GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHODW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHODW.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

De dienst der vrouw in ds kerk.

DT E. D. Kraan schrijft .naar aanleiding van besprekingen in den kerkeraad' der Geref. Kerk van Den Haag-Oost over mogelijke dienstverleening der vrouw ten bate van het kerkelijk leven, een artikel in „Geref. Kb. v. Vlaardingen ca.", waaruit we dit ontleenen:

Dat de vrouw bij den diaconalen arbeid hulpdienst kan en mag verrichten, is onder ons langzamerhand algemeene overtuiging geworden en ook in practijk gebracht; al blijft er mijns inziens, ook na de teleurstelling die het samentreffen van man en vrouw in het werk der barmhartigheid wel eens bracht, nog reden voor de vraag, of deze hulpdienst nog niet ruimer en dieper moet worden opgevat.

Evenmin is onder ons kwestieus meer de roeping, die de vrouw heeft bij den geestelijken arbeid der kerk naar buiten, in de evangelisatie. Wat zouden anders onze Zondagsscholen, onze evangelisatie-zangkoren, onze naaikransen en ook de sectie's voor het huisbezoek moeten beginnen? Maar hoe het toch eigenlijk met de taak der vrouw staat bij den geestelijken arbeid der vrouw naar binnen — deze vraag werd over het algemeen islechts schuchter gesteld en door de praktijk mèt ontkenning beantwoord. De dienst der vrouw werd in dezen tak van arbeid niet begeerd; en overeenkomstig haar karakter, door de vrouw zèlf niet aangebodeui

Voorts:

Ik geloof, dat wij ook ten opzichte van dezen kant • van het leven aan de Schrift nog niet voldoende recht hebben gedaan.

Trouwens, onze eigen praktijk veroordeelt ons. Wanneer wij den dienst der vrouw wèl gebruiken om in de evangelisatie het verdwaalde en afgedoolde leven tot Christus en de kerk terug te leiden, dan is het toch zeer inconsequent, wanneer wij bezwaar maken als het gaat om het verzwakkende en inzinkende leven binnen de kerk zelf te bewaren en te versterken.

Tenslotte:

Met belangstelling zie ik dan ook tegemoet, hoe deze hulpdienst der vrouw nader geregeld zal worden en ik hoop van harte dat deze regeling zóó voortreffelijk zal uitvallen, dat ook andere kerken geprikkeld worden om zich te bezinnen of haar werkorganisatie en haar werkmethode in het algemeen wel in overeenstemming is met de behoefte van deze dagen; en ook, of het met de kerkelijke positie der vrouw naar het Woord Gods wel heelemaal in orde is onder ons.

Ik weet wel, dat de nuchterheid vragen zat, of hierdoor de toestanden zoo veel veranderen zullen en of de kerk en de wereld in 't algemeen er zoo heel veel beter door zullen worden.

Maar een dergeUjke vraag komt eigenlijk niet te pas en nadert tot de Icwestie van een verkeerde zijde. Wat voor een Gereformeerd belijder beslist, is niet allereerst het praktisch nut, maar de vraag, wat de openbaring Gods meebrengt. Indien 'deze gesproken heeft, is dit motief genoeg.

Nog eens: de breuk van ds Aalders met het historisch Calvinisme.

Ook in andere bladen trekt men de oiiveifmijdelijke conclusie uit de jongste pers artikelen van ds J. C. Aalders, die tot de groep-Geelkerken overgegaan is. Enkele bladen zullen we ciiteeren. Dr K. Dijk zegt in „'sGravenhaagsche Kb.":

Men is begonnen op luiden toon te verkondigen, dat het in Assen alleen ging om vragen van exegetischen aard.

Principiëele quaestïes, zoo beweerde men^ waren niet in het geding.

Het geschil raakte alleen moeilijltheden van verklaring en uitlegging.

En daarom waren de beslissingen van Assen geheel eri al onrechtvaardig.

Daarom protesteerde men tegen het onrecht, door de Geref. Kerken bedreven. Een protest, dat zeker op zijn plaats was, indien slechts kleine, bijkomstige dingen scheiding hadden teweeggebracht.

Maar zoo staat het niet.

Dat hebben wij tot vermoeions toe betuigd. .Men heeft ons niet willen gelooven.

Zelfs overtuigde de duidelijke taal van Ds Büskes, die een principiëele klove tusschen hem en , , Assen" erkende, de klagers niet.

Thans stelt een ander der uitgetredenen zich tegenover de bovengenoemde meening.

Niemand minder dan Ds , 1. C. A alders, die het land doortrekt om tot scheuring op te wekken, heeft erkend, dat op de Synode van Assen behandekl zijn: , , vraagstukken van fundamenteelen aard, die ons terugvoeren tot de groote grondbeginselen der geheele theologie."

Later (citee^fende):

De jong-gereformeerden willen zich losmaken. Losmaken van Kuyper en van Bavinck.

En diat wordt gezegd door een uit den kring, die in naam van Kuyper en van Bavinck, en vooral van den laatsten, tegen de Synode van Assen nog altijd toornt.

Maar er volgt meer.

Ds Aalders wil zich niet alleen losmaken, doch ook aansluiten.

En aan wie dan?

Aam 'de gereformeerden, wat men toch van reformatorische gereformeeiiden zou verwachten?

Keen, maar de jong-gereformeerden „voe'.en zich aaDgetrokken op vele punten tot den geestelijken ernst en de tijdsoriënteering der rechts-m'Odernen; zij voelen zich verwant aan vele gedachten en tendenzen der oudere etliischen, met name Gunning, zij' voelen voor een deel a, lthans, vooral sterke gelijkgestemdheid met de tonen, die Barth doet hooren. 2u!len vvdj metterdaad iets leveren, dan lijkt mij noodig tegenover het al te eenzijdig Calviniseeren van de theologie, , dat in de kerken onzer herkomst mode werd, ons eerlijk en onbevooroordeeld ook weer over te geven aan de groote gerlachte van dien zoo oorspronkelijken geest Dr Maarten Luther". 't Is wel een wonderlijke combinatie,

Rechts-modernen, etliischen, Barth, Luther.

Ik vermoed, dat Luther zich in dit gezelschap niet thuis zou gevoeld hebben.

Dais Wort sollen Sie stehen lassen.

Maar Ds Aalders ziet deze vier in een lijn. En voor ons is het duidelijk, welke richting hij inslaat.

Los van 't „eenzijdig calviniseeren", los van 'tneooalvinismc van Kuyper; los zelfs van Bavinck, naar den kant van Luther, in de richting van Barth, gemeenschap zoekende met de oudere ethischen als Gunning, en zelfs zich aansluitende aan de rechtsmodernen.

En dan noemt men zich nog gereformeerd. Dan klaagt men nog over onze ingezonkenheid en , , aderverkalking".

TenslO'tte:

En om die reden roepen wij hen, die van ons gingen, maar niet den weg van Ds Aalders 'op willen, toe terug te keeren. Dit is geen gereformeerd pa: d. En zelfs geen weg, die genade zou vinden in de cogen van Luther.

ï)e verwarring is wel groiot.

Maar de geesten worden scherp openbaar. En dat reeds twee jaren na Assen.

Ds C. Lindeboom bespreekt de zaak 'in „N.-H. Kbl.". Ook hem treft de tegenstelling tussohen wat men zijn lezerspubliek en meetingsgehoior voorzet •èn wat men nü lezen kan:

Gelijk bekend is, heeft men van de zijde der Dr Geelkerken volgende groep herhaaUelijk ontkend, dat liet te Assen ging om het Schriftgezag. Beweerd werd, integendeel, dat de Synode van Assen exegetische vragen , van verwijderd belang in het centrum Il eelt geplaatst, . Zelfs kan men nog steeds in het bekende orgaan dezer groep lezen, dat er van speciale gevoelens van Dr Geelkerken c.s. geen sprake is. In tegenstelling met hen, die meenden da.t te Assen te veel gespecialiseerd werd, komt nu Ds Aalders verklaren, het er ging niet slechts oan Tragen V ia n b ij. k o m s t i g e n aard, formeel-kerkrechtelijk en splinterig-dogmatisch, maar om vraagstukken V an fundamenteelen a a r d, . die ons terugvoeren tot de groot© grondbeginselen der geheele theologie.

„Drie theologische belangrijke betrekkingen" — aldus Ds Aalders — „zijn in geding: Bijbel en Woord Gods, Schrift en Kerk, confessie en consciëntie." Deze erkentenis is hoogst-merkwaardig.

Omtrent ds Aalders zegt ds Lindeboom:

Dat hij echter het Gereformeerde spoor zoozeer bijster zou zijn geraakt als thans uit zijn artikel blijkt, hadden we niet kunnen vermoeden.

Later:

Telkens hebben we kunnen hooren, dat de groep-Geelkerken zich bewoog in het voetspoor va; n Bavinck; dat, als Bavinck nog geleefd had, hij 't met haar eens zou geweest zijn, enz.

Maar Ds Aalders ziet het anders. Hij wil los, niet alleen van Kuyper, ook van Bavinck

Wat de toekomst betreft: Velen zullen Ds Aalders gaarne volgen op den weg door hem geprojecteerd. Maai' anderen, al beletten de omstandigheden hen dit aanstonds uit te spreken, zullen bezorgd het hooM schudden, en bij zichzelven zeggen: dien kant moet het niet uit.

In één opzicht is men het eens: niet-Assen.

Maar bij de vraag: wat dan? zal het verschil aan den dag treden.

bprekende over ds Aalders' oproep om te luisteren o.a. naar Luther en.... Barth, zegt Marnix in „Gron. Kb.":

Het is geen Ideinigheid. Want Barth en Luther — staan wei heel ver van elkander af. Maar dit nu daargelaten: de actie die ds Aalders zich ziet ontwikkelen schuift in de richting van Luther, van de ethischen, van Gunning, en van Barth... .

Van het gereformeerde is hier heel weinig meer over.

Ja, de jongere gereformeerden gevoelen zich zelfs aangetrokken tot den geestehjken ernst en de tijdsoriënteering van de rechts-modernen.

Ook dit lezen .we nog bij Marnix:

WIJ begrijpen levendig, dat hij het in onze gereformeerde kerlten niet langer kon uithouden. Het is ons een raadsel, hoe een man als Ds Van der Brink het vinden kan in het gezelschap van Ds Aalders.

Maar vast staat wel, dat dit alles ons duidelijk den achtergrond doet zien van het gebeuren in lonze kerken en dat wij eiken dag meer dankbaar worden voor het feit, dat onze kerken het gevaar, dat dreigde, hebben gezien en duidelijk de dwalingen, die in onze kerken doordrongen, hebben aangewezen.

Ds P. V. Dijk staaft in .„Zeeuwsch Kbl." met verschillende bewijzen, onderstaand oordeel:

Het is er dus wel heelemaal naast, wanneer dr Aalders zegt, dat men zich met de positie van de door Kuyper en Bavinck bedoelde herleving der Gereformeerde theologie stelde TEGEROVEH. de bestaande oude schrijvers.

En zoo klinkt overal eenzelfde geluid, als ooik ik meende öp te vangen uit ds Aalders' sahrijven: het historisch Calvinisme wordt verlooclbend'; en, als jis Aalders naar den eenen kant van zijn geestelijke leiders luistert, dan roep|t hij' om een fleurig calvinisme; docè als hij zich aan Barth overgeeft, dan laat hij het b e g r i pi calvinisme geheel en al los. Calvinisme — is niet mogelijk, of het is voor ds Aalders een ergernis.

De moeder bij den doop.

Het debat heeft zijn, 'v'ervolg.

Het debat heeft zijn, 'v'ervolg. Ds H. S. Bouma citeert in „Geref. Kb. van Amsterdam-Zuid" eerst deze regelen van dr 11. W. V. d. Vaart Smit:

„Aangenomen nu, dat de drie vragen een herhaling der geloofsbelijdenis zijn en dat deze herhaling der geloofsbelijdenis tot het wezen van het Sacrament behoort, dan rijst een nieuwe vraag, n.l. of men deze handeling ook in naam zijner vrouw „verrichten" kan. Stipulatiën ... ja, die zal een man ook in naam van zijn vrouw en mede ten haren behoeve kunnen verrichten. Bij het „maken" van stipulatiën treedt een gozinshoiofd op. Bij' het afleggen (herhalen"! eener geloofsbelijdenis treedt niet het gezinshoofd, doch een man en vader op. En deze man en vader kan de geloofsbelijdenis nimmer ook in naam zijner vrouw atleggen. Daarin is de vrouw nimmer in den man begrepen. Evenmin als de man voor zijn vrouw en mede ten haren behoeve aan het H. Avondmaal of den Dienst des Woords deelnemen kan, evenmin kan hij in haar naam en . mede ten haren behoeve in het Sacrament van den H. Doop optraden. Dat is uitgesloten; Welaan dan, indien deze dingen alzoo zijn, dan vloeit hieruit voort, dat een vader, die niet wacht op het herstel der moieiler, aan zijne echtgenoote het mede-gebruik van hot H. Sacrament onthoudt."

• Hierop zegt ds Bo'uma:

Dr Van der Vaart Smit zegt ilus, dat ten eerste het antwoorden oj de Doopvragen niet is het aangaan van stipulatiën, maar het afleggen van een geloofsbelijdenis en ten tweede, dat dit afleggen der loofsbelijdenis behoort tot het wezen van het Sacrament, waarom dan ook niet alleen het kind, maar ook de ouders het Sacrament ontvangen.

Wanneer deze beschouwing juist is, dan moeten wij komen tot eene gansch andore doopsbeschouwing en doopspractijk, dan. tot nu toe O'uder • ons in eere was. Maar is zij juist? Moeten wij — om daarmede te beginnen — in het beantwoorden van de doopvragen zien eene herhaling van de geloofsbelijdenis, of moeten we deze handeling blijven aanmerken als een aangaan van stipulation. Ik meen het laatste.

Om dit laatste gevoelen te bevestigen, gaat ds Bouma dan vervolgens de drie j, doopvragen" na. Wat de eerste betreft:

Hier wordt ge'vraagd, niet maar iets in het algemeen, maar iets zeer bijzonders, n.l. of de ouders * begeeren, dat hun kind deel heeft aan de gaven van het genade-verbond en of het een lidmaat is van de gemeente. Wanneer we hierin zouden moeten zien een geloofs-belijdenis, die door de ouders 'wordt afgelegd in de plaats van het kind, dat dsn Doop zal ontvangen, dan zo-u deze vraag veel krasser geformuleerd moeten zijn.

En 'wat de tweede vraag , aangaat:

Deze vraag 'lijkt op het eerste gezicht wel eene herhaling van .de geloofs-belijdenis te zijn. Toch is ze dit niet. De eerste vraag is eene verklaring, dat het kind is een Verbonds-kind. Daaruit volgt noodwendig de kwestie, of er recht voor is, het er voor te houden. AUeen 'een kind van geloovige ouders is erfgenaam van het .Verbond. 'Ook zul.en alleen geloovige ouders het als een Verbonds-kind kunnen leiden en onderwijzen. Zoodoende is deze tweede vraag de schakel tusschen de eerste en de laatste: eenerzijds wordt er in vierklaard, dat er grond is voor de beschouwing, dat het kind, dat gedoopt zal worden, erfgenaam is van het Verbond, en anderzijds wordt er in gewaarborgd, dat zij, die tot do opvoeding worden geroepen, dat zullen kunnen doen in overeenstemming met de leer, die naar de godzahgheid is. Bovendien kan een geloofs-belijdenis niet herhaald worden. Die kan alleen worden ingetrokken. Die het geloof ontving, kan het niet meer verliezen. Wat wèl mogelijk is, is da, t iemand zich vergist heeft, toen hij in het midden der gemeente openbare belijdenis deed, en hij zijn historisch geloof aanzag voor een oprecht geloof. Wil men iets, dat m de verte op eene herhaling van de geloofs-belijdenis lijkt, dan zou men dit veeleer moeten zoeken in het gedurig aanzitten aan bet H. Avondmaal, dan in het antwoorden op de Doopvragen.

Tenslotte, inzake 'de d' e r d e - vraag:

Deze vraag draagt geheel het karakter van stipulatie, en heeft niets van eene geloolsbelijidenis.

Hierom concludeert ds Bouma:

En daarom juist is het antwoorden op de vragen niet eene herhaling van de belijdenis, maar een aangaan van stipulation.

Ook dr W. A. v. Es heeft de zaak aangesneden in „Leeuvvarder Kb.". Hij zegt o.m.:

Dr Smit meent te kunnen betoogen, dat het vroege doopen onzer vaderen niet anders dan een overblijlsel uit de Roomsche kerk bij hen was. Nu is dit niet een stelling die veel waarschijnlijkheid heeft, zelfs als de argumenten daarvO'Or sterker waren dan hij ze bij brengt. In ieder geval ontgaat het blijkbaar echter sommigen in hun opgetogenheid, dat 'laïu'mode dus toegegeven wordt dat onze „vaderen" voor het vroege doopen waren, terwijl het grootste argument bij de tegenstanders was, vlak tegen de historie in, dat liet vroege doopen „een nieuwigheid van Kuyper" was.

Vervolgens citeert dr v. Es een artikel, dat de „N. R. C." schreef over de discussie, die door dr V. d. V. S. ontketend is. Het blad sohreef:

En dan: „Uit het pleidooi van dr Van der Vaart Smit, om ook in het kerkelijke leven eerbied te t'oonen voor de ziel en het zieleloven der echtgenoote, valt af te leiden, dat de oude beschouwing, welke het orthodoxe Christendom ten opzichte van de vronw kenmerkt, onder invloed van de algemeen zich wijzigende levenshouding aan het wankelen raakt. De liehandeling, welke tot nog toe de vrouw ook als echtgenoote in het kerkelijke leven ten deel valt, is patriarchaal. De heer des ïuiizes is ten overslaan van God en de goddelijke dingen als „gezinshoofd" de verantwoo'rdelijke man. Met hem rekent de kerk ten slotte eigenlijk uitsluitend. Het Oud-Testamentische beschikkingsrecht over vrO'Uw en kinderen kan zich onder de moderne cultuur weliswaar niet meer ten voile in lichamelijk opzicht bestendigen, maar in geestelijk opzicht zet dit Oud-ïestamentische recht zich nog onverzwakt in zekere orthodoxe kringen voort.

Hetgeen dan de „N. R. C." niet kon beha, g'en. Dr V. Es zegt evenwel aan het adres der „N. R. C":

We kennen deze patriarchaal-theorie van de „N. R. Ct." ook ten aanzien van het ouderlijk gezag. We vreezen, dat onze vaderen voor deze theorie nog banger zouden zijn geweest, dan voor het Roomsche zuurdeesem, waarvan zij' althans volgens Dr Smit in dit geval nog eenige kruimelkens hebben meegenomen. Of waren zij volgens Dr Smit misschien in dit opzicht eigenlijk hun tijd vooruit en over dCze „patriarchale" opvatting heen, als zij maar wat minder „Roomsch" waren geweest?

Dr C. Bouma discussieert nog steeds, met inzenders over zijn eerst, hier deels overgenomen artikel, te handhaven. Hij zegt in „Geref. Kbl. v. Drente en Overijsel":

Wanneer men dus wil mededeelen, wat Dr Kuyper over deze kwestie dafcht, moet men niet breed citeeren, wat hij in vroeger tijd in E Voto schreef, niaa.r ook al is het slechts aaln den voet der pagina even mededeelen: „In zijn laiteren tijd dacht Dr Kuyper hierover anders."

Ds J. D. Boerkoel („Watergraafsm. Kb.") gaat in zijn historisch overziciht de verschillende oorzaken na, die geleid hebben tot het uitstel van den doop, en besluit zijn breed artikel met deze opmerking:

En eindelijk had liet Rationalisme invloed op de Doopspractijk. Het Rationalisme, dat niets wilde gelooven dan wat voor de menscheljjke rede verklaarbaar en begrijpelijk was, ontkende weldra alle geopenbaard? waarheden der H. Schrift, en zocht voor het daardoor ontstane gemis een vergoeding te geven in het organiseeren van allerlei kerkelijke plechtigheden. Zoo ontstonden er bepaalde hoogtedagen van indrukwekkeiiden ernst; het Avondmaal werd op den Goeden Vrijdag gevierd, by kaarslicht en zacht orgelspel; de Oudejaarsavonddienst werd de ware kerkbeurt. Ook voor den Doop werden, enkele keeren in het jaar, afzonderlijke dagen ingesteld. De Doop was niet langer teeken en zegel van het genadeverbond, van zoiidevergeving, maar werd middel ter opvoeding. Want zonde bestond niet in de oogen der verlichte verstandsmenschen; de openbaring Gods bood een systeem van opvoeding der menschen tot deugd en plicht en braafheid; en in dat systeem kreeg de Doop een plaats. Hij gold als een plechtige aansporing voor ouders en kinderen, om „met vasten gang het pad 'der deugd te betreden" (de berijming van ps. 1, en van nog andere psalmen, is doordrenkt met den taffen geest van den tijd); en daarom moest de bediening vooral indruk maken. En daar niets den indruk meer wegneemt dan veelvuldige herhaling, werd de gewoonte, om zoonoodig eiken Zondag te doopen, vervangen door de bepaling, dat er slechts enkele dagen in het jaar, vooral op Paschea en Pinksteren,

gelegenheid tot liet ontvangen van den Doop zon vrorden gegeven. De schaduw van deze gewoonte hebben wij nog overgehouden in de openbare belijdenis die gewoonlijk ook éénmaal 's jaars plaats heeft. Zoo werkten allerlei oorzaken mee tot uitstel van den Doop, en tot de praktijk, die we in de Ned. Herv. Kerk tegenwoordig nog steeds aantreffen.

Voor deze week genoeg, dunkt me.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSGHODW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 mei 1928

De Reformatie | 8 Pagina's