GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Visschers vergissing.

In „De Waarlieidsvriend" maakt prof. Vissclier enkele opmerkingen 'naar aanleiding van de bespreking, die prof. Hepp wijdde aan liet jongste werk van prof. Vissclaer: Het Paradijsprobleem. Het is duidelijk, dat ik hier niet daarop behoef in te gaan. Slechts één zin vinde hier een plaats:

Bü een geleerde van de kracht van prof. Hepp kan kan er natuurlijk aan eene afhankelijkheid van liet liberale Handelsblad niet worden gedacht. Hü geeft een eigen, zelfstandig oordeel. Hoe ongunstig dit wezen zou, was door ds Schilder, een „gereformeerd" predikant, mede-redacteur der Reformatie, schrijver in De B a z u i n, al vooraf aangekondigd, toen het boek nog in 't geheel' niet verschenen en dus nog niet bekend was.

Prof. Visscher is liier bezig te fantaseeren. Ik heb mei geen enkel woord geprofeteerd, hoe het boek na verschijning zou ontvangen worden of moeten worden. Alleen maakte ik bezwaar tegen vóór-tijdige aanbevelingen in de gereformeerde pers. Als prof. Visscher dus met dit zinnetje demonstreeren wil, dat men geen oordeel geven moet eer men tot, oordeelen in staat is, dan heeft hij mij in het gelijk gesteld: De manier : waarop, is van minder beteekenis.

En was er geen oorzaak, voor een waarschuwing tegen voorbarige recensies? Behalve wat ik hier reeds aanvoerde, mét herinnering aan prof. Visscher's eigen perswerk van vroeger, heeft ook de inhoud van zijn boek zelf wel bewezeiij da't 'Gjènesis 2-^3 nu eenmaal een Schriftgedeelte is, : w: ^^iJÈ^^, g^^^J6EEg; j^ aan komt.

Over de „DAGEN" van Genesis I.

Dr H.W. V. d. Vaart Smit heeft in „De Wekker" een ingezonden stuk geplaatst gekregen, waarin hij eenige opmerkingen geeft tegen de wijze, waarop docent v. d. Schuit had gesproken over de kwestie der „dagen" in Genesis I. Welke beweringen docent v. d. Schuit over die „dagen" ten beste gaf, heb ik ook hier reeds meegedeeld Dr V. d. Vaart Smit zegt nu tot docent v. d. Schuit in „De Wekker":

In de eerste plaats: U vraagt, wat men wel zeggea zou, indien U tegenover mijn „dagen van niet nader te bepalen duur" (Gen. 1) op dezelfde wijze sprak van , boomen van niet na.der te bepalen werkelijkheid" (Gen. 2 en 3). Inderdaad, doch is die parallel wel geheel zuiver gesteld? Mijns inziens staat tegenover „dagen van niet nader te bepalen duur" (Gen. 1) de parallel-uitdrukking „boomen van niet nader te bepalen soort of gedaante".

In de tweede plaats: wanneer velen met mij .vragen, of de H. Schrift in Genesis 1 wel inderdaad dagen van 24 uur bedoelt, is dit niet een knipoogje in de richting der „wetenschap". Juist de gezette studie der wetenschap en natuur-philosophie heeft mij tot in de ziel overtuigd, dat niet één natuur-wetenschappelijk man van de geboorte der wereld ook maar iets op natuurlijke wijze verklaren kan. Al dat gegoochel met tijdperken van millioeneii jaren dient in dat verband nergens toe, dan alleen om eigen onwetendheid en onmacht in een zee van jaren te verbergen en aan den onnoozele. een schijn-verklariug voor te spiegelen. Of die dagen van Genesis - — stelt het geval — nu 1000 of 10000 jaren of 24 uur of 12 uur geduurd hebben, „de" wetenschap is er, voorzoover het gaat over de vraag, hoe den oorsprong der dingen te „verklaren", precies even ver mee; noch in het ééne, noch in het andere geval, is haar dienaangaande zonder en buiten Gods Woord ook maar eenige verklaring mogelijk. U begrijpt, dat er dus aan „knipoogjes" bij ons geen behoefte bestaat.

Het eenige vraagstuk, dat aan de orde is, is de vraag, wat de Schrift zelve zegt. En daarmee is men ter zake toch eigenlijk nog niet zoo spoedig klaar.

Zeker, ik weet ook wel, wat Exodus 20 zegt. Maar U weet met mij, dat als Exodus 20 bij het sabbathsgebod aan den „polsslag" van het scheppingsleven herinnert, dit nog niet direct beteekent, dat Exodus 20 zou zeggen: dagen der week en dagen der scheppingsweek zijn even ia n g. Dat is juist wat aan te toonen is. Verder, als zon, maan en sterren op den 4en dag geschapen ziJn, rijst de vraag, of de eerste drie scheppingsdagen dan niet anders waren dan zomi e-dagen; dat wil nog niet zeggen, dat ze korter of langer dan 24 uur waren, maar .schept toch moeilijke, uitlegkundige vragen. En dan de 7e scheppingsdag? Sterk houdt de idee mij vast, dat Gods Woord met dien 7en scheppingsdag den tijd bedoelt van het Paradijs af tot de voleinding in het laatste der wereld toe, zoodat Ave dus thans, om zoo te zeggen in, den „Zaterdag" van de sêheppingsweek, die eenmaal opgelost zal worden in den Zondagmorgen der verrijzenis, leven. Ik weet niet zeker, of het zoo is. Maar ik weet ook niet zeker, of het niet zoo is. De uitleg is hier niet makkelijk. En, om nu niet meer te noemen, ook de zesde dag stelt mij dergelijke uitlegkundige vragen; er is ii.l. op den zesden dag ontzaglijk veel gebeurd: de schepping van Adam, daarna die van Eva, het komen van al de dieren tot Adam, de naamgeving van al deze dieren door Adam, enz. Hierin nu ligt wederom een gelijke moeilijkheid, — niet voor wat betreft den tijd, dien de Heere God voor Zijn werken gebruiken wil, immers daar weet een nietig meiisch niet van — maar voor wat betreft den tijd dien de mensch, n.l. Adam, voor dat alles zal hebben iioodig gehad. Ook immers in den staat der rechtheid was hij een mensch, die aan den tijd gebonden was, en maar één ding tegelijk doen en beleven kon. Op grond van deze en dergelijke motieven zeg ik voorloopig „dagen van niet nader te bepalen duur".

Dat Prof. Bavinck door gelijke motieven bewogen werd, is U natuurlijk bekend. Ook bij dezen groeten geleerde, die zoo diep heeft mogen blikken, eenerzijds in de onmacht, ook van den wetenschappelijken mensch, anderzijds in den rijkdom der'Schrift, was er allerminst neiging om aan , , de wetenschap" ten koste der Schrift iets toe te geven; verre van dat. De vraag is alleen en uitsluitend de uitleg der Schrift zelve. En daar heeft de kerk van Christus waarlijk meer dan 20 eeuwen een taak aan.

Het komt mij voor, dat er ter zake dus nooit principieel verschil tusschen II en ons behoeft te bestaan, zoolang het ons, waarlijk alleen om de Schrift te doen is en dit over en weer wordt verstaan. En aangaande den uitleg leeren wij graag van elkander, leer ik ook gaarne van U.

Met heilbede en broedergr., Uw dw. dr.,

Dr H. W. VAN DER VAART SMIï.

Zuid-Beijerland, Nov. 1927. I^Ê^Ê:

Op deze opmerkingen zelf ga ik nu niet in. Wat antwoordt docent v. d. Schuit er op? Hier volgt het:

Ik hoop gelegenheid te vinden den geachten inzender van antwoord te dienen. Het Woord Gods en hel gezag der Heilige Schrift moge hier onze leidster zijn. Ook een onderdeel der Heilige Schrift als „dag", , , boomen" en „slang" heeft beslissende beteekenis .voor het geheel. Wie op een onderdeel Gods Woord loslaat, is op weg om heel dat Woord te verliezen: Assen heeft dat wel goed ingezien. Zou deze regel ook gelden voor Genesis?

Het antwoord, dat docent v. d. Schuit geeft, is met al zijn voorzichtigheid toch wel wat wonderlijk. Weer klinkt het: „op een onderdeel de Schrift loslaten". Maar daar 1 00 p t h e t j'uis t o ver !-Onzerzijds wordt altijd j»weerd, dat o o k Genesis I moet bezien worden in zün eigen licht. Wat dr Geelkerken deed, was: tot den bijbel komen met redeneeringen, hypothesen, die niet aan den bijbel zelf ontleend waren. Hier evenwel geeft de Schrift zelf de elementen, die de vraag leeren stellen, niet: wat i k of een ander of „de w e t e n s c h a p" wel van die dagen zou willen denken, maar: wat de SCHRIFT ermee zeggen wil. Dat is dus heel wat anders. Docent v. d. Schuit zal, wil hij Assen verstaan, dan eerst moeten inzien, dat hij zich geheel en al vergreep aan de f ei ten, 'toen hij schreef: Assen heeft gekozen voor het naiefrealisme.

Neen — dat heeft Assen juist niet gedaan.

En nu schijnt docent v. d. Schuit te willen zeggen: Assen's keur (voor het naief realisme) was goed. Alleen maar: Assen ging niet ver genoeg. En wat Assen halverwege liet liggen, wil i k hu verder consequent doortrekken.

Uit dezen redeneertrant moet men dus wel condludêeren, dat docent v. d. Schuit zich consequent plaatseïtjiMl op het standpunt van het „naief realisme". ' " . ''

Misschien, dat daaruit te verklaren is het telken.< elkaar voorbij redeneeren. Want dit standpunt is ten eenenmale verkeerd en een bron van doorloopend misverstand van den bijbel. Met „naief realisme" brengt men het hoogstens tot , , Zoeklicht"-exegese, en meestal blijft men daaronder staan, omdat „Het Zoeklicht" heel waJ opneemt, dat voor-naïviteit geen oog heeft — uit Amerika, n.l. •

Roomsclie tendenzen.

De „Amsterdamsche Kerkbode" (Geref.) schrijft:

Wij wezen er reeds een paar malen op, dat men in de Duinoordkerk te 's-Gravenhage zonderlinge nieuwigheden invoert onder de leiding van ds Creutzberg. die onlangs die opzienbarende rede hield over de verhouding van orthodoxen en modernen.

Het geldt de herdenking der gestorvenen.

Nu vinden wij in „Het Vaderland", een blad da.' niet aan onze zijde staat, daarover de volgende merkwaardige opmerkingen naar aanleiding van de wijze, waarop die herdenking heeft plaats gehad.

Het Mad schrijft onder meer het volgende:

„Ds Creutzberg en Ds Snethlage hebben den vni druk bezochten dienst geleid. Deze was voor het overgroote deel liturgisch. De gemeente werkt in den gee.'it bij de liturgie meer mee dan anders, doordat zü de Belijdenis des Geloofs meeprevelt, wat onmiskenbaar op nabootsing van Rome lijkt. Deze nabootsing kreeg nog meer indruk, doordat twee predikanten optraden, die elkaar in beurtspraak — nog een stapje "verder ou we hebben beurtzang — afwisselden.

Aan de predikatie van ds Creutzberg over Opehb. 5 vers 13 was een zeer kleine plaats ingeruimd; zij behandelde 't onderwerp, de hoop" des Eeuwigen Levens, zeer

oppervlakkig, eigenlijk alleen den tekst-pericoop nabeeldend.

De lieele liturgie maakte op ons den indruk van.... maakwerk en ware er niet de solo van Dora Kruyt en het kwartet geweest en vooral de stilte, waarin we werden uitgenoodigd, onze dooden te herdenken, ons hart was bij deze herdenking der afgestorvenen koud gebleven.

Blijft de kansel niet meer hoofdelement van den protestantschen eeredienst? "Wij vragen het, omdat ds Greutzberg misschien 20 minuten op den kansel vertoefde en verder met zijn collega onder den preekstoel doende was, beiden staande aan een lessenaar".

Een merkwaardig oordeel, voorwaar, al raakt hei nog slechts den uitwendigen vorm.

Inderdaad een bedroevend verschijnsel, wel geschikt om liet veelvuldig geroep om uitbreiding van liturgische handelingen nauwlettend te bezien.

Ds Wisse's mystiek.

Dr Kraan gaf zijn slotartikel. Hij zegt:

Voor mijn bewustzijn staat het echter zoo: Ds "V\^isse is van zijn Gereformeerde afkomst en vorming nog niet geheel losgekomen. Een tweeheid woont in zijn binnenste. Hij neemt uit tweeërlei gedachtenwereld ideën over, en zonder deze in haar volle strekking door te denken, laat hij ze onverzoend en vaak in tegenstelling met eikander, staan.

"Wanneer in den docent van Apeldoorn de Ghristelijk-Gereforpeerde predikant begint te schrijven, stoot men slag opl slag op uitlatingen, waarbij ook terstond de kritiek zich verheffen moet. Maar wanneer de oudleerling der Kamperschool, de discipel van Bavinck, de ex-dominee bij de Gereformeerde kerken, weer in liem wakker wordt, doet hij uitspraken, waarbij men vraagt: begrijpt Ds "Wisse dan den inhoud en do strekking van zijn eigen woorden niet? Verstaat hij dan niet, dat, als dit eene waar is, liij zelf het andere, dat liii ook geschreven heeft, omver stoot en dat het een met het ander onveroeni.gbaar is?

Even later: .. .j, . , , - , „. /

indien de betere uitlatingen van Ds Wisse op dit punt in dezen Schriftuurlijken zin verstaan mogen worden, zal liiervan drieërlei liet gevolg zijn:

a. Ds "Wisse zal, klaar inziende, dat alle openbaring (jods ons door middel van den Christus geschonken werd, niet meer doen alsof het mogelijk is, met God te doen te krijgen zonder met Christus .in aanraking te zijn geweest; alsof er kennis van en ontmoeting met (iod buiten Hem bestaanbaar zou wezen (blz. 13). Ik weet wel, dat het voor 't bewustzijn van sommige bekommerden soms anders staat. Maar het zal. dan ook (Ie taak van den zieleherder wezen, hun hierin helderder Schriftuurlijk inzicht te verschaffen; en in ieder jicval moet hij het nalaten dit als het normale, als het van God geordende voor te stellen.

b. Ds "Wisse zal voorts prijs geven de gedachte, dat de kennis van zonde vooraf gaat aan onze kennis van tlhristus; -maar zal omgekeerd consequent doorvoeren déze waarheid dat alleen uit onze kennis van den Middelaar en Diens arbeid ons do zondekennis toekomen moet.

c. En hiermee zal Ds "Wisse ook niet langer den inlii-uk vestigen, alsof kennis van zonde en kennis van verlossing zoo ver uit elkander liggen, en alsof de mensch zijn verlorenheid zou inzien zonder nog eenig besef van genade of vergeving te hebben. Ds "Wisse moge letten op den katechismus, die aan Zondag 2 Zondag 1 laat voorafgaan; en die wel zegt, dat de kennis der ellende uit de wet is, maar die tegelijk in antwoord 4 ons den inhoud der wet ontvouwt, in verband met de openbaring door den Christus. Buiten alle genade en ook buiten alle kennis van genade zijn we in de ellende en in de droefheid haar God nooit.

II. Een goede gedachte vinden we wederom op blz. : ^< S—29. Nooit komt — zegt Ds V^^isse daar — een van Gods weldadigheden in ons bezit, dan in den weg van het geloof. En nooit komt er eenrge weldaad in ons l)('zit dan uit den persoon van Christus. Eerst moeten wij deel krijgen aan Zijn persoon en zoo aan al Zijn Moldaden. sj, - .«.^^ijfc^^^jüis, , ^

.\aR hëlf'; aI#felMihJrizi|fö^ (blz.. 143 en 144) piijjil. Ds "^'"isso wasr ds groote betgakenis van het !; (ioof aldus: Wannear weet men, dat het geloot inzil. eu dat „geloof" geloof is? Als men gelooft, «l.w.z. ais lii't geloof werkzaam is, ia de daden des' L'cloofs dan sluit dit; irnete, éa ; dg; ; b^^ van ulk ('cn vraag in^St^gi^ï'-^^fiM^^^^

In di< ' daad is de' ervaTriag'; .fot kenmerk de be-^vnslllci; d, Icortom alles. Wie gelooft: hèèft en bezit. Eu nog krasser liet Ds Wisse zioh uit ia 1920: ."\!e; ii kan giji-ust zeggen, als iemand zich in den breedei otiledig houdt met vragen, als: waarbij' kan ik het nu weten, dat enz. — hij op dat oogenblik niet bezig is, de acte dos geloofs zelf te o-eifenen. (Uit het zieleleven, blz. 45.) Gy' zoudt dit lezende, terstond met Ds M'^isse geheel mee willen gaan, indien liii nu ook maar do eonsequentie'S' van zulke uitspraken lijnrecht doortrok. Maar ziet als. het hieraan toekomt laat hij u op eeas; > ia? *|tfn. steek ea slaat hiji toch andere wegen in. •'..: -.'; '.•; : :

fk herhaal bij dit punt nu maar niet, dat Ds VVi.ssi^ zich zuiverder had behooren in te denloein, wat het betoekent dat wij aan al de weldaden em dus ojjk aan de weldaad der droefheid na.ar God; geen deel krijgen dan uit den persoon van Christus.

Maar wel wijs ik op twee andere punten.

a. Indien het waar is — ©n 't is waar — dat geen van, Gods weldadigheden in ons bezit komt dan In den weg des. geloofs, dan geldt dit Ook van de weldaad van het schaldbewustzijn. Wij zijn niet bodroeft naar God, om tot geloof te komen. Maa, r omdat wij reeds gelooven, daarom zijn wij bedroefd; en wij gelooven ook, opdat wij dieper bedroefd mogein worden. Droefheid naar Gpd, dezen naam waardig, buiten geloof, bestaat er niet.

, , b. Indiem wij inderdaad ia het geloof alles bezitten, do ervaring, de bewustheid, het kenmerk, dan is ook de voornaamste taak van - den zieleherder om tot het gelooven op te wekken an uit motieven op te speuren, waarom mag en moet worden geloofd. En tocii — hoeveel belemmeringen lagt Ds Wisse juii', niet aan het eenvoudig geloof in den weg.

' 't Klinkt wel mooi als. hij zegt, dat de mensch zijn laats-ten grond niet van zijn ervaringen en bevindingen moet maken (blz. 143), maar het ontga den lezer niet, dat Ds Wisse niet kortweg van grond, juaar van laat sten grond spreeirt. Het geloof heef', dus grond, óók in de ervaringen en bevindingein, en niet uitsluitend in het Woord das Heersa? W, aarom plaatst B} Wisse ons niet rechtstreeks voor de majesteit van liet Woord Gods om geheele onderwcipiii; ; -daaraa.n van ons te eischen?

'Waarom drijft hij ons niet den weg des geloofs op en waarom hondt hij ons op miat allerlei willekeurigheden, Avaarvan hij zelf vroeger gezegd heeft: om een Isenmerk een kenmerk te kunnen n.oemeii, om er van te kunnen zeggen, da.t wij ze bezittan.. moet het li.cht Gods er op vallen, moeten Avij oorde.el des onderscheids, verlichte oogen des verstands hebben; alleen de geestelijke mensch kan ze onderscheid (Ion. Maar in dat geval hebbein we ze dan ook niet meer noodig (spatieering van mij) om ei uit op te maken of wij in het licht wandelen. (L'il het Zieleleven, blz. 68.)

Deze hoogstaande critiek heeft vooral in deze opmerkingen toch wel getoond de billijkheid te willen.

Over de G. S. B. en Barth en Assen.

In F r a t e r n i t a s las ik het volgende artikel van de Redactie voor N. D. D. D. (studentencorps van de Vrije Universiteit): ^ ^'lljSlJfclil-

Want wie de beslissingen van do Gerof. Kerken van 192() te Assen aanvaardt, is niet van oordeel, dat een vereeniging, die haar d.i. Assens uftspraken, die' bclijdenis-uitspia.lcen waren, als basis neemt va.n hiutr (orpsleven, gevaar zou opteyeren, of in een verkeerde richting voeren zou. Komt de motie in • stemmiing, dan zullen 'velen, om. hun belijdenis èn peTsoonlijke ovcituiging-niet, .„tegen de Synode'' stemmen.,

Als 't waar'is, ' dat''énfeeien in de G. S. B, zich b.v. b(\slist naar Barth willen oriënteareii, div.i brengt dat op den duur eon gevaar mee. Wanneer we eigcm GoidCiel o.]) zij zetten en afgaan op wat Geref. theolog(> u van hem. zeggen, dan .rijst de vraag; : Ia een Barlhiaan Geref.? En zoO' niet, moet dan de basisi nog breeder gemaakt? Ons dunkt vaii niet. Als Barth ))iet Gereiormeerd is, dan moeten wei dat wel degeli.jk erkennen en niet door ' zijn , , treffende yropmhe(i(i." an „griezeligen ernst" ons laten idvoer& W.^^M^'"; óns geloofsistandpunt. ' • - .'-'•^~: ; r-. •

• Df heer Hildering heeft 'gezegd, dat wanneer hij viel, zijn partij niet meer „gleichberechtigt" is. Hij w'iUu: i.d. Scnatenmotie allefon maar zien een congé iii.t heel de Beweging, èn ujt het ..(^.orps. Met veïeltt oordeelen vvt^, - "dat deze houfjing varkieerd is... De daad der Senaten was. zuiveir.'.-lactisich. Het was voor 1V.D.E: D, onmogelijk Hildsring nu te handhaven, .omdat hij door zijn openlijk partij, kiezen voor den kring-Geelfcorken als afgevaardigde'persona grata , , af" werd.

Daarmee is. allerminst gezeigd, dat N.D.D.D'. noo.it meer een lid haar het AiB. zal afvaardigen, dat zich oriënteert naar het K. Verband. Maar in de gegeven omstand.igheden heeft .de Senaat dezen maatregel noodig geacht. Het is toch al te dwaas, hoe men hot ook koert, dat van een afgevaardigdjcingroep van 4 personen wellicht meer dan de helft'den „geest" va.n Assen verfoeit en 't werd noodig tijd, dat, terwijl we nog s.taa.n voor de vraag of de beroenidie Gleichberechtigung wel zin heeft, dan tocJi in ieder geval die .gedachte oo.k in practijk werd gebracht. Do minderheid beweert nu in een hoek geduwd te zijn. Hot is niet waar. In werkelijkheid had tot nu toe de meerderheid lahg .niet ten, volle haar deel van 't gelijke recht en dit is door Senatjinm.otie met Avat daarO'p in 't Corps is gevolgd tot meer juiste verhoudingen terug gebracht. Dat levert pas een zekere waarborg voor het behoud A^an d» eenheid.

Daarom zijn fflenschen noodig, die niet zich goroepeil achten te scheuren, maar die principieel de zaak aanva.tten, .d.w.z. eerst even a.fw.achten ein dan, steunend qp hun Corps, den „G." in G. S. B. ongerept, bewaren en in haar vereehigen Kerkelijk Gereformeerde, Chr. Gereformeerde, Hervormd Geceform.eerde, Oud-Gereformeerdo en zo-o. moigelijfc" ook Gerefonneerdc uit het „H. Verband".

Ik acht het mijn plicht, thans ook voor deze stemmen de aandacht te vragen.

Bedactie voor N. D. D. D. zijn, in het studentenblad thans de H.H. P, G. Kunst en J. G. Hagen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 december 1927

De Reformatie | 8 Pagina's