GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN GEZAG.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN GEZAG.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Onze tijd is geen vriend van de handhaving V a n h e t g 6 z a g bij de opvoeding. Er is in de jeugd van onzen tijd die typische trek, waardoor meermalen een houding vs^ordt aangenomen, alsof men zijne hoogheid het jonge mensch beleedigt, wanneer men van gezag durft spreicen.

Zoozeer is de gedachte van bet relativisme doorgedrongen, ook in onzen christelijken kring, dat men meermalen den indruk krijgt, dat men elleen dan met gezag kan spreken, wanneer men erbij voegt: „zoo zie ik het", of „als ik' me niet vergis". Anders heeft men spoiedig dé kans, dat de jonge meuschen heel genoeglijk zeggen: „ja, dat zegt u : iiu wel, maar wie zegt me, dat het ook zöo is"?

Ifen kan dan met bijbelteksten aankomen. Antwoord: „ja — maar ik voel het toch anders, weet a". Zeker men buigt zich voor de Schrift, naar men dan zegt, maar dat d'an met dien versta.ndfe, dat die Schrift zich moet aanpassen aan de beschouwingswijze van den betrokkene. Anders heet hel: „dat kan het niet beteekenen; dat voel ik heel anders.

Het is dan ook eigenaardig, dat men in sommige „christelijke" kringen zich ter handhaving van het gezag van de-Schrift en ter handhaving van het gezag van de zedewet (ook in zijn meest algemeenen zin) beroept op „het besef" van binnen; op „de conscience"; op wat de jonge menschen wel „voelen". Dat gezag gaat „er in".

Het is alleen maar te betreuren, dat dit „gezag" feitelijk geen gezag is. Ware het mogelijk de stem der conscientie zuiver te beluisteren, dan zou als middel ter leiding en als kenbron van doling zeker op die conscientie een beroepj kunnen worden gedaan; en ook thans is er de innedijke stem, die voor veel voosheid bewaart en voor allerlei omdwaling behoedt: maar anderzijds mag nimmer worden vergeten, dat bij het beroep opi de conscientie z o n d e r meer er in hoofdzaak een tweetal gevaren liggen.

In de eerste plaats is er de dreiging, dat, hoe goed ook het beroep op de conscientie bedoeld kan zijn, toch die conscientie, door welke ooirz.aak dan ook (meestal zal die oorzaak in d'e voorafgegane opvoeding liggen) niet voldoende sp'reekt van den band aan de Schrift en van het onderworpen zijn aan het gezag en de ordeningen Gods. Allerlei lichtingen toch — ook de geschiedenis der laatste tientallen jaren kent dezulke — die het beroep op de conscientie deden, plachten de Schrift los, te laten, en in subjectivisme ten onder te gaan. Het zwaartepunt werd in dergelijke gevallen steeds verlegd van het Woord Gods naar de sprake van het geweten, en geen mensch bleek tegen het gevaar van „verheerlijking" van het menschelijke in den mensch bestand. Straks gaf niet God maar de mensch de normen.

Bovendien is bij de opvoeding het beroep op de conscientie, zonder meer, zoo gevaarlijk, wijl geen kind of jongmensch de verhoudingen van het imierlijk leven zuiver kan zien. Datgene, waarheen (•en sterke begeerte uitgaat, wordt gedaan, ofschoon de conscientie misschien wel sprak, maar de uiting 'jei' conscientie werd verdrongen, tengevolge van |ie spanning, die er omtrent en toit het begeerde kwaad, dat men als goed waardeerde, was. We kunnen de stelling, dat na het doen van het kwaad, de conscientie steeds spreekt, allerminst volhou­ den. En zelfs indien ze spreekt, wordt haar stem • dikwerf niet eens beluisterd; en als ze gehoord wordt is er meestal maar al te spoedig een verdringen van de indrukken door die stem gewekt.

Bij dit alles komt dan nog dit, dat menig kwaad — krachtens zijn typischen aard — niet als zonde door de conscientie wordt waargenomen. De Schrift zelf geeft ons als voorbeeld de begeerlijkheid.

Het beroep óp wat het jongemensch „voelt" of op wat hij „in zijn conscientie waarneemt" is alzoo voor de opvoeding |en eenenmale onvoldoende. Het trekt de'aandacht van de kenbron van gezag af; het verslapt de levenshouding; het voert op p: aden met onvasten bodem.

Daarbij komt nog iets.

Hadde de opvoeding der laatste jaren in 't algemeen in het teeken gestaan van het klein-houden van het kind, het gevaar ware wellicht nog minder groot geweest. Maar thans is dat gansch anders.

De kinderen en jonge menschen zijn zoo g e-wichtig bij velen.

Gewichtig — in hun kleeren meestal. — Wat voor de jongedames dan gewoonlijk beteekent: te weinig gewicht aan kleeren. —

Maar gewichtig ook als figuren; er wordt alles en allerlei gedaan en gelaten om , , de jongelui". Nog erger: gewichtig in hun kennis; in hun in-, zicht. 7e worden in den regel-sco hevig over 't paard' getild onze jonge menschen.

En wat misschien wel het allerergste is: zedelijk zijn ze zóó gewichtig, dat men hen bijna niet de echte gereformeerde waarheid durft zeggen, dat ook zij „onbekwaam zijn tot eenig goed en geneigd tot alle kwaad". Dat wil dan zeggen, dat onze jongemenschen zoo de houding aannemen van de autoriteit, die op alle terrein gezag heeft in zichz e 1V e. Zij bovenal en beter dan ieder zullen weten, wat goed en kwaad is, wat mag en wat niet mag. En als iets dan toch eens niet mag van vader of moeder, dan heeteii deze al spoedig: „hopeloos oudervvetsch". Tegenwoordig is iets niet meer „goed" of „kwaad" , maar voor de jonge menschep is 't „standing" èf „niet gepast"; het is voor hen „ouderwetsch" of „naar den goeden smaak".

Er is bij veleai, helaas, deze instelling, die van een afstomping van het zedelijk besef getuigenis aflegt. D'e zonde wordt hoe langer hoe meer buiten rekening gelaten en hoewel men als stopwoord gaarne gebruikt „'t is zonde" aanvaardt men zooiets als serieus oordeel niet. Ook hier wordt echt een tijd van cultuur-ouderdom getypeerd. De beseffen vlakken af. De uitdrukkingen verliezen haar eigen kracht.

En nu is het zoo uitermate gevaarlijk, in zulk een tijd, waarin het bewustzijn van de ontzaglijke macht van de zonde, van het vernietigend karakter van de zonde, zoowel in ons denk-, als in ons gevoels-en ons wilsleven, is afgestompt, voor de handhaving van het gezag, dat heerschen moet in het leven, en dat beheerschen moet alle levensuiting, zich te wenden tot het bewustzijn van het jonge mensch allereerst.

Dat kan vóór alles in onzen tijd niet.

De bakens zijn ook ten dezen zoover verzet, dat hij, die zijn kinderen er aan zoU wennen, de grenzen voor het al of niet geoorloofde te nemen daar, waar hun „christelijk besef" ze zou leggen, de meeste kans zou loopen straks de jonge menschen schipbreuk te zien lijden.

Voor de handhaving van hef gezag in en bij de opvoeding is alzoo in onzen tijd' het allermeest nocdig, dat onze kindeien en onze joaige menschen eens loskomen van, of a priori niet vastgroeieai aan datgene, wat zoo ongeveer bet gevaar van onzen tijd is: de autoriteit van de overtuiging van het jonge mensch.

Met wijsheid en voorzichtigheid, met liefde en geduld, maar ook evenzeer met beslistheid en zonder ziekelijke toegeeflijkheid zullen onze jonge menschen van meet af aan moeten leeren hun meening voor beter te geven.

Ze zullen moeten verstaan, dat zij het niet weten.

Eén belangrijke factor moet daarbij niet uit het oog worden verloren. Een factor, waarop we ook in ons laatste artikel hopen te wijzen.

't Is deze, dat men in onzen tijd al meer den nadruk legt op 't geen de mensch, op; 't geen ook het kind praat, en weet, dan opl 't geen hij wil en kan en i s.

Het ouderwetsche „praatjes vullen geen gaatjes" moet onze jonge menschen heel duidelijk en onomwonden worden gezegd.

Een van de beste en eerste middelen om het. Gezag van het beginsel, het gezag van de ouders mede, te handhaven is dit, dat in alle liefde en met alle' geduld, maar dat ook weer beslist en zonder omwegen aan de jonge menschen wordt bijgebracht, het idee, dat zij toch telkens falen; dat hun autoriteit het mis heeft.

Maar dit dan ook weer niet, alsof God's gezag en het gezag van de ouderen alleen maar op utiliteitsgronden zou moeten worden aanvaard; zooieis van: het is beter en verstandiger, want anders loopen we zoo dikwijls tegen de lamp. Neen — veeleer zóó, dat heel duidelijk mo'et zijn vooT onze kinderen en jongeren, dat God er een heilig r echt op heetf, dat Hij' wordt gehoorzaamd; God beveelt, en omdat Hij God is zullen wij moeton do.Cn Vv-at Hij van ons wil.

Gods Woord spreekt — en dan buigen wij.

Maar toch is hier nog ééne factor, die niet moet worden vergeten. AVat men ook in andere verhoudingen ziet, is telkens óók' te merken in de opvoeding: onze jonge menschen zeggen: ja — ik wil wel gehoorzamen aan Gods Woord en wil, maar het gaat me juist om de interiïret.atie, om de verklaring van dat Woord'.

En nu wil ik wel voor Gods Woord buigen, maar niet voor u w woord.

En wat ge zegt, beschouw ik als uw woord.

Natuurlijk hebben we hier precies dezelfde kwestie als b.v. in het kerkelijk conflict van verleden jaar. Men poneert_ eigen gezag als uitgaande boven dat van hem, dié van Gods Woord' den klaarblijkelijken zin geeft. En wamieer men dan onze jongens en meisjes zegt: „maar dat zegt toch de Schrift", dan is er alle kans, dat ze zeggen: „ja, zie, dat zegt IJ, dat het dat beteekent , maar dat-voel ik: dat kan het niet beteekenen". Vraagt ge dan: „Wat beteekent 't dan wèl? ", dan is 't antwoord: „dat weet ik zoo precies niet, maar dat niet..."

En nu is het voor deze houding van onze jonge menschen juist zoo noodig, dat het gezag alzoo werke, dat hun hoogmoed worde gebroken.

Want deze houding is in zijn wezen die van den hoogmoedigen mensch. En wat in den volwassene is te veroordeelen als zoaide, maar moeilijk meer is te genezen, kan in den jongere dikwerf nog wordeji gekeerd.

Onze jonge menschen moeten leeren begrijpen, dat hun houding toch in wezen „aprioristisch" is, d.w.z., dat ze van te voren reeds hebben uitgemaakt, wat in ieder geval een bepaalde tekst niet kan beteekenen. En waarom kan het dat niet beteekenen? Omdat zij 't anders voelen.

Deze houding is allerminst die van vroomheid. De ware ootmoed laat God alleen aan 't woord.

Dat , ^Qoet ook onzeai jongeren duidelijk zijn.

Maar zal dat kunnen, dan is het weer van meet af aan noodig, dat de ouders zich wel wachten hun kinderen lang voor den tijd „mondig" te verklaren; , ze lang vóór ze „wijs" zijn i-eeds als orakels te eeren; lang voor ze tot zelf tucht gekomen zijn, ze reeds als zelf-regeerders rechten te geven.

Telkens weer moeten deswege onze kinderen gesteld tegenover de vreeselijkheid van de macht der zonde — en, onmiddellijk daaraan verbonden, moeten ze dan tevens zien den onmetelijken rijkdom van Gods liefde, die ons, in Christus, regeer en wil door Zijn Geest en Woord; opdat ook onze kinderen en jonge menschen leven zouden. Gods gezag.heeft het leven voor ons in.

Zulk handhaven van het gezag vraagt van de ouders heel veel.

Daarover een volgend maal.

N.B. Verleden week stond in het hooJdartikel, kolom 1, regel 27: onze oogen zullen zioli n'ijden; lees — weiden.

In kolom 2, midden; staat: uit het gezichtspimtgemiê; lees: uit het gezichtspunt van het gemis.

Kolom 3, regel 9, staat: het paradijs is opgewekt: leesóp-gewerkt. >

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN GEZAG.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 april 1927

De Reformatie | 8 Pagina's