GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het gekrookte riet en öe rookenöe vlaswiek".  (Jes. 42:3 en Mattb 12:20).

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het gekrookte riet en öe rookenöe vlaswiek". (Jes. 42:3 en Mattb 12:20).

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Twee vragen doet een onzer lezers me over bovenstaande woorden. Juister gezegd: ééne er óver, en een in verband ermee.

De vraag erover raakt de juiste verklaring van de woorden in Jes. 43:3: Het gekrookte riet zal hij niet verbreken, en de rookende vlaswiek zal hij niet uitblusschen; met waarheid zal hij het recht voortbrengen", door den Evangelist Mattheus, in hoofdstuk 12:20 aangehaald, als vervuld in Christus.

Wie worden er met deze gekrookte rieten en deze rookende vlaswieken bedoeld ?

Binnen den kring der Schrift-geloovige, óók der gereformeerde Schriftuitleggers, wordt deze vraag tweeërlei beantwoord.

Verre de meesten — Calvijn, onze kantteekenaars. Keil en Delitzsch, Meier, Dr A. Kuyper, Proö. Bavinck, Ridderbos en Grosheide, om niet méér te noemen — oordeelen dat daarbij gedacht moet worden aan het geestelijk-zwakke en schierbezwijkende. De zin is dan, dat de Christus naar Jesaja's profetie wat onder Israël aan het bezwijken en ondergaan toe is, niet verachten en verwerpen, maar integendeel oprichten zal en doen herleven.

Anderen zijn van oordeel — en daarvoor meenen. ze dan vooral dat het verband bij Mattheus pleit — dat bij de gekrookte rieten en de rookende vlaswieken gedacht moet worden aan de Farizeën en Schriftgeleerden, met wie Jezus, naar Mattheus vlak tevoren verhaalde, in botsing kwam, en die Hij niet, gelijk Hij macht en recht had te doen, vernietigde, maar ontweek en verdroeg (vs 14 en 15).

In beide gevallen geven de woorden een proeve van Jezus' nederigheid en zachtmoedigheid, gelijk de onmiddellijk voorafgaande woorden bij Jesaja en bij Mattheus die beschrijven.

Bij de tweede verklaring worden ze echter niet zoo nauw met het volgende (Jes. „met waarheid zal hij het recht voortbrengen" — Matth. „totdat hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning") verbonden als met het voorafgaande.

Het is hier niet de plaats voor een breede en behoorlijk geargumenteerde vergelijking van deze twee verklaringen.

Doch het wil mij nog altoos voorkomen, dat de eerste zonder eenigen twijfel de juiste is.

Wie Jesaja 42 leest kan, dunkt me, in verband met den samenhang, bij de gebroken rieten en de rookende vlaswieken onmogelijk denken aan menschen als de Farizeën en Schriftgeleerden in Jezus' dagen.

Men is daartoe gekomen door 't historisch verband waarin Matth. Jesaja's profetie aanhaalt als in Jezus vervuld. Doch zonder noodzaak en zonder grond. Ook zonder grond in het volgende: „totdat hij het oordeel zal uitbrengen tot overwinning".

Evenals de overeenkomstige uitdrukking bij Jesaja, zeggen deze woorden alleen, gelijk ook Calvijn hierbij aanteekent, dat het zachtmoedig, ontfermend optreden van Christus, waarin Hij voor 't geweld zijner vijanden (vs 15) uit den weg gaat, en weldoende alle onrecht zwijgend draagt, niet eindeloos voortduren zal. Dat het zijn grens heeft. En dat die grens bereikt is als Hij, in gericht, het oordeel zal uitbrengen tot overwinning.

Als deze enkele opmerking vrager niet ten volle mocht bevredigen, heeft hij in de namen die 'k boveh noemde, eenige adressen voor nadere inlichting.

Ik kom nu tot zijn tweede vraag, waarvan de beantwoording ook beter dan die van de eerste thuis hoort in deze rubriek.

Ze is er een van praktischen aard, en, al knoopt ze zich vast aan de eerste, van zeer breede strekking.

't Is bekend, dat de eerste der bovengenoemde verklaringen van Jes. 42:3 en Matth. 12:20, onder ons de meest gangbare, dat ze bij de nietgeletterde leden der gemeente de al gem een e is.

Zóó verstaan, hebben vele geloovigen, in dagen van kleinmoedigheid en aanvechting, in het woord van 't gebroken riet en van de rookende vlaswiek troost gevonden, of althans gemeend te vinden.

Nu vraagt m'n inzender, of deze troost enkel inbeelding" was, zoo de opvatting van Jesaja's woord, waarbij men ze vond, niet de juiste kan heeten.

Hij meent van niet. Hij is van oordeel, dat de Heere „het gaan tot Zijn Woord zegent, ook al zou het krom en kreupel verstaan of verkondigd worden".

De vraag komt dus hierop neer, of de Heilige Geest een Schriftwoord dat verkeerd wordt verstaan, in den zin dier verkeerde opvatting gebruikt, om een ziel te leiden, te troosten, te versterken — in één woord: eenigen waarachtigen zegen toe te brengen.

Het beantwoorden van deze vraag, zonder meer, behoeft, dunkt me, niet veel hoofdbreken te kosten.

Als we bedenken, Ie dat het Woord Gods, dat ook elk deel van dat WooTd, geen tooverstaf is, waarmee de Heilige Geest ons, hoe dan ook, in aanraking brengt, om er dan door te bewerken al wat wi] begeeren, of zelfs wat Hij zelf wil — maar dat Hij het Woord woord doet blijven, woord met een bepaalden zin, om het a 1 s woord, en derhalve in den zin dien 't werkelijk heelt, krachtig te maken aan onze ziel; 2e (lat de Heilige Geest, die de Geest der Waarheid, die naar Christus' woord de groote waarheids-getuige bij Gods Kerk en in de wereld is, door een onjuiste opvatting van een Schriftwoord te gebruiken bij de bearbeiding onzer zielen, de onwaarheid — zij het dan ook niet als bewuste leugen, maar als onbewuste dwaling — in zijn dienst zou stellen — en 3e dat hij op die wijze zijn eigen werk verloochenen en vernietigen zou, en alle openbaring Gods door het Woord illusoir zou maken — dat... doch ik zet de opso-mming maar niet voort.

We hebben nauwelijks ingedacht, wat dergelijk gebruik van het Woord — neen, van wat wij, leugenachtige menschen, alzoo in het Woord gelieven of althans meenen te lezen — zou insluiten, of we gevoelen, welk een schuldige aanranding van de waarachtigheid Gods het zou zijn, de mogelijkheid daarvan te willen staande houden.

Men leze hierover nog eens na wat Ds Schilder, nog niet lang geleden, in ons blad over deze meening schreef.

Wat we dan oordeelen moeten van leiding en vertroosting, die eenvoudige, vrome zielen meenen gevonden te hebben in een Schriftwoord, dat ze blijkbaar geheel verkeerd verstonden?

Of we daarvan dan zeggen moeten, dat het alles puur inbeelding en zelfmisleiding was?

Volstrekt niet, naar mijn oordeel.

Dat het gevaar van zelfbedrog hier groot is, vooral bij menschen die er zich aan gewenden, bij invallende teksten te leven — die de geestelijke bevinding, welbeschouwd, in het „krijgen" van Schriftwoorden laten opgaan, staat vast.

Zelf heb ik er in de praktijk van de zielszorg heel wat eclatante en in-droeve voorbeelden van ontmoet.

Het hart eenig ding. blijkt, vooral hier, arglistiger dan

En als iemand leiding of troost des Geestes meent te vinden uit den averechtschen zin van een verkeerd begrepen Schriftwoord — om het even of het hem plotseling inviel, dan of hjj het las, of hoorde — is er alle reden voor hem, over die arglistigheid des harten eens na te denken.

Maar het kan, dunkt me, ook anders zijn.

Als ik denk aan de gecompliceerdheid van ons zieleleven, kan ik me voorstellen, dat we daarin met een gemengd geval te doen hebben: aan den éénen kant met een verkeerd begrepen Schriftwoord, en daarnaast en des ondanks toch met een waarachtige impnls, bestiering, bemoediging of vertroosting des Geestes.

In dit geval n.l. dat wat men in een bepaald Schriftwoord ten onrechte meende te ontmoeten, op zichzelf wel degelijk was een deel der ons in de Schrift geopenbaarde waarheid, en de Heilige Geest die waarheid in haar goddelijke majesteit en kracht heiligde aan het hart.

Laat me, om door een voorbeeld m'n bedoeling te verduidelijken, terugkeeren tot Jes. 42 vs. 3 en Matth. 12:20.

Nemen we voor een oogenblik eens aan, dat de verklaring, als zou daar met het gebroken riet en met de rockende vlaswiek bedoeld zijn: het oprechte, maar schier neêrgeworpene en bezwijkende geloof, niet de juiste is — en dat daar dus niets te lezen is van de ontferming waarmee onze Heere Jezus Christus zulke neergeworpen en bezwijkende zielen te hulp komt, om ze weer op te richten en te doen opleven — dan b 1 ij f t het toch een elders ons in het Woord overvloedig geopenbaarde waarheid, dat de ontferming des Heilands het neêrgebogene en bezwijkende niet om zijn zv/akheid veracht, maar er naar omziet, er zich toe neerbuigt en het te hulp komt. En dan zou de Heilige Geest het zich met volle aandacht en in heilbegeerige spanning richten eener ziel op dit hoogepriesterlijk mededoogen en dit herderlijk ontfermen des Heilands kunnen gebruiken om haar te bemoedigen en te troosten.

Het middel waardoor Hij in dat geval werkte was dan niet een onjuist opgevat Schriftwoord — het was dan in 't geheel geen bepaald wóórd der Schrift, maar een elders in de Schrift ons geopenbaarde waarheid, waarheen een misverstane tekst de aandacht had geleid.

'k Zie niet in, dat het stellen dezer mogelijkheid, de waarachtigheid van het werk des Geestes en zijn getrouwheid aan het Woord op eenigerlei wijze aantast. En ik meen, dat het zóó metterdaad wel menigmaal toegaat in het „bevindelijke" leven van „eenvoudige" — en ook wel van niet-eenvoudige — kinderen Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

„Het gekrookte riet en öe rookenöe vlaswiek

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1931

De Reformatie | 8 Pagina's