PERS-SCHOUW.
Over de Synode en de pers.
We beginnen ons overzicht dezen keer riiet 'een uitspraak, niet over Dr G. of de Synode, maar. met een uitspraak over de uitspraak. In 'Den H-iag heeft Ds Douma een bezoek' gehad van „De Avondpost", die hém graag eens wilde uithooren. lot, ons bizonder genoegen heeft D'S Douma dè op-., ' voeding der „rieutrale" pers ter hand genomen eni haar in plaats van nieuwtjes, eén 'welverdiende af-' straffing gegeven. Het blad is evenwel daarmee.' niet tevreden, en laat nu eens zien, hoe „neutraal" het is, - door volgende introductie van oen inzender, die — natuurlijk — wel te vinden .was Het blad schrijft boven diens epistel:
"Wij onderbreken ditmaal even de reeks artikelejr .van mevrouw Hania van^Weidüm om plaats te makea.' vo'Or een artikel dat ons van Gereformeerde zijde: uit 's-Graveahage. bereikt'. ;
'Wij vonden daar temeer reden toe wijl wij in, ons avondbla.d van Donderdag j.l., naar aanleiding van een onderhoud met ds Douma wijzen moesten' op de miuime belangstelling in de Gereformeerde kringen A'an Den Haag voor de zaak-Geelkerken en. b^ weinig actief medeleven.
Wanneer - wij. onderstaand artikel' mogen beschoawen als-een eerste symptoom in de rich: ting V a 11 het initiatief, dan achten w ij ons gelukkig het onze daartoe te hebben bijgedragen. Ook in deze mag men niet zijn gelijk een vreemde in Jcruza-; . 1 e m.
Wel, wel. „De Avondpost" gelukkig, omdaf men kan meewerken in de richting vanj het „initiatief". Dan willen ze nog anderen wijs maken, „neutraal" te zijn. O heerlijke re-., genten tijd, die niet lederen halfwas van hap-e^' snap-wetensciiap een pen in de hand gaf.
En dit, terwijl men weet, af en toe zelf de dupe te worden van minderwaardig gedoe.. Is niet de.' „N. R. Ct." erin geloopen (d.e Synode was wijzer); , door een artikel te plaatsen v; a, n „Sluis" en , .De: ; Telegraaf" eveneens door een publicatie te geven.' alweer van „Sluis", die een 'telegram aan de Synode heette verzonden te hebben, waarin op beogen toon „geëischt" werd, onderzoek te doen'naar eén klacht tegen enkele Synodeleden? ; Wat „Sluis" beteekent, - is niet onbekend gebleven. Dr Watcrink deelt in „Geref. Theol. Tijdschr." mee:
Dit 'telegram'werd. aan het kantoor te Amsterdam verzonden. 'Maar de afzender gaf een valscheii naam •op. Intusschen is het niet onbekend, wat die naam j A-beduidt. Hij ' gaf ook , een valsch adres op. Helden ïSSzijn het! Zelfs onder aan een telegram-formulier durft r*men zijn juiste adres niet te zeggen! inderdaad: Sine Legibus •\'^eteranorum Integri S3 muk. S. L. V. I. S.! ' ^, : i
Óp déze manier kan men iedereen bèlastereii: ; S
Sapienti sat., De bewerkers van dit bedrijf wotéii" nu, dat, ze bekend, zijn. En de.„groote" benevens „neutrale", pers weet, dat ze voor den mal gehouden is, en voor riool zonder sluis gebruikt werd door „Sluis". Ieder blad krijgt de. inzenders, die het verdient. En waar .geen sluis is, daar is , , Sluis". Dr Waterink, weer in „'Geref. Theol. Tijdschr." typeert aldus hun werk (en hij zegt nog lang niet alles, als hij beschrijft, hoe er gewerkt is in de dageii van de kwestie-G. iil i Amsterdam):
Het schrijven van beleedigende anonieme, ot no^ liever pseudonieme • brieven. ; ..
Het volgen op straat van hen, die men, „verdacli| • iets tegen Dr G. te ondernemem ' _^
Het plagen van eenige vooraanstaande figuren, b'^j door het valsch invullen van inteekenbiljetten vö"^ allerlei doeleinden en dergolijke. . . •
Het verzenden van valsche-telegrammen, waardoor de menschen op kosten werden gejaagd, en somwijlen • de wonderlijkste dingen hadden kunnen gebeuren, ' . wanneer men niet op zijn qui vive ware geweest.
Het verspreiden en gelooven van de^ meest wonder-; ..lijke en evident lasterlijke . berichten • en geruchten.;
Wierook heeft, een doordringenden geur. Maar ^1 geliDoven niet, dat zelfs de wiero.okwalmen, waar-^ mee men Dr G. heeft omwelkt, hem verhinderd'.; hebben af en toe bij zichzelven iets te coaistatèeren, dat bij gewone menschen in gewone tijden de onwillekeurige betuiging uitlokt:11 pne-ici. Intusschen hebben wij het uit zijn mond niet gehoord.^
Dr Geelkerken, zijn volgelingen en de „wetenschap”.
Het is in gewone tijden misdadig, pnl)liek iemands
niet-weteirschappelijkheid te bespreken, als het niet ''• noodig is. Maar het kan noodig worden. Zoo is liet ook. nu. Men hoort van alle kanten roepen om de wetenschap. De Synode'' heeft ze geprostitueerd; en Dr Geelkerken met zijn comité's van actie tegen de rea.ötie zullen samen 'de weteiischap redden. Nu men van die zijde de wetenschap in geding brengt, dwingt nien anderen, daarop nader van bescheid te. dienen, eveiieens voor de tribune des volks.
Wij gaan beginnen. Niet graag. Maar evenmin & zelend.,
Eerst moge Prol. Grosheide spreken. Hij schidjft ill. „Noord-Holl. Kerkbl.", dat het geding door de Ifirianier, .waarop van den kant van Dr G. gesohrelyen en betuigd werd, ons bracht op wetenschaplelijk terrein. En — zoo vervolgt de hoogleeraar,
En het "bleek op de Synode, dat Dr Geelkerken ; daarop niet .voldoende thuis was. Hij beeft bewerin-; geii geiiit eii ' niet Avillen terugnemen, die hij niet fwetenschappelijk beeft .kunnen bewijzen. Zelfs kreeg Imen soms den indruk, dat Dr Geelkerken zich tijj; 'dens' de Synode een standpunt 'maakte, een standl^punt dat ouhoudbaar bleek. Zoo is het ook in het rapport der dogmatische commissie aangewezen.
Maar ieder verstaat, hoe daardoor de zaalc schade p; beeft • geleden. Wie bepaalde gedachten uit, vooral jwio ze O'Bder het groote publiek brengt, moet welsjbeslagen ten ijs komen.
Gebeurt dit niet; dan vermeerdert slechts de ver-Varring. En wat dat betreft, van de verdediging van ijr Geelkerken' moet gezegd, dat daarin niet altijd die ; ; klaarheid was, die men toch van hem mocht vragen.
In het „Ouderlingenblad" merkt Prof. Aalders op.
Dat Dr G. de zintuiglijke waarneembaarheid van ; ..de slang, haar spreken en de beide boomen, in g|, 'twijf el trekt, ' zonder daarvoor" ernstige fe/gronden "aan te voeren. Het laat zich denken, ; < Iat een geloovig, Gereformeerd Schriftonderzoeker ten .aanzien van de eene of andere mededeeling der Schrift, die op zichzelf duidelijk en ondubbelzimiig P; schijnt, toch eene andere dan de voor de. band lig-K.gende uitlegging voorstaat, op ernstige gronden, E'die hij aan den tekst zelf, aan het verband, of aan ||t'.andere plaatsen der H. Schrift ontleent. Dan is het ; gezag der H. Schrift zelf dat hem tót zulk eene g| uitlegging noopt; dan is het "de eerbied voor het ; Woord Gods, die hem drijft; en men zal voor zulk ifeeiie opvatting, zelfs al zou men voor de overtuip; gingskracht van de aangevoierde gronden nog niet fezwicbten, toch altoos eerbied moeten heibbeii en g; .bereid moeten zijn daarover in broederlijken zin Kte handelen. JVIaar zoo heeft Dr G. niet gedaan. KïHij is nieL gekomen met ernstige gronden, die hem •-; d won gen van den klaren, ondubbelzinnigen zin af Il te, wijken, inaéu-beeft, zonder zulke gronden te noefemen, eenvoudig maar de klaarblijkelijke bedoeling pder H. Schrift „disputabel" gesteld. Dit is in hooge Kniate lichtvaardig, maar levert ook tevens het beste K'bewijs, dat het hier niet gaat oim een verschil van KHiitlcgging, maar om het al oï hiet betwijfelen Van K wat 's Heeren Woord duidelijk zegt.
Er is nog meer. Dr G. heeft zelfs, zoowel vóór M'als pp en na de Synode, verklaard geen eigen g|; ui tlegg i ng te hebben. Dat wil dus zeggen, dat '^^vDr G. de klare .feitelijke mededeelingen der H. Schrift II'in twijfel trekt, zonder daarvoor iets anders in de _^^plaats te kunnen stellen. Hij wil ons dus iets ont-^-nemen, niét öm er i'ets, naar zijn inzien beters, maar gj'om er heelemaal niets voor terug te geven. We moe-Rden alweer zéggen: dit is in hooge mate lichtvaar-; dig, maar levert tevens het bestei bewijs, dat het 'niet gaat om een verschil van uitlegging', maar alleen ; -; öni .twijfel aan het klare getuigenis Gods.
Het-loont de moeite, ook eens na te gaaji, op '^elke concrete punten de wetenschappelijkheid der bezwaarden en der bezwaarden-kweekers in don steek laat. Zelf heb ik opi een airdere plaats in dit blad reeds er op, gewezjeh, dat fti.i. de beweging van Dr Geelkerken begonnen is, onder luid .geroep vóór de „organische" opivatting van Schrift-inspiratie, ons een d e r' e e r' s t e' v r ü c h-. t'en van dat heter inzicht af te iremen. pietzelfde wordt ook elders ópgëirierkt. We denken "'•aan de in het geding opgeworpen tegenstelli'ng' tösschen „organische vrijheid en mechanische binding". Over ' die • tegenstelling „organisch-mecha.nisch"-schrijft allereerst Dr C. Bo'uma in , , Geréf. SW. V. Dr'en'Ov.":
Hierna koant nu de vi'aag, , of Dr Geelkerken in-Itderdaad recht had, zich van deze "tegenstelling: orga-'|'; nisch of mechanisch, te bedienen ter aanduiding van Ijl zijn Schriftbeschouwing'.en die, waarvan de Synode SS'is uitgegaan. • " •
Deze vraag inag w, el eerst gesteld. Het is, wel gjierg gemakkelijk, zijn eigen Schriftopvatting aan te W-dienen als de organische, en de bestredene te kwa-^; . lificeereii als de mechanische. En dat getuigt van gi^ëen zekere handigheid. Want wie niet kritisch onder-? ; 20ekt of de aldus geteekende tegenstelling: inderdaad Bjde juiste is, maar haar kritiekloos aanvaardt, kan niet Kanders, • dan in dit punt het ongelijk plaatsen aan Jgde zijd.e der-Synode.
Wie echter nadenkt, aanvaardt niet voetstoots de llpeponeerde stelling, maar onderzoekt eerst, of ze ^önderdaad juist is en den toiets der'kritiek kan doorfestaan. Dat Dr Geelkerken het zegtj is natuurlijk geen pjbéwijs. • ' -
Na objectieve uiteenzetting van wat Dr G. beleerd heeft, zegt 'Dr Bouma dan.
Dat deze vragen^ met de tegenstelling orgaöisohfemechanisch niets te'maken hebben., Deize tegenstelling M.toch raakt allereerst het ontstaan, 'niet dén inhoud & der H. Schrift. Dat de Schrift organisch is inge-«ygeve^n en zélf een organisme is, zegt .niets over-de vraag, of een of ander verhaal letterlijk moet worden opgevat. Prof. Bavinck, die schitterend de organische wording der Schrift heeft bepleit, heeft wat Gen. 2 en 3 over de boomen en de slang meedeelon, letterlijk opgevat.
Voorts handelt Dr Bouma bok over de opmerking van Dr 'G., dat de organische Schriftopvatting uitgaat van het geheel tot de de e 1 en. •V\''eliswaar was déze opmerking o^nvolledig, omdat wie de Schrifto-penbaring organisch zieir wil, rekenen moet met het feit, dat een organisme groeit van kiem tot vrucht, van begin tot - v^oleinding (een opvatting, die de zintuigelijk'-waaineembare feiten juist aan het'begin der bizondere openbaring niet missen kan), maar toch zeide Dr G. er iets mee, dat argumenteeren wilde. Dr Boüma. merkt op:
In dit stukje beschouwin, g nu is de regel juisif; . wij gaan uit van het geheel — dat volgt uit de . 'organische Schriftopvattin'g. Maar als Dr Geelkerken beproeft, daaruit, dus op grond van organische opvatting der H. Schrift, te beredeneeren, dat een bepaald Schriftverhaal misschien ook Avel niet-letterlijk moet worden opgevat, dan maakt h ij een r e d e-neer fout. De regel: 'eerst het geheel en dan de deelen, leert ons, „dat de.. duistere plaatsen worden verklaard door de duidelijke, en de grondgedachten van de Schrift als geheel dienen ter ropheldering van de deelen".'Maar hooit kan hij dienen tót het doel, idat Dr GeeHcerkeh er mee beoogt: al valt bok een onderdeel „letterlijk" weg; de historische juistheid van het' geheel, blijft bestaan, want op - de deelen komt' het zoozeer niet aan-
Over het begrip „historie" sprekend, zO'Oals het door Dr G. voorg'edragen werd, zegt Dr Bouma:
Wanneer...jiu de Synode vraagt naar, de strikt historische beteekenis der in geding zijnde gedeelten van het Schriftverhaal, dan antwoordt liij, na op het historie-begrip der Schrift te hebben gewezen: „Kan ©en toestand als de staat der rechtheid „strikt-his-< toriscli worden genoemd? M.a.w. heantwoordt hij aan ons hisiorie-beigrip? Of gaat hij er boven uit? "
Deze verdediging nu van zijn historie-begrip van een bepaald verhaal met een beroep op het geheel ©igensioortige historie-begrip der H-Schrift is weer een grove fout. Een tota.al ongeoorloofde argumentatie.
Want wanneer wij spreken in navolging van b.v. Kuyper en Bavinck van het bizondere historiebegrip ider H. "Schrift, dan wordt daaronder verstaan, dat de H. Schrift de feiten niet zóó verbindt, als dat éeai boek over geschiedenis zou doen-Het best blijkt dit uit de Evangeliën, waar soms, wat eerder is geschied, later wordt verhaald. Het ziet op de rangschikking der gebeurtenissen, en ' op het feit, dat heel wat gebeurtenissen zijn weggelaten, die in ©en „leerboek - der geschiedenis" niet hadden kunnen woriden gemist.
Maar Dr Geelkerken bödoelt er mee, dat één bepaald feit in het Schriftverhaal niet in den gewonen zin een feit is; 'wel gebour-d-'is, maar - misschien iets anders, dan wij het letterlijk lezen. En dat is weer 'cen poging, zijn eigen meeningen te staven met een . totaal ongerechtvaardigd beroep op het historie-begrip .-der H. Schrift.'. En met een totaal ongerechtvaai-digd beroep op Kuyper en Bavinck, als stonde-n zij in deze kwestie aan zijn zijde —.want wat Dr Greelkerken er uit afleidt, hebben zij nooit''bedoeld, noch.gezegd.
Hierna volgt deze conclusie:
Maar ^ aan het slot mag dus worden geconstateerd, dat .de tegenstelling tusschen de Schriftbeschouwinigvan Dr Geelkerken en die van de Synode een g e - heel andere is dan gelijk Irij aangeeft: organisch of mechanisch. 's^^^^fe-
In gelijken zin zégt Ds'ËSflian in hetzelfde blad:
De Synode streed niet 'vóór mechanische binding en tegen organische vrijheid. •
Ze streed tegen het 'krachteloos maken van het Woord Gods door de uitviüdselen - van het individu-- Ze streed tegen den bandeloozen willekeur, die feiten zoo menigmaal heeft omgetooverd in verzinsels. Ze heeft geen „verklaringen" opgelegd met uitwendig gezag, maar ze heeft gehandhaafd de belijdenis der heilige historie als volkomen waarachtig-Het gold hier de aanvaarding van feiten, die de Heilige Geest in het Woord heeft medegedeeld.
Geijke redeneering volgt W. in het kerkelijk orgaan van de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid binnen het kerkverband: . .. "
Sterker nog springt de onjuistheid van de geponeerde stelling, ajsof de-Synoxle, op het standpunt van een „mechanische binding" zou hebben gestaan, in het oog, wanneer we de gedachten, door Dr Geelkerken verdedigd, even bezien.
Hij toch ' poneerde tweeërlei: a. dat het, paradijs geographisch aanwijsbaar was, en de boomen aldaar zintuigelijk waarneembaar; b. dat het' mogelijk moei' geacht worden, dat de boom „der kennis des goeds - -en des kwaads" zintuigelijk niet waarneembaar was.
Bij deze opvatting heeft de tekst in Gen. 2:1? en 17 „van allen boom, dezes hofs zult gij vrijehj^ eten, maar van den boom, der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten" een beteekenis, die ons denkvermogen ontgaat. Immers, hoe kan ik dan - de vergelijking tusschen die boomen mogelijk achten? Hoe kan ik verstaan, dat de zin-- tuigelijfc waarneembare' vrucht Wordt vergeleken met •de zintuigelijk niet waarneembare? Wat is hier de zin van den zin?
Nu zegge men niet: „dat is scholastiek". Neen, het gaat hier om, een algemeen menschelijke denkwet; een wet, die zoowel Wes-tersch als Oostersch is. Een regel, die eenvoudigen en geleerden niet ongestraft overtreden-Een regel, die-zelfs niet in de voorstelling van mythen en sagen wordt voorbij gezien. Wanneer ik zeg: „van alle boomen moogt ge eten, niaar van dien boom niet", dan bedoel ik, indien de eerste boomen zintuigelijk waarneembaar 225 zijn, ook de laatste zintuigelijk waarneembaar voor ie stellen-E-en andere voorstelling kan alleen .aanwezig zijn bij iemand', die tegen een denkwet zondigt-
Stel nu een oogenblik, dat de Schrijver' van Gen-3 (die trouwens in Gen-3 Eva laat zeggen, dat de boom der kennis „in het midden van den hof" is) werd geïnspir-eerd volgens de mechanische opvatting, d a n i s een ingaan tegen menschelijke rede-.-' neerwetten (ten formeele) mogeUjk-Maar 'voor ded Bijbelschrijver waren alle boomen in den hof vergelijkbare en overeenkomende grootheden krachtens de wefj ook van zijn denken-Bij de mechanische Schriftbeschou'wing en inspiratie-opvatting zou de gedachte van Dr G-misschien te verdedigen zijn; bij de organische opvatting nimmer-Omdat God de beschrijving van het gebeurde in den hof, door het instrument van, den geest van dien schrijver heen, aan zijn volk wilde bekend maken-. En de geest van - dien schrijver kon niet zondigen tegen de formeele - denkvvetten-
Zoo ligt de d-ïvaüng van het mechanisch opvatten van de inspiratie en de wording van den Bijbel niet aan de zijde van de Svnode--•; - , 't''".: "-'; -, - ': • i: :
En nu is er van de zijdé^f'ffi': Br''WB'tüfefe8l; ai.? ' ders oo-k nog een andere kwestie opgeworpen. Men heeft Augustinus en • Arnhrosius er bij gehaald. Want vandaag is wat de o-uden zeggen, niets waard, omdat we vooruit moeten, en morg-eu worden ze tegen een Synode uitgesjseeld, die niet achterom ziet, maar die rustig eigen gang gaat ên dus vooruit wil. Prof. Kuyper heeft in „De Heraut" . de za'ak breed aangepakt. Hij herinnert, dat
de heer "Van Haeringen in „Woord en Geest" een betoog' tracht te leveren, waardoor Augustinus tot schutspatroon wordt gemaakt van de Geelkerkiaansche richting. En de argelobze lezer, die natuurlijk Augustinus nooit gelezen heeft en de aangehaalde citaten niet kan controleeren, wordt door dit schijnbaar wetenschappelijke betoog misleid. Ik zeg: schijnbaar wetenschappelijk, want de heer 'Van Haeringen toont van de eigenlijke vraagstukken, waarom het bij Augustinus ging, toch zeer weinig te hebben begrepen.
Vervolgens lezen we:
Reeds het feit, dat de heer Van Haeringen de allegorische exegese met de symbolische op één lijn stelt, toont dit aan. Allegorische exegese wil niet anders zeggen, dan dat men achter de woorden en feiten, die - de Schrift ons mededeelt, nog een dieperen en geestelijken zin zoekt. De werkelijkheid der feiten wordt daarmede niet ontkend. Als de Apostel Paulus in Galaten 2 zegt, dat het geschiedverhaal in Genesis van Abraham, Sara en Hagar dingen zijn, die een andere beduiding hebben en dit verhaal toepast op de „twee verbonden", dan wil dit allerminst zeggen, dat Abraham, Sara en Hagar geen werkelijke personen zijn geweest of hetgeen van hen verhaald wordt, niet werkelijk alzoo is geschied. Een symbolische exegese, althans in dien zin zooals de heer Van Haeringen deze opvat, zou beteekenen, dat de dingen of feiten, die ons in de Schrift genoemd worden, geen historische werkelijkheid waren, maar slechts zinnebeeldig waren te verstaan. Abraham, Hagar en Sara zouden dan niet werkelijk hebben geleefd, maar slechts symbolen zijn om een geestelijke waarheid ons voor oogen te stellen. Of wil men, om het Paradijsverhaal te nemen, er zou geen werkelijke slang zijn geweest, maar het woord „slang" zou alleen een symbolische aanduiding van Satan zijn.
Over Augustinus' uitlatingen lezen we;
Indien hij gezegd had, dat de slang, de boomen, de hof, enz. niet anders dan figuurlijk konden opgevat worden, dan zou de zaak uitgemaakt zijn, maar dit zegt Augustinus hier nergens. Ook het citaat, waarop de heer Van Haeringen zich beroept en dat te vinden is in het tweede hoofdstuk van het eerste boek tegen de Manioheërs, wijst dit niet uit, want Augustinus geeft hier wel een alge me enen regel voor de exegese, maar zegt niet, wat uit de toepassing van dien regel volgt ten opzichte van het Paradijsverhaal. Door enkele, laten we maar zeggen onopzettelijke, wijzigingen in dit citaat aan te brengen, heeft de heer Van Haeringen wel dien indruk trachten te geven, maar uit de woorden zelf blijkt dit niet.
Dit wordt dan omstandig bewezen, waajma deze onclusie volgt: ' ' ' '.
Juist, de uitdrukking, door den heer Van Haeringen cursief gedrukt, dat de letterlijke verklaring niet mag worden aangenomen, wanneer deze tot blasphemie zoude leidéli of strijden zou met Ons algemeen Christelijk geloof, toont wat Augustinus hier op het oog heeft, nl. een letterlijke opvatting van de zoogenaamde menschvormige spreekwijzen aangaande God. Met de slang, de boomen, den hof en andere bijzonderheden : uit liet Paradijsverhaal .heeft dit alles niets te maken.
En eindelijk wordt het heele betoog in zijn grondlagen aangetast aldus: . • - ,
De faut juger les écrits d'après leur date, men moet de geschriften beoordeelen naar den tijd, waarin ze geschreven zijn. Wie dit vergeet, doet. een theoloog als Augustinus wel het grootste onrecht aan. Men zou met hetzelfde recht kunnen betoogen, dat Augustinus een ' voorstander was van den vrijen wil des menschen, want in deze eerste periode komen er in zijn geschriften juist tegen de Manicheërs zeer sterke uitdrukkingen in dien zin voor. Ook Augustinus heeft een ontwikkelingsgang doorloopen. En wie op Augustinus zich beroepen wil, mag dat niet doen door een strijdschrift aan te halen uit zijn eerste periode, maar heeft te vragen, hoe Augustinus geoordeeld heeft toen hij tot volle en rijpe ontwikkeling was gekomen. En daaromtrent behoeft wel geen de minste twijfel te bestaan. Waïit Augustinus heeft, toen hij op het hoogtepunt stond van zijn geloofsontwikkeling, een zeer uitgebreid geschrift, twaalf boeken omvattende, geschreven juist om den letterlijken zin van het Paradijsverhaal te verdedigen. En niet op een arbeid uit zijn jeugd, maar op dit magistrale werk komt het aan.
Dezelfde kwestie houdt ook een inzender in de
„Zutphensche Kerkbode" bezig. Hij bsriep' zicli oolc op Dr V. Haeringen. Ds Hmiimeleii antwoordt daarop als volgt:
En dat antwoord is: neen, de Synode vergist zicli niet, in weerwil van liet citaat van den Classicus Dr Van Haeringen. Als deze geen classicus maar een theoloog geweest was, zou hij waarschijnlijk geweten hebben, dat zijn citaat misleidend is.
Aanvankelijk is Aiigustinus door zijn bestrijding van de Manicheërs wel wat den allegorischen kant uitgegaan, onder invloed van Ambrosius. Maar later is hij hierop terug gekomen in zijn „De Genesi ad litteram". Hier handhaaft hij, evenals de Asser Synode, den letterlijken zin van het verhaal met nadruk, gelijk blijkt uit Augustinus' Opera Omnia, - uitgave der Benedictijners 1700 t. III pg. 169 en v.v.
Op pg. 170 bestrijdt hij zelfs opzettelijk degenen die, wat in het paradijsverhaal staat „non propria sed figurata intelligi volunt" (niet eigenlijk maar figuurlijk willen verstaan) en wijst er ien op, hoe zij, al zeggen zij fidem habere divinis libris (dat ze gelooyen in de H. S.) toch feitelijk het gezag der H. S. verwerpen. Augustinus kan dus allerminst tegen de Synode van Assen uitgespeeld worden.
Men ziet, dat het wetenschappelijk materiaal, dat tegen de Synode aangebracht wordt, niet zoo, - , breed is, als op meetings wordt nitgeroepen. • S-^^1%
Het is niet (zooals in „De Avondpost" geklaagd wordt) Dr Geelkerken veroordeelen naar wat hij' niet gezegd heeft, maar het is een: aanvaarding van den handschoen, dien hij toewierp, als men in dit do'or hem zelf naar het wetenschappelijk terrein overgebracht geding, zijn „uitgangspiml" ook beoordeelt naar wat er consequent uit zou voortvloeien. Dat hoort bij wetenschap. Prof. Aalders zegt iets ervan' in het , , ünderlingenblad":
Maar indien het onzeker is of de boom zintu.iglijk waarneembaar was, dan is het eveneens onzeker of Eva dien bodem en zijne vrucht heeft gezien en onzeker of bij haar de begeerte is gewekt om er van te eten; van een niet zintuiglijk waarneembaren boom heeft zij ook de vrucht niet kunnen eten noch die aan haren man kunnen geven; dan is het alweer ten eenenmale onzeker waarin eigenlijk de daad van den val heeft bestaan.
Ja, dan wordt het ten slotte toch eigenlijk zelfs heelemaal onzeker of er wel een val geweest is. Dr Geelkerken heeft het met nadruk erkend, dat voor hem het feit van den val vaststaat (zoo reeds in de „preekcoupure" en ook later steeds); maar de vraag moet in allen ernst gedaan of hij op zijn standpunt daarvoor wel eenigen grond heeft.
Eveneens;
Indien het onzeker zou wezen of we in deze dingen met zintuiglijk waarneembare werkelijkheden te doen hadden, dan zou daarmede ook onzeker worden waarin eigenlijk het proefgebod, de verleiding en de val zouden hebben bestaan.
Waarna nog deze historische herinnering omtrent de bij de Synode ingekomen stukken gevoegd wordt:
Als het Johannes-Evangelie ons leert, dat Jezus óp de bruiloft te Kana water in wijn veranderde, zou precies op dezelfde wijze, als bij het verhaal van den val geschiedt, beredeneerd kunnen worden dat dit geen zintuiglijk waarneembare verandering van wezen was, al staat er dan ook bij dat de hofmeester ervan „proefde" en daardoor overtuigd werd dat hij te doen had met wijn van de allerbeste kwaliteit — want Adam en Eva „proefden" ook van de verboden vrucht, en toch zou die boom waaraan deze groeide een niet zintuiglijk waarneembare boom geweest kunnen zijn. Men meene niet, dat wij overdrijven. Dr G. heeft helaas al reeds school gemaakt. Er zijn al personen binnen onze Gereformeerde kerken, die de door hem voor Gen. 2 en 3 geïntroduceerde methode metterdaad ook reeds op andere Schriftgedeelten hebben toegepast. In een van de brieven welke de Synode bereikten om tegen hare beslissing te protesteeren werd de onrechtmatigheid van die beslissing betoogd onder meer op grond dat men toch ook elders in de Schrift zich niet zoo angstvallig aan den letterlijken en eigenlijken zin te houden had, en als voorbeeld werd toen genoemd de worm, waarvan sprake is in Jona 4:7, die den door God beschikten wonderboom stak, zoodat hij plotseling verdorde. Die worm zou volgens den briefschrijver geen werkelijke worm geweest zijn, maar niet anders dan èene zinnebeeldige voorstelling van de Almacht Gods, die in staat is om in korten tijd een boom te doen verdorren. M^h^ : •'
Over de consequenties, die volgen moeten, zegt Ds Laman in zijn blad: ' - ,
Indien zijn standpvmt hem ernst is, en dat moet het hem wel zijn, waar hij er zelfs een breuk met het kerkverband voor heeft overgehad, dan kan hij niet blijven staan, waar hij nu staat. Het slappe koord geeft geen rust. De traditioneele opvatting moet nog door hem aanvaard manque de mieux, bij gebrek aan beter. Maar dat kan zoo niet blijven.
Voorbij het snijpunt wordt de divergentie steeds grooter. Wanneer twee lijnen elkander hebben gekruist, raken zij hoe langer hoe meer van elkander af. Dr Geelkerken zal nu moeten toonen, hoe hij organische vrijheid verstaat. W^ii^Ê^
Ja, de tijd zal het leêrén. Maar hij hééft al geleerd: dat Dr 'G. de christelijke wetenschap wel gediend heeft, maar niet, toen hij naar Assen toog.
En over zijn volgelingen schrijft, zonder natuurlijk allen gelijk te beoordeelen. Prof. Grosheide in „Noord-Holl. ' Kbl.": - •
Er is een niet zoo kleine groep gekomen m. n. in de gemeente van Dr Geelkerken, die vrijwel zonder kritiek alles van hem aanneemt. Ook in den Kerkeraad drong dit door. En zoo moet het wel verklaard worden, dat telkens bleek, hoe tijdens het geding de Kerkeraad van Amsterdam-Zuid het oog voor de juiste verhoudingen verloren had. Hij is door Dr Geelkerken verder te dringen, door hem niet te willen tegenhouden, • mede oorzaak geworden van den droeven afloop der zaken.
En Dr Waterink zegt in zij'n kroniek in „Geref. Th. Tijdschr.":
Het is een feit, dat er onder die menschen, die om een nadere oriënteering vragen, klaarblijkelijk zoovelèn zijn, die nog nimmer hebben kennis genomen van datgene, wat in onzen kring in dezen reeds werd gedaan. Hoe onbekend is voor velen van de menschen, die zoo hard roepen b.v. het werk van Dr J. Woltjer; hoe wéi nig is men veelal op de hoogte met den arbeid van Bavinck, ook al prijst men hem nog zoozeer. Het heeft meermalen den schijn, dat men, bij al zijn geroep, anderen napraat, en op goed geluk af maar eenige moei-_y lijkheden noemt. - ^
Dr Geelkerken heett het nog al eens togen oï3 tluxloxe knikkebollen. Ik doe op andere manier graag mee. Maar ziet hij niet, hoort hij niet, ruikt hij niet de knikkebollen in zijn eigen wctcnschappelijken voorhof?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 april 1926
De Reformatie | 8 Pagina's