GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nou heeft de symboliek het weer gedaan.

Niets kwaads hoor!

Neen — alleen maar dit: Nieuwe uitzichten geven aan het „Vrijzinnig Christendom".

In „Kerk en Volk" schrijft van de Laar Kraft het volgende:

/• Mij trof zeer wat-Dr Snethlage hierover schreef in zijn artikel: „Terug tot de R. K. Kerk? " Zoowel om de juistheid als om de instigatie er van. Wat toch is

het geval? Naar mijn vaste overtuiging hebben de Vrijz. Hervormden nog veel meer noodig een grondige verandering van hun eere-diensten en kerk-besef, dan

verkiezingsoverwinningen. Ook beü ik er zeker van, dat zij onmiddellijk hun plaats in de Ned. Herv. Kerk zouden verkrijgen, indien zij tot deze veranderingen kwamen.

dien zij tot deze veranderingen kwamen. De oorzaak immers van hun klein getal en hun betrekkelijk geringen invloed op het volk is hier te

zoeken. Het volk (die breede massa, waar dikwijls zoo op wordt afgegeven, doch die naar het woord van Bolland toch altijd gelijk heeft) is noch verstandelijk, noch aesthetisch, noch religieus, in den psychologischen zin van het woord) aangelegd, doch intuïtief. Of om nog een betere uitdrukking te bezigen: menschelijk.

schelijk. Tot de meest menschelijke eigenschappen behoort nu het gebruiken en aanwenden van symbolen. Het is iets primitiefs in den mensch dat ook, zoolang hij mensch blijft, nooit verloren zal gaan: te denken, te voelen, te gelooven — in beelden, die zin hebben! En dat zijn immers symbolen.

Het Vrijzinnig Protestantisme nu is het armst van alle Protestantsche groepen aan symbolen. Voor de Orthodoxen is de bijbel hèt groote zinnebeeld van de geopenbaarde waarheid. Wat heeft de Vrijzinnige hiervoor in de plaats?

Laat niemand nu met „Vrijzinnige" symbolen komen aandragen, zooals men ook met Vrijzinnige geloofsbelijdenissen (zijns inziens e'en contradictio in terminis) ons gelukkig wil maken. Want een symbool staat boven en buiten elke richtingsbepaling.

Terecht zegt daarom Dr Snethlage, dat wij alles symbolisch kunnen zien en aanschouwen, zoowel de vereering van Maria als het laatste Oliesel.

Welk een ruimte gaat er op en voor ons open. Geen angstvalligheden meer om voor Roomsch, Joodsch of Mohamedaansch gehouden te worden.

Onze kerken kunnen warm en levend gemaakt worden met zinnebeeldige figuren en personen. Wij kunnen een Franciscus aan den wand hangen, als het symbool der liefde voor de armoede, en een Maria als „das ewig Weibliche". Het kruis als de twee elkaar kruisende lijnen in het leven, en Christus als het verlossend beginsel dat vanuit de wereld van den geest is neergedaald in die van het vleesch.

Want inderdaad is alles ons een „gelijkenis". Deze volstrektheid, dit absolute mis ik nog zeer dikwijls bij de vrijzinnigheid. En alleen hierdoor kan men indruk maken op de massa, door het „volle" en „almenschelijke".

Want naar mijn vaste overtuiging is het niet het naythische, noch het realistische wat duizenden Roomsch en Orthodox doet zijn of blijven, maar het bevredigd worden in waarachtig menschelijke gevoelens, die wij maar al te vaak voorbij zien of ten onrechte depreciëeren.

Van het concrete zijn wij vervallen in het abstracte. Beide zijn in het geestelijke een fout. Ook hier ligt de waarheid in het midden. En dat midden is: het symbolische.

Zou men nu werkelijk gelooven, dat de Bijbel ons een „zinnebeeld" is van „de geopenbaarde waarheid".

Wat is dan toch een symbool? Immers slechts een concreet iets, dat gedacht wordt als drager van een bepaalde geestelijke waarde.

Dat beeld van Franciscus is een bazardingetje of een marmeren en kostbaar stuk, maar het is in zichzelf mets de vrijzinnige legt er iets in, en zóó wordt het beelddrager van z ij n voorstelling van Franciscus en herinneringsmiddel.

Zou men — nu nogmaals — werkelijk denken in vrijzinnigen kring, dat wij zóó den Bijbel beschouwen?

Intusschen zien we na dit stukje, de „kerken" der vrijzinnigen reeds „versierd".

Naast het kruis — de t w e e elkaar kruisende 1 ij n e n in het leven! — komt het beeld van Mohammed, als „symbool" van de rechte 1 ij n in 't leven (d.i. d e kortste weg: „als de berg niet naar Mohammed komt, moet Mohammed maar naar den berg komen"; als pendant van deze groep zou men kunnen nemen: den gifbeker, waaruit Socrates dronk (als symbool van d e n m o e d omtesterven) geflankeerd door 'n beeld van het Rembrandtsplein in Amsterdam — ter symbolische herinnering aan den dichter-van het lied „Mensch durft e leven" (die aan dat plein zong en op dat plein werd vennoord). „Want inderdaad alles is ons een gelijkenis!")

Opgravingen in Ifiesopotamië.

'Gaven we voor veertien dagen in deze rubriek een bericht uit „Het Handelsblad" (14 Mei, AvondM., Stadsed.) over de opgravingen in Palestina, thans komt het zelfde blad ons verrassen met een uitvoerig bericht over een lezing, die door den leider van de Engelsohe opgravingen in het oude Ur der Ghaldaeën werd gehouden.

Al is er in de terminologie van het bericht hier en daar iets, dat een gereformeerd mensch anders zou zeggen, toch is het bericht buitengewoon interessant.

Men oordeele zelf; het „Handelsblad"-artikel luidt als volgt:

In een stampvolle vergadering van de 'Royal Asiatic Society heeft de heer C. Leonard WooUey, de leider 'der opgravingen te Ur der Ghaldaeën, eergisterenavond te Londen een verslag uitgebracht. De opgravingen geschieden voor het Brisch Museum. Ur is, naar men weet, de stad in Babylonië, waar volgens Genesis de aartsvader Abraham geboren is, op den rechteroever van de Euphraat.

In Januari hebben wij al bericht, dat 'de expeditie daar sporen van den zondvloed heeft • o n t 'd e k t. Onder de aardlagen waarop zij stootte, was er n.l. een, die door draineeringsstof wordt gevormd (klompen leem, met scherven van aardewerk opgevuld); 'daaronder zit een dikke laag rivierklei, die, waarschijnlijk omstreeks 3100 voor Ghr., door den „zondvloed" moet afgezet zijn. 'Onder de kleibank zitten sporen van huizen, die dus van vóór de overstrooming moeten zijn, de groote oveistrooming van de Euphraat, die tot het verhaal van den zondvloed geleid heeft.

De heer WooUey heeft nu o.m. het volgende nieuws verteld:

De expeditie had een drieledig doel: ten eerste de oude wallen van Ur te hervinden, ten tweede in het •kerkhof (onder 'den z.g. muur van Nebukadnezar) de 'besohavingsresten uit den tijd na den zondvloed — van het koninkrijk van Ur — op te diepen, en eindelijk den tijd vóór den zondvloed beter te leeren begrijpen.

De muur van Ur die men uitgroef, bleek een geweldige wal te zijn geweest van 8 a 9 meter hoog, en 20—30 meter dik. Hij diende blijkbaar tevens tot versteviging van het geheele terras waarop de stad was gebouwd; er omheen liep een gracht, en een andere gracht sneed de stad in tweeën (zooals te Babylon ook het geval was, Red. „H."). De eene helft van de stad was de woonwijk, de andere de tempelwijk. In de fundamenten van een tempel vonden de opgravers een soort van stiohtingsoorkonde (van steen of metaal? ) met het portret van den heerschenden'koning erin gegrift; en een dateering, die neer kwam op 1990 voor Christus. Voorts is nu definitief komen vast te staan, dat de oude Mesopotamische architectuur de zuil heeft gekend, wat betwijfeld was: men vond, in een diepe laag, sporen van een zuil uit omstreeks 2300 voor Ghr., d.i. uit den tijd van de 'derde dynastie.

Van een tempel van Nebukadnezar, uit de zesde eeuw vóór Ghr., was de muur deels nog een meter of zes hoog. Men zie ons avondblad van 14 Mei.

Het belangwekkendst blijft intusschen de theorie over den zondvloed, die men nu opbouwen kan.

De expeditie heeft een schacht gegraven van 23 bij-15 meter in omtrek. Zoo kwam zij tot de kleilaag, waarvan zooeven sprake was „den bodem van Mesopotamië", naar de heer WooUey zegt. Met spanning wachtte men nu af, wat de laag daaronder over de cultuurperiode van vóór den zondvloed zou hebben te zeggen. De gevonden woningen moeten, ofschoon er ook eenige sporen van steenen bouw zijn, voornamelijk hutten van gevlochten riet en leem zijn geweest, concludeert de arohaeoloog. Men kan zich nu volledig voorstellen, hoe zulk een rieten woning geconstrueerd is geweest. — Andere resten uit dezen tijd (het vierde jaarduizend vóór Christus dus) zijn scherven van aardewerk, resten van kalkovens, molensteenen, beenderen van koeien, schapen en geiten. In Mesopotamië, meent de heer Woolley overigens, heeft nooit een steenen tijdperk bestaan; 'de mensch, die zich er het eerst vestigde, was al van metalen werktuigen voorzien. Het land was uit 'het water naar boven gekomen en het oudste Ur moet een eiland zijn geweest.

Ook waren er eenige (leemen) figuurtjes, die blijkbaar een godsdienstige beteekenis hebben, beeldjes van •goden of demonen; te meer merkwaardig, omdat in de latere graven der koningin van Ur hoegenaamd niets van dien aard gevonden is. Eenige kralen waren er ook.

Vlak boven de kleibank is het geraamte van een man gevonden, die tot ISToach's tijdgenooten moet hebben behoord. Het is vrij goed geconserveerd. De heer Woolley meent uit andere teekenen (welke dit zijn vinden wij in de Engelsche couranten niet) te mogen opmaken, dat degenen, die den vloed overleefden, een zwak geslacht hebben gevormd en vrij .spoedig zijn uitgestorven; Ur is dan 'door een anderen volksstam gesticht.

De expeditie heeft heel wat opgegraven voorwerpen mede naar Londen gebracht, en zal er in Juni of Juli een tentoonsteUing van houden.

Intusschen zij men met al te groote vreugde over •dergelijke berichten voorloopig maar zoo spaarzaam mogelijk.

Want: Ie. dat „één" overstrooming haar sporen naliet, en dat deze sporen werden opgegraven, gelooven we gaarne. Maar zouden er in Mesopotamië niet vele

van dergelijke „plaatsetljié" overstroomingen zijn geweest?

2e. De tendenz om „de zondvloed" in dit bericht te teekenen als zulk een locale catastrophe is zéér duidelijk. De Schrift zegt ons van den zondvloed iets anders! En voorloopig is hier geen enkel b e w ij s voor de noodzakelijkheid om wat men ontdekte met den zondvloed te identificeeren.

3e. in elk geval is de opmerking over de menschen, - die Ur zouden hebben gesticht, en die dan menschen zouden zijn, die van elders kwamen, van een anderen „stam", ials die, die den zondvloed meemaakte, met het gegeven van de Schrift in strijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1930

De Reformatie | 8 Pagina's