GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSGHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSGHOUW.

30 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kwestie-Assen en V. U.

Ons overzicht van het persdebat over deze belangrijke kwestie moge ook deze week zijn vervolg hebben.

Daar is allereerst ds H. J. Heida. Hij schrijft in het „Kerkb. v. Vlaardingen etc":

De beweging van den woeligen Amsterdamsclien predikant was niet een individaeel verschijnsel, het . was een zijstrooming in het Iverlcelijk leven, een beekje uit een eigenaardigen hoiek van het leven en dat vooral uit den 'Vrije Universiteitskring toevoer kreeg, dat lieel het kerlielijk leven dreigde van vastheid te berooven.

Het wa: s niet louter een kwestie van Exegese, zelfs niet alleen van belijdenis, het wais een zaak van schriftbescliouwing, waaraan men een wereldbeschouwing vastknoiopte en die op' kerkelijk gebied tot een factie groeide.

Veler geheugen is zooi overladen, dat zijl deze levenskwestie voor de Kerk geheel vergeten, reeds twee jaren na datum.

En aan deze beweging deden enkele Hoogleeraren aan de Vrije Universiteit mee.

Enkele dienaren des Woords, die wellicht door velen geacht worden pilaren te zijn, waren toen bedenkelijk rumoerig en over den gang van zaken alles behalve tevreden.

't Is te hopen, dat deze temperatuursverbooging mag blijken op den duur niet te zijn een verborgen chroflisohe kwiaal, die wel weer moet uitbreken, ial is het dan op een andere zijde des licha, ams.

Dat de Hoogleèraren der Vrije Universiteit de Gereformeerde Kerken hebben verlaten en deze daardoor een flinken duw hebben gegeven voor het oog der wereld, is een zaak, waarmede de Vrije Universiteit en de Vereeniging voor Hooger Onderwijs niets hebben te maken. Dat zoiu wezen in tegenspraak met het standpunt, door dat Instituut zelf ingenomen.

Echter, ' zóó eenvoudig is de kwestie zeker niet.

Deze Hoogleèraren hebben meegedaan in de Actie tegen de handhaving der Gereformeerde Belijdenis, al is het dan Oiok op het terrein van de Kerk als Instituut.

Een eenvoudige verklaring, dat zij, wanneer die Assensclie punten in hun onderwijs ter sprake mochten komen, zich daarbij wel wilden houden aan de „letterlijke opvatting", is hetzelfde, wat Dr Geelkerken ook nog wel wilde.

Deze echter betwistte het reclit der Synode om deze als de eenig bindende in de Kerk te achten.

Ruimte, ruimte! dat was de conscientiekreet van dezen door de wereld toegejuicHten Hervormer!

Wordt deze eenvoudige verklaring der HoOfgleeraren voldoende geacht, dan blijkt duidelijk, dat op het gebied van de Kerk als Instituut en dat van de Kerk als Organisme met verschillenden maatstaf wordt gemeten.

Velen zullen dat toejuichen! Anderen zullen het betreuren!

Meerdere organisaties, die zich ook minder nauw aan de Kerk als Institaut verbonden gevoelen zullen hieruit ongetwijfeld oonsequentie's trekken en zeggen: deze methode lijkt ons heel wat beter dan die door de Gereformeerde Kerken is ingenomen; wij zullen ons maar houden aan de Universitaire en niet aan de kerkelijke-institutaire methode.

Dat vrijwaart voior veel moeite.

„Eenvoudig is anders", stond er boven dit artikel. Me dunkt, dat we hier langzamerhand de vraag raken: „wat is een concreet geval", waarover in het rapport sprake is; en wanneer begint iemands „onderwijs"? Er zijn wel uitspraken te vinden in de geschriften van den stichter der V. U., waarin over deze vragen het geloofsideaal een prachtig antwoord geeft. En het zal wei goed zijn, dit antwoord te oarthoudan. Den blijkt, m.i. het concrete geval, dat als voorwaarde gesteld wordt tot nader onderzoek, nu al te bestaan, en dan heel erg waarneembaar ook.

De „Leeuwarder Kb." is geheel tevreden met wat zij tot nu toe van het rapport publiceerde:

En de derde reden, waarom de conctusies van het rapport ook bij ons een gevoel van levendige! voldoening wekte, is, dat men daarin blijkbaar goed heeft begrepen, dat het niet voldoende is in dit opzicht een uitspraak te doen, maar dat oofc de DO­ CENTEN aan de Vrije Universiteit aan deze uitspraak BEHÜÜREN GEBONDEN te zijn en er daarom een uitweg moet gevonden om dezen band vast fe leggen. En gelijk we begrijpen, dat degenen, die bepaald een „KERKELIJKE" hoogeschool willen met de eerste genoemde conclusie niet geheal tevreden zijn, zoo begrijpen we oolv, dat men van de zijde dergenen die Dr Geelkerken volgen, reeds bij de beide andere conclusies een wat beaenkelijk gezicht hebben getrokken. Voor ons is dit alles echter een bewijs te meer voor de juistheid van den weg, welke de commissie wijst. Wij wenschen geen Icerkelijfce hoogeschool, maar ook geen hoogeschool, die sfecMs in naam leeft bij des Heeren Woord en in werfcelijfcheid door een willekeurige manier van uitlegging hel; gezag van Gods Woord verwerpt of verzwafct. Oofc wij wenschen een Hoogeschool, die ten aanzien van het „kerkelijke" leven haar eigen zelfstandigheid handhaaft, maar ook tevens als Gereform.eerde Hoogeschool onvoorwaardelijk gebonden is aan de Gereformeerde beginselen, waartoe zonder eenigen twijfel ook behoort het onbepaald, onfeilbaar gezag der H. Schrift.

Zoo is het blijkbaar ook, dat de commissie het wil, gelijk het ook duidelijk "is te zien in het resultaat, waartoe zij met haar onderzoek , is gekomen.

„De Heraut" zegt o..m.: En in de tweede plaats; al zou de eerste conclusie de onrust of het wantrouwen dezer broeders niet

geheel wegnemen, ze ontvangen in do tweede conclusie dan toch een antwoord, dat zelfs verder gaat, dan zij gevraagd hebben. Vooral hierop mag wei de nadruk gelegd woorden. Het is zeker waai, dat deze conclusie met een zekere restrictie wordt gegeven, n.l. dat het geen „uitspraak is met rechtsgevolg". Wat de bedoeling hiervan is, moge met een eufcel woord worden toegelicht, om mogelijk misverstand te voorkomen. Directeuren en Curatoren kunnen geroepen worden, wanneer er een aanklacht tegen een hoogleeraar wordt ingebracht betreffende zijn onderwijs en dan bepaaldelijk, dat hij het gezag der Heilige Schrift heeft aangerand, aJs rechters hierover uitspraak te doen. Nu geldt onder juristen de regel, dat een rechter niet reeds van te voren, wat men noemt, een prae-judicium mag geven, d.w.z. een vooroordeel, omdat hi] dan als rechter niet meer onpartijdig èn vrij zou zijn, wanneer een bepaald geval zich voordeed, dat aan zijn beslissing werd onderworpen. Een beslissing met rechtsgevolg, d.w.z. dat een hoogleeraar, die zich daaraan niet onderwierp, zou afgezet worden, kunnen Directe uien en Curatoren daarom niet vooraf geven, maar alleen wanneer een bepaald en concreet geval zich voordoet.

Toch zijn we dankbaar, dat de Commissie, al liet ze door dit juridische bezwaar zich weerhouden om aan ^e uitspraak, die ze in conclusie H Directeuren en 'Curatoren aanbiedt, rechtsgevolgen te verbinden, bijv. dat ieder hoogleeraar en docent nu voortaan verplicht zou worden op poene van afzetting, met deze conclusie in te stemmen, desniettegenstaande beide colleges aanraadde, zich met deze conclusie te vereenigen en daarmede uit te spreken, dat dit dus de uitdrukking is ook 'van hun gevoelen. En in deze uitspraak, in de tweede conclusie gegeven, ligt veel meer dan een verklaring, dat men met de beslissing der Asser Synode instemt. Vooreerst omdat hier zoo klaar en onomwonden wordt uitgesproken, dat tot de gereformeerde beginselen in Art. 2 genoemd, het Goddelijk gezag der H. Schrift behoort on wel bepaaldelijk, zooals dit in de Belijdenisschriften, in Dordt vastgesteld, beleden wordt. En ten tweede, dat hieraan nog de nadere verklaring wordt toegevoegd, dat dit gezag insluit, dat al wat de Heilige Schrift ons mededeelt of leert, onvoorwaardelijk wordt aanvaard en dus uitsluit een willekeurig handelen met de ITeïlige Schrift of hare uitspraken en derhalve ook het in twijfel trokken van den letterlijken zin van bestanddeelen van het heilige geschiedverhaal zonder het aanvoeren van deugdelijke, met het Schriftgezag bestaanbare gronden. De Synode van Assen hoeft te dien opzichte op een bepaald punt uitspraak gedaan, n.l. den letterlijken zin van het Paradijsverhaal. Deze conclusie gaat veel verder, want ze veroordeelt als een aanranding van het Schriftgezag elke willekeurige exegese, met name het loslaten van den letterlijken zin der geschiedverhalen, wanneer hiervoor geen deugdelijke, met het Schriftgezag bestaanbare gronden worden aangevoerd. Indien door een dergelijke verklaring het wantrouwen niet wordt weggenomen, dan zou zulk een wantrouwen al zeer onredelijk zijn.

Ds V. 'd. • Meulen in „Friesch Kb." meent, dat dat men geit en kool sparen wil:

In haar rapport wordt door de commissie wel erkend, dat de leerstellige uitspraken van onze Generale Synoden voor de V. U. van groote beteekenis zijn, doch ze verklaart tegelijkertijd, dat ze geen genoegzamen grond ziet om haar oordeel te kunnen geven, hoe op grond van art. 2 der Sta!tuten over de leerstellige uitspraak van d.i Synode te Assen zakelijfe moet geoordeeld worden. En waarom niet? Omdat naar het oordeel der commissie het geschilpunt nog niet in het onaèrwijs of de leer van een der professoren ter sprake is gebracht op een wijze, die aanleiding moest geven tot suspectie (argwaan).

Dit stelt teleur. Er zijn helaas een paar professoren aan de V. ü., die het met dr Geelkerken eens zijn, in elk geval mee gegaan zijn met de scheuring. Ze zijn lid geworden van een scheurkerfc, die principieel van oordeel is, dat onze Geref. kerken niet meer buigen voor het Woord Gods. Dat de beslissing van Assen is een stelsel van menschelijke besluiten, die met de H. Schrift in strijd zijn. Dat de Asser Synode zich daannee naast en boven de Schrift heeft gesteld. Naar het mij wil voorkomen, geeft dit genoegzamen grond tot verdenking. In ieder geval is nadere inteiTsretatie van art. 2 der meergenoemde statuten daarvoor beslist noodzakelijk geworden. Bij de lezing van het rapport kan men zich echter niet ontworstelen aan' een onbehagelijk gevoel van schipperen en plooien. Men schijnt de geit en de kool beide te willen behouden. Geen klaren wijn wordt er geschonken, geen duidelijke taal gehoord, zooals in de verklaringen van onzen Geref. Jongelingsbond, van den Meisjesbond, van de Vereeniging tot Clir. verzorging van Krankzinnigen en van de Geref. Ziekenverpleging te 'Amsterdam. En dit was toch wel zeer noodig geweest, omdat de V. U., zooals meermalen zeer terecht is opgemerkt, bijna uitsluitend in stand wordt gehouden door de offervaardigheid van de leden onzer kerken. Hoe zal de a.s. Taari'ergadering van de V. U. het rapport dor commissie ontvangen? Ons volk houdt van duidelijke taal!

Het gevoel van onvoldaaiilieid openbaart zich ook in „Geref. Kerkb. van Amsterdam-Zuid". De heer Ebling wijdt er enkele artikoten aan.

Eerst over de groote liefde van het geloiovige volk voor de V. U.: '

Die V. U., op bepaialden Gereformeerden grondslag, heeft dus niet maa-r alleen materieele waarde als wetenschapscentrum, maar ook formeele waarde voor de geloofsovertuiging van ons, de Gereformeerde beljjdcrs. Wamt wij, ook al kunnen we slechts weinige, of misschien geen enkele, der wetenschappelijke resultaten beoordeelen, we voelen ons toch gesteund in de overtuiging der waarachtigheid onzer levensopvatting, doordat we weten, dat deze Hooge School eenzelfden grondslag heeft als onze

belijdenis. En ook daarom blijft het tegenwoordig noodig, dat steeds weer dat zeer be pa: a ld e, wil men, dat zoogenaamde „enge" standpunt onzer "V. U. worde geaccentueerd.

Dan over de beteekenis van bet rappbrt: Neen, 't gaat, meenen we, niet vooral om Universiteit en Kerk, maar oan: Universiteit en 't G e z a g van de Heilige Schrift.

Er was ergens een feit gebeurd. Dit feit: Over het gezag der Heilige Schrift, dus over een beginsel, dat een zeer belangrijk deel van den grondslag' der V. U. vormt, was ergens geschil gekomen; en een. zekere groep Kerken welker belijdenis in 't allernauw-, sle verband staat met den grondslag der V. U., heeft in en om dat geschil het beginsel nauwkeuriger gedefinieerd.

Nu is, dunkt ons, de vraiag: Ziall de V. U. zich, nadat de m o g e 1 ijikheid vlan verschil oimtrent den inhoud van dat beginsel door bepaalde feiten is gebleken, b ij: die nauwkeuriger definiëering aansluiten, neen of ja?

Zóó ongeveer móet, dunkt oiis, de 'hoofdvra, ag worden gesteld. Bijkomstig is, dat het juist de Gereformeerde Kerken zijn, die de nauwkeuriger belijning van dat beginsel gaven. Bijkomstig, hoewel natuurlijk van zekere beteekenis.

Bijkomstig is ook, dat die belijning tot stand kwam met behulp vain een geheele faculteit der School; of, om het precieser te zeggen, met behulp van de leden der Theol. faculteit, die juist om hun deiskundige kwaliteiten daartoe waren uitgenoodigd. Bijkomstig, ofschoon toch van zeer groote beteekenis natuurlijk.

En nu kunnen wij ons vooralsnog niet voorstellen, dat hierin de V. U. niet beslist positie zou kiezen.

De verzorger van de Persschouw in „De Reformatie" ziet in de tweede conclusie van het advies de niaterieelo erkenning: Wat Assen beleed, dat ligt waarlijk in hetgeen den grondslag der V. U. vormt, besloten.

AVelnu, ook wij gelooven: als die tweede conclusie werkelijik die materieele erkenning is, ja — dan zijn we er.

Maar dan moet dat op de een of andere wijze ronduit en uitdrukkelijk worden gezegd.

Nu ik toch in het debat betrokken ben wil ik gaarne erbij zeggen, dat ik het rappiort in zSjn geheel volkomen juist acht; het eerste deel .niet anders had verwacht, met het tweed© deel verblijd ben, maar een naderen uitlog wenscbelijk acht, o£ anders een debat gaanr© geopend zie over de vraag (reeds boven gesteld), wanneer het „concrete geval" er is.

Voor mijn besef staat het zoo: iemand, die lid is van een gemeente', welker grondslag (volgens de historie!!, niet volgens verklarinkjes op papier), sterk ongereformeerd is, en die dan niets doet ter naldere verklaring van dat lidmaatschap,

en die dus op' zijn woord moet geloofd worden; en iemand, die meewerkt, niet als koppig mensch, of als geboren recalcitrant (zoo kan men oo'k zijn, maar zoo-beschouwen we onze hoogleeraren niet), maar als bewust, verantwoordelijk mensch, aan een blad als 'Woord en Geest, waar het niet-gereformeerde tegenwoordig boven op ligt,

die roept mij van alle kanten toe: wilt U mij als 't u blieft houden bij' mijn woord, en dus goed onthouden, dat ik niet in uw zin gereformeerd ben, en dat ik bet niet eens ben met de tweede conclusie van het rapport ider commissie inzake de V. ü.?

Ik heb niets tegen het rappiort, tenzij blij'ken mocht, hardop, duidelijk, volgens eer en geweten, dat men het „concrete geval" NIET aanwezig ziet. Ik zie het wel.

En ik wil dan ook graag veifelarein, dat, als de toestand zóó blijft, en men zioiu hem officieel, bewust, in Gods tegenwoordigheid zóó laten en WEIGEREN iets te doen, dat tot andere toestanden dringt, de V. U. haar grondslag zou hebben verloochend. Ik zou bereid zijn, van dit gevoelen alle consequenties te aanvaarden en anderen opwekken, evenzoo te doen. Maar ik geloof niet, dat het zooi de bedoeling is.

Zoolang ik dat niet bewijzen kan, geloof ik het niet; mag ik het niet gelooven.

Volgende week meer, ook over wat de beer Ebling schrijft (niet zonder bijval mijherzlijlds).

Orkest-dirigent en dominee: restaurant en l< erk; dans en preek.

In „Sumatra, Weekblad voor geheel Sumatra", schrijft „Kronikeur" over tweeërlei afscheid, dat hij bijwoonde: het ééne van een orkest-dirigent, den heer C. v. d. Bijl, het andere van ds H. A. Wiersinga, beiden indertijd te Medan (N. O.-L). We lezen:

Eerst het afscheid, dat op moderne wijze Psalm 150 in werkelijkheid brengt. Het afscheid met het geklank van muziekinstrumenten. De heer Carol van der Bijl gaat met verlof.

Over dit afscheid zegt de schrijver: En we mogen ten slotte bij het zien van een van die bontgekleurde biljetten wel eens even donken: „Hangen wij nu wel van die dingen op, wanneer we weggaan? " Maar dan moeten we er toch ook meteen bovenop bedenken, dat de man, die van allen is, van niemand is. En dat de man, die vijftigtallen, honderdtallen menschen in het Grand Hotel Medan verheugd heeft met zijn klinkende en daverende dans­ muziek, in de positie is van den man, die velen Verlaat en die weinigen misschien terugvindt. Want hij is de man van het bedrijf, dat de eenmansinensch heeft in zijn gelederen.

Thans komt hij op den afscheidsavond van ds Wiersinga:

Het was een goed afscheid. Het was het afscheid, voorgoed, naar menschelijke berekening, van een predikant van zijn gemeente. Hij naar Holland, waar de trouwe leden van zijn kerk hem waarschijnlijk voor slechts een klein percentage zullen terugzien, zullen terughooren, zullen wederom met hem de dingen huns geloofs waarnemen. En zij hier blijvend.

Wc hebben bij dat afscheid — geen toespraken, zeide de aankondiging — vele mooie dingen gehoord.

We begrepen, hoe moeilijk het den predikant was, dat afscheidswoord te spreken. We begrepen, hoe moeilijk het voor de gemeente, in zoo volledigen getale opgekomen, was het woord aan te hooren. En we voelden, dat er iets is in de verhouding tusschen gemeente en herder, dat in geen enkele burgerlijke gemeenschap, in zelfs geen losse gemeenschap, gevonden is, en gevonden kan worden.

Het is misschien gewaagd modern en gewaagd verkeerd het tijdelijk afscheid van een orkest-directeur te vergelijken met het afscheid van een predikant van een gemeente.

Maar slechts weinige gemeenten en gemeenschappen on vereonigingen kunnen eischen, dat hun loden even 'getrouwelijk de bijeenkomsten bijwonen als de zeer moderne veroeni, ging, dio zich hotel restaurant noenit. Men zie naar Amerika. Men leze en hooro van de krampachtige en wanhopige pogingen, dio de kerken daar aanwenden om hun lidmaten naar de kerkelijke bijeenkomsten te voeren. Men leze van de predikanten, die met zangkoren werken, met dansen, met allo attracties van het dagelijksche loven. En men aanschouwe en bozoeke de thé dansant, diner musical, de soupers bij de bals, en zie hoe de orkest-directeur en het hotel eenige luttele advertenties behoeft te plaatsen, om de menschen te doen samonstroomen. Hoe de kerken hun ledige stoelen hebben en in Se hotels trucjes worden toegepast, om een stoel in beslag te nemen, wanneer men geene heeft.

En deze dingen overwegende, zal men toch een zekere ovoreonkomst moeten vinden, tusschen deze beide afscheiden. En men zou die overeenkomst zeer zeker gevoeld hebben ' bij het 'afscheid, dat we van beiden hebben meegemaakt. Aan de eene zijde de A\ eggospeeldo en weggedanste blijdschap, eigenlijk als alle blijdschap weggespoeld en woggodanst wordt.

Aan de andere zijde een spreken van hart tot hart, een woord van innige on ontroerende aanbeveling van den opvolger, een hart onder den riem, een woord van God tot de menschen.

O, ik weet het wel: het kan zwakheid zijn, of ongeloof, of in elk geval iets armoedigs, als kerkelijke menschen van de niet-geloovige pers allijd zeggen: ze begrijpt niets van ons, maar afvlieg'S'ii op' elk prijzend woordje van diezelfde pers, om te pralen: het christendom wint bet dan toch maar weer. Zóó bedoel ik het geven van dit citaat dan ook niet. Ik geloof zelfs, dat de auteur nóg onzuivere contrasten schept. Maar is het niet mooi, dat het geloof, en de kerk, en het Woord en de band der geloiovigen ook in die wereld ginds toch nog zóó sterk toespreekt aan wie er anders niet van nabij' in leeft?

Lam, schaap, vleermuis en kraai.

In „Den Gulden Winckel" staat bet verslag van een vraaggesprek tusschen den redacteur e-n den in christelijke kringen wel bekenden litterator en dichter, dr W. A. P. Smit. O.m. trof mij daarin deze passage:

„Soms is de traditioneele uitdrukkingswijze van het Christendom oen moeilijkheid, waardoor de vrije litteraire uiting belemmerd dreigt to worden. Ik heb dat zelf van heel nabij ondervonden. In mijn ''bundel vindt u op blz. 22 een Goede Vrijdag-vers, dat ik u zal

voorlezen: Zooals een vleermuis, aan het hout Gespijkerd van oen boerondeur, In 't sterven langzaam-aan vergrauwt En, dood, een vod wordt zonder kleur —'

Zooals in het bezaaide land Een doode kraai, die op den wind Zich wiegt aan een verrafold band, In goorheid zijn vergaan begint —•

Zoo is aan U de dood verricht En reeds Uw lijf verstard tot vaal — Maar Uw gelaat draagt nog het licht Als in een 'transparanten graal!

In 't donker laayend bloeit de brand. Die door de broze wanden slaat — Want lichtende houdt God daar stand, Die eeuwig is en nooit vergaat!

„Ik heb er een enkelen brief over gehad en in Kerkboden is het gedicht aangevallen. Maar op een Zomerconferontie van het Verbond van Chr. Letterk. kringen, waar ik oen lezing houden moest, kon ik er op terug komen — en later is die lezing in Opw-Wegen opgenomen. Ik geloof wel, dat dit van eenigen invloed is geweest. Met nadruk heb ik er op gewezen, hoe ieder het heel gewoon vindt don lijdenden Christus te vergelijken mot oen lam of oen schaap. Omdat we aan die woorden gewend zijn! En uit dio zoeto-droomerigheid schokte mijn felle beeld ineens pijnlijk wakker. In een paar woorden hebt u hier de kern van 'svat ik toen gezegd heb: We zijn gevangen in eon kring van bepaalde voorstellingen, die weer in een bepaalde reeks van bepaalde woorden hun uitdrukking vinden. We hebben het altijd op deze bepaalde manier gehoord — we kunnen er nauwelijks meer op een andere wijzeaan denken. We vergeten, dat dit alles maar omklee-

ding is van ons geloof, en we meenen, dat het tot het meest wezenlijke daarvan behoort!"

Hier is, zooals men begrijpt, de heer Smit zelf aan het woiord. Ik geloof, dat het verzet van wat hier „kerkboden" heet, niet geheel en al volledig weergegeven ot beantwoord wordt. Zeker, er wórdt onder ons gesproken van „schaap" of „lam". Maar die beelden zijn niet aesthetisöh, maar profetisclididactisch; en met „vleermuis" en „kraai" was bet anders. Bovendien zijn „lam" en „schaap" voor de kerkbodes ontleend aan een dO'Oir theopneiistie gegeven rede, terwijl hier de dichterlijke inspiratie is: een wezenlijk verschil zien kerkbodes tusschen die twee. Tenslotte zoeke men het purvt van vergelijking: „lam" en „schaap" worden genoemd in ander , , verband": ze worden geslacht, ze zijn stemmeloos voor den scheerder, het lam staat als geslacht, enz. Kortom: het beeld is niet te scheiden van 'de dogmatische gedachte', van verzoening door voldoening; het diende de messiaansche heilsboodschap'; het predikte dogmatischen inhoud, ook als het lyrisch was naar den vorm. Maar in het Goede-Vrijdag-lied kwam de vleermuis, en ook de kraai, voor de ziel van den dichter zonder ©enige dogmatische', profetische gedachte.

Ik bedoel niet, oritiek te gC'ven op het vers van den heer Smit (ik was dezen keer niet onder de büoze kerkbodenaars, overigens mijn • familie). Ik wil enkel en alleen een poging wagen, oan de probleemstelling weer naar voren te brengen zooals ze kerkbodelijk bedoeld werd en wordt; „Den Gulden Winckel" mag óók wel weten, dat in zijn spreken van „lam" en „sahaap" de bijbel anders predikt, dan Üe aesthetische mensch hier deed in zijn vers van „vleermuis" 'en „kraai". Waarom moet nu toch weer die „zoete-droomeiigheid" van kerkhodes erbij? Ik denk weer terug aan de bezwaren tegen anthropomorphe p|rediking in het negatieve, en aan de poging om de ahristelijke normen voor aesthetische genieting te vinden, en vind het dan weer jammer, dat „Dien Gulden Wdnckel" zich zoet-droomerig kerkboides tot waaiers laat verknippen, omdat ze to.ch nergens anders voor deugen. Laat men ze eerst goed lezen: want zóó simpel staat de zaak toch niet. ^)

De hulp der vrouw in de kerk.

Dr E. blad: D. Kraan zegt in het reeds genoemida

Aangaande het Haagsche kerkeraadsbeslnit om voortaan , voor de versterking van het geestelijke en kerkelijke leven ook den hulpdienst der vrouw te gebruiken, geelt Dl Los in zijn Kerkbode van' 13 Mei j.l. nadere toelichting.

Allereerst de historische herinnering, dat het principieele besluit over 'deze zaak eigenlijk reeUs gevallen is in 1921, maar dal door allerlei kerkelijke zorgen 'dit besluit no'g niet o^mgezet werd in daden, en th, ans dus alleen nog de pralktisohe uitvoering te regelen valt.

'Vo'orts toont Dr Los aan_., dat het inroejpen van de zusters ails behulpsels voor de leeraars en ouderlingen naar de Schrift is. Hij wijst hierbij; op Aquila en Priscilla; op Maria, die evenals Trypliena en Tryfosa en Persis veel gearbeid heeft in den Heere; op Euodia & n Syntyche, die met Paulus streden in het evangelie.

Vervolgens la'at hij zien, dat het inroepen van zuste.rhulp thans eisch van het groote-stads-leven is geworden. De positie van de ambtsdragers is vooral moeihjk ten opzichte van de vrouwelijke gemeenteileden^ die zelf haar brood verdienen; en 't is vooral bij deze laatste, dat de zusters als behulpsels van de opzieners dienst moeten doen om hen met zulke leden in contact te brengen.

Eindelijk beroept Dr Los zich op de ervaring, op 'Ongeveer gelijke wijze als ik in een vorig artikel deed. Alleen met dit onderscheid, dat hij naast de evangelisatie en diaconale zusterhulp óók vermeldt het feit, dat de meeste sekten, die bloeien, gebruik maken van vrouwelijke propagandisten; en dat hij zich nog krasser uitdrukt, wanneer hij letterlijk zegt: , , de arbeid van leeraai'S en opzieners k a n het niet langer zonder zusterhulp stellen. Wij als ouderlingen, d.z. presbyters, moeten onze presbyteriale zusterhulp 'krijgen. (Spatieering van mij.)

Waar de zaken aldus staan, ^ wekt Dr Los terecht de gemeente op tot gebed tot den Koning der kerk, dat Hij gaven schenke en aanwijze en alzoO' vrouwelijke krachten in Zijn wijngaard uitzende. Inderdaad, de groote oplossing zal oo'k hier wel gevonden moeten worden in het gebed.

Over den uittocht van ds Borger.

De bladen meldden een en ander'betreffende ds J. Borger, vroeger hervormd predikant te Gouda, die de Herv. kerk verliet en nu allerlei opgewonden redevoeringen houdt over „de" kerk. Redevoeringen met zeldzame opienbaring van begripsverwarring. .Het „Algemeen Weekbl. v. Christendom en Cultuur" zegt:

Men kan niet zeggen, dat Ds Borger van Gouda met stillen trom het wondere ambt heeft neergelegd. Waarom ik de Kerk verliet, aldus het onderwerp van enkele redevoeringen, op verschillende plaatsen in openbare vergadering gehouden. De couranten meldden „veel belangstelling". Hetgeen mij voor de kerk veriieugt. Indien zij quantité negligeable was, geen sterveling zou er zich om bekommeren, dat een medesterveling zijn kerk verliet. Ondertusschen behoeven wij kerkelijken ons over de beweegredenen van den heer B. niet al te ongerust te maken. „De Kert is door het Evangelie heen gezakt", want zij is geldzuchtig, militaristisoh en dom. Dit gegeneraliseer doet mij denken aan de opmerking van een spiritistische dame, aan wie ik eens vroeg, hoe haar een preek — in casu van een gereformeerden Bondsdominee — bevallen was. Het antwoord luidde: „ach, die man preekt net zooals jullie allemaal". Men moet wel aan alle onderscheidingsvermogen, dus aan allen werkelijkheidszin gespeend zijn, om mir nichts dir nichts van de kerk en de predikanten te kunnen spreken.

„Opstandige jeugd"

Dr 'G. H. V. Senden geeft in „De Hervorming" een bespreking van het ook in nederlandsche vertaling verschenen werk van 'B. Lindsey \én W. Evans): „The Revolt of modern youth". Wat Lindsey aanprijst als middel ter genezing kan ons evenmin bekoren als zijn beschonwing over de zonde en haar oorzaak en waard'scihatting. Maar wel kan volgende passage uit dr v. Senden's overzicht van Lindsey's feitenmateriaal ons iets leeren:

En deze (bezorgdheid, K. S.) geldt niet alleen de cijfers van zwangerschappen van onvolwassenen, gevallen van abortus enz. — ik geef toe vaak meer geschat, dan statistisch precies, maar wie daarop uitsluitend let, houdt zich vast aan een stroohahn; de auteur verzekert steeds zeer matige schattingen te geven en maakt dit ook wel aannemelijk — maar zeker niet minder de opvattingen, die een goed deel van de jeugd van deze dingen heeft. Schr. voert deze menschen op blz. 136/13'i' als volgt sprekende in en staaft door een uitgebreid materiaal, dat hij niet te veel zegt: „Of gij' het goed vindt of nieit, wij maken onder ons een huwelijkscontract voor ons zelf, dat voldoet aan onze verlangens. Wij meenen een natuurlijk recht te hebbeij op kameraadschap en intiemen omgang, waarnaar wij! 'instinctief verlangen; wij kennen de voorbehoedmiddelen, waardoor de waarschijnlijkheid, dat ongewenschte kinderen de situatie komen bemoeilijken, opgeheven wordt; wij geven niet toe, dat een dergelijke handel-Avijze de veiligheid der maatschappij in gevaar brengt; en wij meenen, dat deze poging om de traditie te vervangen, door wat wij als gezond verstand beschouwen, eerder goed dan kwaad zal doen."

Over kerkeraadsvergaderingen.

Ds W. A. Hoek zegt in het „Algemeen Weekbl.", zooeven genoemd.

Eensklaps krijg ik de kerkeraadsvergaderingeii lief. Daar kan gepraat worden. Gruwelijk gepraat in allenuancen van vervelendheid, langdradigheid, onbeduidendheid, bekrompenheid, opgeblazenheid en wat dies meer zij. Maar toch gepraat. Dus toch gedachtenwisseling. Indien het gepraat gruwelijk is, het ligt niet aan het instituut. Het ligt aarr ons.

Éénmaal heb ik een goede kerkeraadsvergadering bijgewoond. Ds Eijkman kwam zijn Amsterdamsc'he Maatschappij voor jonge mannen verdedigen. Hü stond onder donkere auspiciën. Ethisch, geen amhsdrager, kerkelijk vrijbuiterig en wat niet meer. Doch na twintig woorden had hij 'de vergadering onder beslag. Hij refereerde! Hij gaf een stuk werk. Het was zakelijk en geestelijk. Natuurlijk, dat hij „las". Hilty zegt in zijn „Lesen und Reden", dat een lezing behoort gelezen te worden, uitgezonderd wanneer een wetenschappelijk genie de lector is. Opdat ook de schijn des improviseerenden kwaads vermeden worde. Desnoods van punten, maar toch gelezen.

Wü — kerkeraad — lezen nooit. Wij „getuigei^', spreken voor de vuist, al te dikwijls, kletsen voor de vuist. Doch toen er gelezen werd, luisterde de kerkeraad. Geen ernstig zakenman zal toen gezegd hebben, dat zijn avond was verknoeid. En de discussie? De brutaalste het-woord-vrager, die al springt op zijn bank, nog voor 'de voorzitter de rondvraag geopend 'heeft, het type, dat altijd wat te zeggen heeft ook al verklaart het eigenlijk niets te zeggen hebben, de grootste presbytoriale rakker was ditmaal onder een hoedje te vangen. Enkele vragen, enkele opmerkingen, voila tout. Wij vierden een hoogtij van bescheidenheid, en de lector sprak nog, nadat zijn woord verstorven was.

Ik geloof, dat er uit groote kerkeraden nog wel eenige muziek te halen valt. Mits er gewerkt worde.

De auteur heeft natuurlijk nooit gereformeerdfei kerkeraadsvergaderingen bijgewoond. Maar zijn opmerking kan overal dienst 'doen. Er zijn bij' ons „rapporten" bij de vleet over dingen, die door het recht van , de gewoonte eenmaal een schriftelijke behandeling plegen te vereischen; en die rapporten zijn soms verschrikkelijk vervelend en vaker prachtstukken (vooral in meerdere vergaderingen). Maar fcerkeraden zouden de discussies op liooger peil kunnen brengen, als in ernstige zaken meer schriftelijke-behandeling gevraagd werd niet door anderen voor een ander, maar do.or sprekers voor zichzelf.

„Broeders des Heeren"

Reeds eerder kwam de vraag hier teï sprake, wat met de „broeders" van Jezus zou bedoeld worden in de taal van het N. T. Prof. Rid'derbos zegt ervan in „D© Bazuin":

Gelijk bekend, hebben — nog wel om andere reden dan de bovengenoemde — niet alleen de R'oomsche, maar ook wel andere Sohriftverklaarders gemeend, dat deze „broeders" van Jezus geen zonen van Maria zijn geweest; gewoonlijk neemt men het woord „broeder" dan in een ruimeren zin gelijk boven werd aangegeven; ook heeft men wel gedaclif aan zonen van Jozef uit een vroeger huwelijk.

Het komt ons echter voor, dat voor deze opvatting geen enkele grond in de Schrift is te vinden; en dat de boven aangehaalde tekst, in verhand met de verdere Schriftgegevens, er veelmeer op wijst, dat we hier aan zonen van Jozef en Maria hebben te denken.

Algemeene en bijzondere openbaring.

•Volgende stellingen van ds P. Prins te Ooistwcld (O.), Verdedigd op' een Groningsohe Predikantenccoferentie (30 Mei a.s.) lijken me merkwaardig genoeg, om ze hier uit „Gron. Kb." over te nemen. Discussie bedoel ik hiermee niet.

I. Het openbaringsbegrip staat in het middelpunt der theologische en wijggeerige belangstelling.

II. De Gereformeerde theologie heeft van ouds zich bezig gehouden met het openbaringsbegrip.

III. Zij maakte daarbij steeds de onderscfieirfing tusschen algemeene en bijzondere openbaring.

I'V. Deze twee termen werden doorgaans ongeveer vereenzelvigd met de natuur (openbaring) en de Schrift (openbaring).

'\^. Over die vereenzelviging dient de theologie zich nader te bezinnen, omdat zij voor verbetering vatbaar is.

VI. Bovendien zal de onderscheiding tusschen zijnsopenbaring en ken-openbaring ook ten opzichte van de algemeene openbaring het inzicht verdiepen. Tege-I lijk dient onderscheiden te worden tusschen objectief en subjectief principe.

VII. De verhouding tusschen algemeene en bij' zondere openbaring moet parallel gedacht worden met de verhouding tusschen schepping en lierschepping.

VIII. Daarom heeft de algemeene openbaring een breeder doel dan alleen, dat alle menschen „niet te verontschuldigen" zouden zijn.

IX. Ook de m i d d e lè n der algemeene openbaring zijn meer dan de natuur (en de geschiedenis) alleen.

X. De inhoud der algemeene openbaring is het Go'dsbowustzijn en het zedelijklieidsbewustzijn.

XI. Door dezen openbaringsinhoud wordt de grondslag igelegd voor den inhoud der bijzondere openbaring.

XII. Daarom heeft de algemeene openbaring zeer groote beteekenis, inzonderheid voor de werking van het ambt, dat Christus in Zijn kerk heeft ingesteld.

XIII. Beide, de algemeene en de bijzondere openbaring gaan vóór, tot aan het eind der eeuwen.

XIV. Ten onrechte wordt door de Godsdienst-wijsbegeerte en Godsdienstgeschiedenis menigmaal algemeene openbaring vereenzelviigd met religie en bijzondere openbaring met de Christelijke religie.

XV. Religie is effect van openbaring. XVI. Alleen de Gereformeerde theologie is ia staat om het wezen, de werking, de middelen en het doel van algemeene en bijzondere openbaring zuiver aan te wijzen.

Kerk en Drankzonden.

En hier citeer ik stellingen van Ds D. v. Dijk (zelfde plaats en zelfde blad):

1. Ondanks de eigenaardige moeilijldieden, die het positie kiezen in den strijd tegen de drankzonde meebrengt, tengevolge van het „subjectieve element" zO'Owel in het bepalen van wat hier zonde is, als in het kiezen van het strijdmiddel tegen deze zonde, mag de kerk zich in dezen strijd toch niet afzijdig houden.

2. De 'kerk heeft positie te kiezen in den strijd tegen, de dran'kzo'ude en zij doe dat:

I. in heel haar ambtelij'ken arbeid, in zijn ondjerseheidene schakeefingen:

a. Dienst des W o. o r d s. In den dienst des Woords moeten ook een plaats hebben, die Schriftgedeelten, die specifiek deze zonde noemen en veroordeelen.

De dienaar neme zich in acht, dat hij niet een bepaalde strijdwijze óf als de eenig ware aanprijze óf als ongeoorloofd veroordeele, al naar gelang van zijn eigen inzicht.

b. Herderlijke bearbeiding. Bij het huisbezoek verzuime men niet ook naar 'deze zonde te onderzoeken, vooral daar, waar men goeden grond heeft voor de vrees, dat achter het mom van matigheid onmatigheid zich verbergt.

c. K e r k e 1 ij k e t u c h t. Het spreekt vanzelf, dat men den openbaren dronkaard met de tucht treffen moet en dat men, met het oog op het karakter der drankzonde (wilsverzwakking) niet te spoedig tot opheffing der toegepaste censure overga.

II. Ook onttrekke de kerk zich niet, 'wanneer van haar gevraagd wordt met haar prestige of finantieel, te steunen de actie, die „niet kerkelijk" tegen 'de drankzonde wordt gevoerd, wanneer n.l. het beoogde dool van dien aard is, dat m«n mag aannemen, dat ^een leden der kerk, op Schriftuurlijken grond, daartegen bezv/aren zouden kunnen maken.

III. Tenslotte hebben de alnbtsdragers een p'ersoonlij'ke roeping om door woord en voorbeeld tegen de drankzonde te getuigen; 't liefst door zelf geheelonthouder te zijn, in elk geval door nooit publiek gebruik te maken van alcc'holische dranken.

Ook hierover geen discussie.

Teveel leeren.

„De School met den Bijbel" bevat een klacht over het inpompen van allerlei ballast in de hersenen van tegenwoordige leerlingen van onze iiederlandsche scholen. En geeft oi.m. dit verhaal:

Op het examen vroeg een van de examinatoren aan een van de jongens, wat hij wist van een Spaansche stad, zeg maar Alicante. De joujgen wist nog niet, dat er een wijnsoort is, die Alicante heet, anders had hij allicht over den wijn een boom opgezet, want hij was een jongeman van rijke fantasie en groote spreekgaven. Ik heb hem drie kansen gegeven: Lid van de Tweede Kamer, dominee of marfctventer. Hij is geen van drieën geworden, maar heeft het schoolmeestersambt gekozen. Arme kinderen!

De aap kreeg dan de vraag over Alicante en gaf oogenblikkelijk unverfroren ten antwoord: „Meneer, daar is de grootste Spaansche pianotabriek". En de

examinator, die dat niet wist, maar die ook nïet wist, dat het uit den duim was gezogen, zei om zijn fatsoen te houden, dat het goed was.

Het artikel is geteetkten'd: D.

P. S. Plaatsgebrek noop't mij het overzicht inzake ds Aalders en dr v. d. Vaart Smit eiven uit te stellen. Ik zal de knipsels bewaren en de volledigheid voor de lezers dus ook.

K. S.


1) Ik reken natuurlijk met de mogelijkheid, dat het vraag. «gesprek zóó wordt weergegeven, dat niet letterlijk de woor. Sden doorgegeven zijn van den heer Smit, doch de meening 'van den interviewer het verslag heeft gekleurd. In dat geval keert mijn opmerking zich tegen laatstgenoemde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSGHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 juni 1928

De Reformatie | 8 Pagina's