GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ter „nabetrachting”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ter „nabetrachting”.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

stelt men zich nu voor de vraag, nog eens, hoe het mogelijk is, dat' de onwezenlijke, bloot imaginaire, voor elke' confrontatie met de werkelijkheid doodsbenauwde quasi-politiek van de H.H. Kersten en Zandt zooveel menschen heeft achter zich aan gelokt, dan moet natuiirlijk de oorzaak in veel en velerlei gezocht worden, waarover wij thans hier met geen enlsel woord reppen willen.

Maar er is één ding, dat ons al geruimen üjd bezig houdt, en den achtergrond vormt, men "mag da.t wel weten, van heel wat artikelen, die in den loop der jaxen in „De Reformatie" verschenen zijn.

Dat ééne wordt uitgedrukt, als ik de meening uitspreek, dat dit grootendeels ligt aan het ziekteproces, dat de kerkelijk-theologische verhoudingen in Nederland te doorworstelen hebben.

Ik heb hier niet het oog op bepaalde „instituten", al zal natuurlijk het ©ene' meer dan het andere schuld dragen, indien ik juist zie, indien er dus schuld is. Ten deele zou het miskenning van de beteekenis dier schuld, en van haar oorzaken, zijn, indien men alleen ging zoeken bij een bepaald instituut, of bij een pverheerschende theologische strooming: immers, grootendeels is d© verzieking, en d© verkankering van hot botvenbedoeld© kerkelijk-theologische leven een gevolg van de goddelooze verdeeldheid, waaraan men in Nederland zich heeft durven bedrinken, en waarvoor men, in zijn waan, zich als „getrouw", „getro«wer", „getrouwst" heeft gepQisteerd voor de tempeldeiurem.

Neem eens de verhouding tussohen geloovigen en ongeloovigen. Ho© vaak wordt bij ons niet aan de „waereld" in preek of vergadering iets toegeschreven, dat heelemaal niet „waereldsch" is? Ho© vaak veroordeelen wij haar niet om iets anders, dan waarom zij inderdaad te veroordeelen is? Wij zijn daaraan zóó gewoon, dat iemand, die ©rop vpTJst, dat toch eigenlijk onze klachten over de booz© „waereld" onjuist opgesteld en gemotiveerd zijn, vanzelf schier onder d© verdenking ko'mt te staan, met haar t©. „heulen". Terwijl hij, door te zoeken naar zuivere opstelling van een met d© feiten strookend requisitoir, niets anders deed dan zijn plicht als... prof©©t, hetgeen nog altijd christelijk heet (Zondag 12). Over d© kunst, het tooneel, over het werk en d© verveling, oiver het leiven en sterven, over het doen en laten van hen, die niet met ons meegaan naar de kerk, naar ©en oi ander© kerk, zeggen en schrijven wij toch telkens beweringen, die louter hypoithetisch zijn, en die wij slechts ten onrechte uit den bijbiel meenen te kunnen afleiden. De anderen verstaan ons ieder ooigenblik mis, maar wij hen e-vengoed. Bijna geen enkel© strijdvraag wordt zóó gesteld, als ze is; haast overal komt er ©en debat, dat met onwezenlijkheden schermt, zoodra men het over den „overkant" heeft. Over het tooneelsp©l zelf wordt vaak in de ruimte geredeneerd en de w © z © n 1 ij k e be zwar©n, die er tegen in te brengen zijn, worden daardoor vaak voorbijgezien. En over de „tooneelspelers" denken onze doodeenvoudig© menschen dingen, waarvan men rillen moet, maar die als algemeenheid niet waar zijn; en, zonder bewust onoprecht te worden, veroordeelt men toch heel zijn geredeneer weer, zoodra maar eens datgene, wat honderden ©n nog eens honderden naar de bioscoop of naar het tooneel trekt, op kerkelijk gebied getransponeerd wordt, en dan een schijn van autorisatie ontving. Welk© dominee b.v. is het eerst populair, en wordt met holle bewondering dronken gemaakt? Die het meest datgene heeft, wat een 'tooneelspeler vakroem geeft. Hoe lang duurt het in den regel niet, eer een actueele kwestie, rakende de verhouding fcerk-en-wereld, scherp gesteld wordt? Meestal pijnlijk lang. In den regel begint men, met zich van zulk een vraagstuk af te maken met onwezenlijkheden. In die phase blijven sommige kerfcelijke-theologische samenlevingskringen, dre met behulp van een zekere nauw-luisterende zelf-oriënteerings-techniek, haar eigen plaats tegenover ander© naar „rechts" (!!!) bepalen, dan enkele tientallen jaren steken, tot ook zij met den grooten hoop eindelijk mopperend, en zich alsdan wéér in andere klachten tegen waereld en mede-christenen pantserend, sukkelend achteraankomen. Andere kerkelijk-theologisch© kringen komen soms spoediger tot revisie van haar revisi©l©genden, maar blijven ook dan nog in menig vooroordeel zitten. En bederven daardoor haar eigen zaak; want een lacune in een „bewijsvoering", welke van de „waereld" afhouden wil, wordt straks aangegrepen door velen, die heimelijk zelf weer aan den verkeerden kant der scheidslijn willen staan, en die nu meenen, hun zelfgeschreven vrijbrief t© kunnen laten verifieeren, zoodra zij maar een foutje in een kerkelijk-theologischen doembrief hebben ontdekt; wat natuurlijk ©venzeer verkeerd is. Het gevolg van een en ander is, dat men ten aanzien van de „waereld", en van andersdenkenden, zich in een sprookjesmilieu beweegt; dat men, nu men dat eenmaal uitgaf voor „getrouwheid" en „gehoorzaamheid", zich verplicht voelt, daaraan vast te houden; dat men zoo de grens tusschen kerk en wereld anders legt, dan God het doet; dat men 'typisch-wereldsche dingen in de kerk zeU ziet binnendringen (omdat in de onzuiver© debatten het e i g e n lij k © punt voorbijgezien werd), en zoowel tegenover de onkerkelijk© massa, als ook in de zelf-afgrenzing tegen anderen, die een beetje verder zien, ©n daaraan consequenties binden, en dan toch ook aan de kerk en aan het geloof vasthouden willen, door en door onbillijk wordt. Een typisch voorbeeld was nog onlangs de hoogleeraar Visscher. Ik noem juist h©m, omdat het voorbeeld te sterker spreekt, als het iemand geldt, die beroepshalve erop aangewezen was, zuiver te onderscheiden.

Een tweede punt vraagt nog de aandacht.

Dat tweede hangt met het eerste ten nauwst© samen.

Het is dit, dat ©r tusschen de kerken zoo ontzaglijk veel g©l0'g©n wordt. Ik vermoed niet, dat ©r veel lezers van ons blad zullen zijn, di© niet met mij e©ns zijn in de o^vertuiging, dat het dagblad, waarvan de heer Kersten hoofdredacteur is, met de waarheid, ook ten aanzien, of eigenlijk juist ten aanzien van de mede-christenen, herhaaldelijk, schier dagelijks soms, op gespannen voet leeft; we zullen het nu maar ©ens in den kanselarij-stijl uitdrukken. Maar wie zich erover verwondert, dat zulk© openlijke zonden zóó weinig indruk maken op d© volgelingen, en ©ig©nlijk als klinkklare bewijzen van „getrouwigheid" worden aangemerkt, di© verwondert zich misschien straks een be©tje minder, als hij net zoo-lang als ik heeft gegrasduind, ten behoeve van persarb©id, in een verzameling van kerkelijke bladen, die week aan week, nu ja, het moet er maar uit, onwaarheid spreken. De onzin, die over Dr Kuyper in sommige bladen verhaald wordt, is droevig. Aan Gereformeerde predikanten, en onde> rwijzers, wordt in de schoenen geschoven, wat geen mensch van hen ooit zou willen beweren. De schoolstrijd, di© van Kersteniaansch© zijd© wordt gevoerd, en waarmee men zich in eigen scholen wil verschansen tegenr over het voor de consciënti© en d© rust geivaarlijke contact m©t m©d©-christenen, bedient zich van argumenten, die belachelijk, straks zondig zijn, als het ©rom gaat den toestand t© schetsen bij de anderen, maar beantwoordt intusschen precies aan wat van Chr. Gerefonneerde zijde is beweerd, zoovaak het erom ging, een wal op te werpen, of het opge^worpen-hebben-van-een-wal te verdedigen tegenover de Gereformeerde Kerken ©n de theologie van Dr A. Kuyper. Heel deze onwaarheids-„inst©lling", en heel deze onzuivere positie, laat zich kennen, als men er oog voor krijgt, hoe gemakkelijk men zijn „onwaarheden-voorraad", precies als een proviandkast, aanspreken kan, of ongebniikt laten kan, al naar gebleken „behoefte". Zoolang scholen-bouwen geld kostte, heette christelijk onderwijs vaak wereldsch, eigengerechtig, remonstrantsch; maar verder kwam de critiek niet op d© b©staand© christelijke scholen; of ook: men deed critiekloos mee, ©n was daarbij wel vergenoegd. Nauwelijks echter was bij de bestaande christelijke scholen het gejuich over de bij d© wet verkregen financieel© z.g. „gelijkstelling" verstomd, of van alle zijden brak©n de lippen, die tot een juich-toon vroeger zich nog nooit hadden kunnen zetten, vanweg© louter© w©rkzaamheden met de gerichten Gods, die op aarde zijn, los, niet om te juichen, maar om te klageiï over den vervallen staet van kerk en volk, welke vervallen staet ook al d© scholen des christendoms had vergiftigd: verondersteld© wedergeboorte enzoovoort! En men eischte eigen scholen; dat was nu 'niet meer remonstrantsch, ©n men ontdekt© ineens ketterijen bij de vleet. Kortom, men bleek een „apparaat" van wederzijdsch© veroordeeling ter beschikking te hebben staan, dat zich wol tot iets anders nog leende dan tot geween over d© breuke der dochter Sions.

Hier raak ik een derde punt. Het valt niet moeilijk in te zien, dat men zulke dingen slechts doen kan, zonder zich belachelijk te voelen, als men zich voor zichzelf verbergt, en voor zijn eigen schaduw op den loop gaat. Met andere woorden: men weigert hier de zelffce'nnis, en moet dus zich een houding geven, waarin men tegen de confrontatie met eigen beeltenis wordt beschut. Daarom vervalt men in onbestemde zuchten-van-verlangen naar een toekomst, waarin al di© dingem, die men zelf heel druk doet, niet meer zullen geschieden. In kringen, waar men vroeger hardop verkondigde (Ds Hilbers, curator Apeldoorn): wij zijn de war© kerk, en ieder is schuldig, zich bij óns t© voegen, en waar men nog dagelijks v©rd©r gaat met een practijk, di© op deze th©oirie klopt, waar men „eigen" scholen maakt, en de scheur nog dagelijks dieper trekt, daar zucht men om kerkelijke eenheid, zoolang deze tenminste niet in het gezicht komt (komt er een actueel© toenaderingspoging, dan wordt men dadelijk uiterst voorzichtig), daar bemoeit men zich met d© contro^ versen, die in andere kringen aanwezig zijn, ol lijken, inzake de kerk, teneinde dan „rekkelijk" t© zijn, voor een oogenblikje, in wat niet dadelijk gevaar loopt een actueele kwestie te worden, waar men zelf voor zit, om evenwel straks w©©r „pre^ cieser" dan precies te worden, zoodra er een actueele strijdvraag is, waarin men, o wee, zelf partij zou moeten kiezen. Ja, de situatie wordt soms komisch. M©n is zóó g©wend, aan het v©rscheurenj en aan de sectarische gezindheid, dat men, als men in ©©n bepaald punt nu eens heeft bijeengehouden, wat bijeenhoort (b.v. in de politiek, door nóg A.-R. te stemmen), zich heel dapper voelt, en heel moedig. Wat in eigen kring waar kan zijn, maar waarmee men niet naar buiten treden moest, om op dien moed en die dapperheid een ongeschreven eisch van belooning ingewilligd t© krijgen, want in werkelijkheid heeft m©n op dat ééne punt toch slechts zich voor nog erger bewaard, en men bedekt voor zichzeM en voor andeiren op die manier, dat men voor de zonden van anderen, waarmee men zelf op het nauwst verbonden blijft, aansprakelijk is, door hun d© onwaarheden voor te spreken, waaruit die anderen voor het politieke leven hun „conclusie" trekken. Zoo verheugt men zich over weerhouding-in-de-zonde, alsof deze identiek ware met OiVervloedig-zijn-in-de-genade (mén weet het een van bet ander zeer goed te onderscheiden, doch dan vaak alleen in d© prediking, en deze bemoeit zich dikwijls alleen met schimmig-

heden-van-het-zieleleven, waarmee men nooit op den beganen grond komt; vandaar, dat men kwaad wordt, en soms giftig, als de ondersclieidende prediking, waarom men altijd roept, eens wordt toegepast buiten den preek'stoiel om, b.v. in de pers, en dan in concrete dingen van den dag, waarin men zelf betrokken is).

Meer noemen wil ik niet, hoewel er veel moer te zeggen viel.

Maar is het nu wonder, als in een dergelijke sfeer de typische gezindheid wordt gekweekt, die in de Staatkundig-Gereformeerden haar tastbare, en wijl op politiek terrein wassende, zoo in het oog loopende misgewassen doet zien?

En nu dit ter „nabetrachting".

b) Laat men niet zeggen: deze dingen zijn kerkelijk, en raken dus de politiek niet. Ze raken de politiek wel. Want ze verkankeren heel ons leven; ze vreten aan den wortel van ons christelijk bestaan. Het is een dwaasheid, te meenen, dat dergelijke diep-insnijdende zonden zich zouden beperken in het baren-van-den-dood enkel op één terrein: het kerkelijke. En nu de verkiezingen achter den rug zijn, nu wordt het tijd, ons te bezinnen. Nu wordt het tijd, ons te bekeeren. Nu wordt het tijd, eens te gaan onderzoeken naar de oorzaken van het kwaad, dat straks nog verder optreden zal; en dat te pijnlijker ons zal verrassen, wanneer de resultaten eener volgende verkiezing anders zullen uitvallen, gelijk natuurlijk ieder ziet aankomen. Nu wordt het tijd, deze overtredingen voor God als directe partijbelangen voor elke politieke partij te erkennen, en ook om der wille van de zuiverhouding der ei^en sfeer er op te wijzen. Het wordt tijd, op te houden met het uitkeeren van premies op het terugkomen-van-scheurzonden-op-dat-terrein, dat óns in een bepaalden levenssector nauw aan. 't hart ligt. Alleen het vèr komen in de deugd, niet het nog niet heelemaal doortrekken van de ondeugd, is, ZOO' men beloonen wil, belooning waard. Het wordt tijd, dat we ophouden, de maatstaven van onderscheiding en van zuiveren wandel los te laten als het erom gaat te bepalen, wie ons vertegenwoordigen mag, wie binnen partijverband een eerste viool zal mogen spelen. Het wordt tijd, dat we ophouden, de leugen te bestrijden in onze relatie tot andere politieke partijen, om dan, als diezelfde leugenachtigheid voorkomt bij leden van eigen partij, maar dan in ander-dan-strikt-politiek verband, te zeggen: dat is niet politiek, dat gaat ons niet aan, we hebben een eigen kring, met een eigen program. Hetgeen volkomen waar is, maai niets afdoet van het feit, dat we geen eigen zedelijke wet hebben, en dat het decoreeren van openbare bedrijvers van dezelfde zonden, die wij in andere politieke partijen om Gods wil bestrijden, de beginselkracht der eigen partij verzwakt, en de ontwikkeling van het christelijk leven in het algemeen verstoort.

b) Laat men, juist ook terwille van de zuiverhouding der interpoJitieke verhoudingen, ophouden, zijn hoofd te schudden over de polemiek, die tusschen de kerken gevoerd wordt. Wie geeft een politicus het recht, eiken dag op zijn eigen terrein naast thetischen arbeid ook jjolemischen te verrichten, en dan tegelijk quasi-deftig te doen over, en tegen, anderen, leden van hxm eigen partij, die hen navolgen in deze dubbele werkzaaröheid, maar dan op k^rkelijk-theologisch terrein? Het zou j wel eens kunnen zijn, dat die anderen eerder oog hadden dan zijzelf voor de directe gevaren, die hier voor het politiek-christelijk leven liggen, en dreigen. Het zou wel eens kunnen zijn, dat die anderen eerder concreet zagen, wat voor velen, wijl het de kerk-sfeer raakt, meteen in de sprooKjes-sfeer, d.i. in den mist der onwezenlijkheid hangt. Als niet meedoiogenloos het weefsel van leugens, dat in Gods naam onder de met bijbet teksten gesierde koppen van christelijke kranten staat, wordt aangewezen, en in het volle licht ge^ plaatst, dan dringt de onwezenlijkheids-vereering, waaraajn men zich in de politiek terecht ergert, nog verder door. Laat men het goed onthouden: zoolang tusschen de kerken er geen bekeering komt, zoolang de kerken niet leeren voorzichtiger met de waarheid om te gaan, en niet ophouden met hun passertjes figuurtjes te teekenen — op de wolken, zoolang zal de sfeer, waarin de heeren Kersten en Zandt slechts kunnen tieren, kunstmatig blijven bewaard. De nonsens, die, ik neem slechts een voorbeeld, de heer Kersten onder beginseltrouwverkondiging aan den man brengt, vindt haar parallel in de onwezenlijkheid, waarmee in sommige kerken dingen van de wereld worden besproken (neem b.v. de bioscoop-kwestie), of de eene kerk de andere vervrijten doet (denk b.v. oiver onze „liedjes", om met den geachten afgevaardigde. Prof. Visscher, die ©enige ^, gezangen" bedoelt, te spreken). Men heeft te lang het oog dicht gehad voor wat er leefde in het volk, en te lang geweigerd, te roeren in den poel van kerkelijke ongejrechtigheid. Daardoor heeft de heer Kersten velen overrompeld. En zou men nu werkelijk nog langer in den dommel willen blijven?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1933

De Reformatie | 6 Pagina's

Ter „nabetrachting”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 mei 1933

De Reformatie | 6 Pagina's