer dan ééne plaats zouden we geen christelijke school (speciaal' denk ik hier aan M.O.-inrichtingen) kunnen hebben, wanneer er niet werd samengewerkt door christenen van zoo betrekkelijk ver uiteenloopendo levensbeschouwing.

AA'anneer we nu spreken over een dergelijke samenwerking, dan is het o.i. goed wél te onderscheiden. Immers het gaat in den regel over twee kwesties: over de kei'kelijke kwestie, en over vragen van meer algemcene strekking.

In het eerste geval nu, daar, waar men tenslotte alleen te doen heeft met menschen van gereformeerde confessie zijn moeilijkheden meestal niet zoo heel groot. Zeker, het is bekend, dat er in meer dan ééne plaats wel eens moeite kwam. Vooral daar, waar men reeds vroeger, toen liet nog zo-o moeilijk was gereformeerd© scholen — of wil men in het algemeen — Christelijke scholen te stichten, met veel opoffering een eigen school had gekregen. Het bleek dan meer dan eens, dat onze kerkelijk gereformeerde menschen, het offeren meej' gewend, in staat waren een school te stichten, terwijl, men van Hervormde zijde zoo ver niet kon komen. Dat men dan later wèl wilde samengaan, terwijl eerst door onze menschen de school was gesticht, dat men dan minstens evenveel zeggenschap wcnschte als de eerste stichters — wel dat zijn dingen, die wel eens tot wrijving aanleiding gaven.

Maar de nieuwe onderwijswet maakt het in onze dagen zoo gemakkelijk nieuwe (ook hervormde) scholen te stichten, dat de practijk hier feitelijk geen moeilijkheden meer geeft. Immers, geholpen door de wetde Visser, kan ieder, die nog een weinig energie heeft, nu een school stichten. En van harte hopen we, dat onze menschen, liever dan te vechten en te .klagen over de moeilijkheden van het „samenwerken", maar medewerken, om den (als het anders niet gaat) toch óók nog maar een hervormde school te stichten. Ook al doet het hen wat vreemd aan, dat in sommige kringen de vraag naar christelijk onderwijs eerst urgent begon te worden, toen het goedkoop werd. Maar hier vergete men nimmer, dat er bij onze hervormde broeders en zusters toestanden zijn, die niemand meer kan betreuren dan zijzelf, en die wij ons héél moeilijk kunnen indenken. Laten - we steeds dankbaar zijn, wanneer het christelijk onderwijs bloeit, ook al geschiedt dat dan soms langs een weg, dien wij nu niet bepaald het eerst zouden gekozen hebben.

Maar wanneer we komen op het terrein van hot M.O., dan staat het wel vast, dat er schier' 'geen enkele plaats is in ons land, waar de gereformeerdehervormde groepen, en de kerkelijk gereformeerden elk op zichzelf sterk genoeg zijn, een inrichting „te stichten en in stand te houden". Misschien wel gaat zulks alléén in die plaatsen, waar het thans reeds geschiedt. Het zal dus herhaaldelijk voorkomen, dat deze groepen op elkaar zijn aangewezen.

Nu kan niet ontkend, dat allerlei oorzaak hier wel eens een minder prettige verhouding brengt. Hoe zou het ook anders kunnen? Immers de menschen blijven „maar" menschen, met hun eigen kortzichtig bestaan. En dan is er veel te verklaren, wanneer we dat nooit vergeten. Bovendien ligt er wel eens iets pijnlijks in, die groepen te moeten erkennen, die men jaren lang als een soort „niet geteld" menschdom heeft terzijde gesteld. Maar welke de toestanden ook zijn mogen, telkens weer zal blijken, dat bij samenwerking tusschen deze igroepen tenslotte alleen de kerk de scheiding zou kunnen 'brengen. Omtrent alle gewichtige zaken van godsdienstig en zedelijk leven is men het ééns, irnaar alleen de kerk brengt de scheiding, of dreigt zulks te doen.

Dit nu lijkt ons een volmaakt onjuiste houding.

Wanneer we op een bepaald terrein op elkaar zijn aangewezen, laten we dan voorop-stellen, dat we het belang van de zaak, waarom het gaat, zoeken.

Er mogen dan geen secundaire belangen naar voren komen.

Het mag niet worden: „ook in het M. O. zoek ik allereerst de kerk", „en in de tweede plaats pas de' school, over welke we praten". Wanneer we spreken over een Chr. M. O.-inrichting, dan hebben we het allereerst over deze school en over de opvoeding en over het onderwijs, dat onze kinderen aan die school moeten ontvangen. En nu is het zeer wel mogelijk in de practijk van het onderwijs botsingen op dat punt te vermijden.

Wanneer historische kwesties worden aangeroerd is het inderdaad wel mogelijk, de objectieve feiten te vertellen, en verder de e i g en predikant en de ouders te laten zorgen.

Ondergeteekende heeft herhaaldelijk dat in de practijk ondervonden.

En ten slotte zal bij menschen van goede trouw ten dezen opzichte ons onderwijs steeds in goede handen zijn.

Inderdaad over de samenwerking tusschen de Gereformeerden van onderscheiden kerkformatie behoeft men niet bevreesd te zijn. Die is bij menschen met karakter steeds mogelijk.

Maar dan moet o. i. die samenwerking déze zijn, dat de onderscheiden kerkelijke richtingen volkomen „gleichberechtigt" naast elkaar staan. Niet zóó, dat één van beide zoo - ongeveer in een bijwagen achteraanfcomt (b.v. 2/3 der bestuursleden en nooit meer dan 1/4 van het personeel!). Dergelijke bepalingen moeten van meet af aan prikkelen.

Men zij ook hier loyaal. Het gaat niet om kerkelijk maar om christelijk onderwijs.

Moeilijker wordt echter de kwestie, wanneer men voor de samenwerking is aangewezen op hen, die het „christelijk" in hun vaan schrijven, maar wier levenspractijk en belijdenis ten eenenmale afwijkt van de Gereformeerde.

Er zijn menschen, aan wier hart we tenslotte niet mogen twijfelen. Lieve menschen, wier optreden teer en godvruchtig is •— menigmalen. Maar.... zij wiUen van een scherp omlijnde geloofsleer niet weten; zij wijken in menig opzicht van do gewone gereformeerde levenshouding af; Zondagsviering — houding jegens den eisch tot trouwen kerkgang, óók voor jonge menschen, inbegrepen — beteekcnt voor hen iets anders dan voor ons; dikwerf heeft allerlei buiten-kerkelijke religie hun sympathie; en, meer door de practijk-eischen dan door beginsel gedreven, geven ze zich aan de zaak van het Chr. Onderwijs, speciaal het M. O.; maar vastigheid van lijn valt in hun optreden niet te ontdekken.

Zoo zijn er.

Zoo zijn er, óók onder de mannen en vrouwen met 'welke we somwijlen moeten samenwerken. En in dergelijke gevallen „zit er" niet „de kerk tusschen" '— zooals men dan wel eens gelieft te zeggen — maar wel degelijk het beginsel.

Wat is hier nu onze positie?

Een zeer moeilijke.

Zeer moeilijk — óók om een eigenaardige reden. Dikwijls gevoelen onze Herv.-Ger. broeders zich tot deze menschen in andere verhouding dan wij. Gemakkelijker. Van d' eenen kant kunnen zij zich makkelijker uitspreken dan wij, omdat niemand hen in dit geval van kerkisme kan verdenken. En van d' anderen kant staan zij er gemakkelijker tegenover, wijl zij méér dan wij met deze menschen in aanraking komen; soms reeds op ander gebied met hen samenwerken, hen dus kennen, en hen waardeeren in hun verdiensten.

En juist daartioor wordt voor ons dikwerf de positie nóg moeilijker. Immers ongewild en onbedoeld zouden we ons ter oorzake van deze gewoonlijk „ethisch" genoemde, „broeders", van onze "Herv.-Ger. vrienden kunnen verwijderen. En alzoo zou toch de zaak weer een „kerkisüsch" cachet krijgen. En hoewel de naam „ethisch" zonder meer hier onjuist kan worden genoemd I- immers een eüiisch christen behoeft nog niet zóó te zijn als de geteekende - toch kan in "t gemeen \vel gezegd, dat in deze richting wel de moeilijkheden en de bezwaren zich voordoen.

Welke moet nu onze houding zijn in deze gevallen?

Wel — we meenen, dat hier een zeer ernstige vraag wordt gesteld. Ja, het is ook een zeer tee re kwestie. Maar dan even ernstig als teer.

Laten we voorop stellen, dat onder de z.g. ethischen wel degelijk moet onderscheiden tusschen tweeërlei type.

Het type van de serieus en; en het type van de modechristenen.

Met die serieusen is het zéér goed te wagen. Er is bij hen een ernstig pogen om ons te begrijpen en ons ter wille te zijn. Zij verstaan, dat het Ijij ons inzake Zondagsviering, en dergelijke, gaat om ons heilige dingen; en zij respecteeren dat. En wanneer menschen van dit type van "christenen verbonden zijn , aan een inrichting voor M. O., waar ook Gereformeerden hun kinderen zenden, dan verstaan zij hun taak en verplichting jegens deze ouders en jegens hun school.

En deze menschen hebben dan ook geen bezwaar, dat door ons a priori xekere eischen worden gesteld en zekere garanties worden gevraagd.

En déze garanties zijn beslist noodig tegenover anderen.

Véé1 willen we daarvan niet zeggen. Maar o.i. staat het vast, dat jegens zekere personen en richtingen door ons zéér iDeslist moet worden opgetreden. We spraken daarover ook reeds eerder.

Zonder belofte inzake de levenshouding (Zondagsviering, theater-kwestie, kermis-bezoek, en érger) kunnen menschen van zekere richting door ons niet in één verband met óns worden geduld.

Het wil me voorkomen, dat het feit alleen reeds, dat er gevallen zich voordoen, waarbij tot schade van jonge menschen uit ónze gezinnen wordt opgetreden op de gewraakte wijze, ons oorzaak geven, moet dubbel voorzichtig' te zijn.

O, niet alsof enkel door hef lid zijn eener gereformeerde kerk en door een braaf leven iemand een goed cÉristen ware. Verre vandaar. En formeel-juist levenden, met een koud hart jegens de zaak van koning Jezus, kunnen óók aan de opvoeding onzer jonge menschen zéér veel schade doen. Maar die gevallen hebben een individueel karakter; en zij liggen op het terrein van 'het leven des harten, waarover alleen onze God tenslotte kan oordeelen, en waarover a priori geen garantie kan gegeven worden.

Maar waar afwijking ligt van de Gereformeerde levenshouding, daar is het controleerbare, het opzienwekkende, het voorbeeld ten kwade, waarop onze jonge menschen zich gaarne beroepen.

En met degenen, die zóó leven hebben we liefst absoluut geen samenwerking.

Maar als het móét — dan alleen onder zéér strenge garanties, en met wél omschreven beloften wederzijds; — ook en juist wat aangaat de eischen aan het personeel der Onderwijs-inrichting te stellen.

Zonder die eischen toch gaat het een verkeerden koers uit.

"W'ijl onze jonge menschen jegens een leeraar van een christelijke inrichting geheel anders ingesteld zijn dan jegens die van een „openbare", is het gevaar voor de jongelui op eigen christelijke inrichtingen dubbel groot.

En óns past dubbele waakzaamheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

„Samenwerken” op onderwijsgebied.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's