GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het antwoord uit den Hemel. (La réponse du Seigneur.)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het antwoord uit den Hemel. (La réponse du Seigneur.)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Wat in La réponse du Seigneur zoo treft, is de onnavolgbare manier, waarop de schrijver de ernstigste en diepzinnigste verhandelingen weet te plaatsen in een omlijsting van schalkschheid en gemoedelijkheid, die er alle plechtstatigheid of preekerigheid aan ontneemt. Alles, trouwens, is in het gelieele verhaal omhuld met de sfeer van poëzie, zoo geheel eigen sommige provincies van Frankrijk, die in schoonheid van natuur en in historische belangrijkheid haar wederga schier niet hebben.

Een v, in de episodes, welke mij in dit opzicht als zeer karakteristiek voorkomen, is de volgende: Het is het zevende hoofdstuk van het boek. Ik geef het, bijna onverkort.

Mademoiselle de Mauvert, de overleden zuster van den gastheer, had tijdens hare laatste levensjaren zich met borduren bezig gehouden. Bij de mooie dingen, die uit haar nijvere vingers voortgekomen zijn, is een prachtige kazuifel. M. de Mauvert stelt nu aan zijn jongen gast voor, hem te gaan brengen samen naar het Trappistenklooster, dat een halve dag rijdens van het kasteel ligt, en waarmee hij relaties heeft. De koets wordt ingespannen en daar gaan ze op weg.

Midden op de weg ontmoeten ze een groote karos, die tusschen de enorme achterwiej& n, en de kleine voorwielen het aan riemen hangende en van groote vergulde lantarens voorziene koetsgevaarte draagt, een vehikel uit de tijd van Lodewijk XV. Daarbinnen troont in majesteit een oude dame die ook wel een tijdgenoote scheen te zijn van Madame de Pompadour. Hel is een geburin en een der weinige kennissen van den ouden kasteelheer. Op haar dringend verzoek stuurt deze zijn eigen rijtuig terug en nemen de beide reizigers plaats in de karos, ten einde het verdere van den dag bij haar door te brengen. Als hel vehikel zich in beweging steil, vergaal hooren en zien: op zij van de banken, boven de hoofden en onder de voeten, een dusdanig gekreun van assen, gepiep van veeren, gerinkel van kettingen, dat hel is of jnen te hooren krijgt alle protesten van het oude ijzer, alle stramheid van het dikke roest, en alle klachten van het op zijn hart uitgedroogde hout. Maar wat is dat alles, vergeleken bij die oude en nobele dame, wier machtige vormen de geheele achterbank vullen? Eerbiedig zwijgend, maar brandend van nieuwsgierigheid, met mond en ocgen even wijd, staart onze jonge vriend naar deze nieuwe kennis, een profiel van Calharina II met kromme neus, een mond vol wilskracht, een hoold dat geheel kaal is, uitgezonderd op de slapen, waar een beetje doorzichtig, geelwit haar naar boven opgenomen wordt, en op de kruin met een lintje lot een weerbarstig strengetje vereenigd. En verder, oogen van bruin fluweel, die in hun jeugd twee flonkerende edelgesteenten hebben moeien zijn, waarvan het vuur nu nog nagloeit: Een oude koningin uit Shakespeare. Als zij uitstapt op de binnenplaats van haar prachtig kasteel Louis XIII, en op haar rozenhouten wandelstok steunt, is ze als een maarschalk uit de groote eeuw, die van de slag terugkeert, waarin hij zijn pruik heeft gelaten.

, — Wij gaan ons-nu niet opsluiten in de salon, zegt ze, en een kanten kleedje nemend om daar-' mee haar kale bol te beschermen tegen de zon, die nog hoog staat aan de luisterrijke hemel, gaal ze met haar jongen gast en zijn ouden vriend een tocht maken door haar boomgaarden en moestuinen, welke het voornaamste voorwerp zijn harer wakkere zorgvuldigheid, en waarover zij niet raakt uitgepraat. Als er maar even gelegenheid toe is, neemt ze den ouden heer erlusschen, en spot mei wal zij z'n stokpaardjes noemt.

Na het middagmaal zitten „la Reine" en haar jonge gast bij elkaar, terwijl M. de Mauvert in nadenken verzonken op en neer loopt.

— Hij heeft toch op z'n minst met je gesproken over zijn lidder en zijn vlinder.

Ik antwoordde dat M. de Mauvert inderdaad mjj gedachten uiteen had gezet, welke mij zeer getroffen hadden.

— Zool dan heeft hij je de weldaden der aanschouwing uiteengezetI En... ben je daar niei een beetje... een beetje van omgevallen? ... Acli, hernam ze, zonder mijn antwoord af te wachlen, daarover is wat afgepraat hier, toen zijn lieve zuster nog leefde... en ik zou zelfs een erg ondankbaar iemand zijn als ik niet erkende, dat ik aan zijn vlinder heel wal uren te danken heb, die me hebben doen betreuren, dat ik er zelf niet een was!... Maar bet mooiste is, zie je, dat hij me de leefregel van zijn insect wou opleggen en me beloofde, dal een eeuwig dankgebed aan do voeten van mijn Schepper, mijn ziel en mijn lichaam verjongen zou en mij jeugd en slankheid terug zou gevenl... Wat denk jij daar nu van, geleerde jongeman?

Maar't was M. de Mauvert, die haar antwoordde. Hij trad naderbij en zei met een glimlach:

— Mijn beste Liesbeth. Wij zouden allen hel voorrecht hebben, ons om te vormen tol ons ideaal als we beter wisten Ie onderkennen, dat de twee eenige dingen die ons de verwezenlijking van al onze schoone begeerten in de weg staan, ons

egoïsme en onze hoogmoed zijn.... Maar drie, kwart van de menschen wenschen dat eenvoudig niet Ie begrijpen.

— We] sakkerloot! onderbrak met heftigheid de tmde koningin (excuseer me dat ik zoo'n woord gebruik) maar tot die menschen behoor ikl Ik heb altijd de lui die me het recht betwistten hoogmoedig te zijn, onuitstaanbaar gevonden.... Hoogmoed, beleed ze, met een nobel gebaar haar hand op haar borst brengende, hoogmoed is bij mij een oud experimeatL.. Hindert u dat? ...

Wel, arme ziel! riep M. de Mauvert uit^ mij hindert dat niet, maar u wel I... "Veronderstel dat mijn vlinder één oogenblik hoogmoedig geweest was, zou dat in hem niet hebben stopgezet het wondere werk waarvan de eerste voorwaarde is een volstrekt vergeten van zichzelf? ... En indien hij nimmer vergeten had, dat zijn vleugels voor de pogen een kleurenfestijn waren die hem boven alle gevleugelde schepselen verhieven, hoe zou hij in de bewondering van zichzelf genoeg zelfverloochening gehad hebben om óp te gaan in een andere vorm?

— Is hij niet in de wieg gelegd om trappist of kluizenaar te zijn, fluisterde ze mij in 't oor. Zijn vader was net zoo' ..

— De mensch zou het ongehoorde, het ongeziene kunnen aanschouwen, vervolgde hij, maar hij heeft zijn denken nooit anders willen gebruiken dan om naar zichzelf te kijken. Daarom reproduceert hij zoo'n droevig beeld.

— Al wat den mensch afleidt van de aanschouwing, voert hem af van de rechte weg die naar de macht leidt, ging hij steeds voort. lerwijl ik mij op mijn beurt overboog naar mijn geburin:

M. de Mauvert, mevrouw, heeft zeker veel verdriet gehad?

— Ontzettend veel, antwoordde ze mij.

En, zich wendend tot hem:

— Maar er is toch iets, beste Felicien, dat ik niet vermag te begrijpen: een vlinder die er in slaagt zich te maken tot een blad, doodeenvoudig omdat hij een blad heeft bekekenI... Begrijp jij dat, zei ze tegen me, die vlinder die geloof heeft, die aan niets twijfelt, en die, op de koop toe, d& evenknie is van de grootste heiligen der aarde.

Wij begonnen allen te lachen en ik maakte, om de grap te voltooien, deze opmerking:

, — Buitendien, mevrouw, meen ik ergens gelezen te hebben, dat zielen, die zich door de oogen laten leiden, vol van ongerechtigheden zijn!

— Ah zool hoor je, wat die jonge man zegt? ... ongerechtigheden!... Nou, zeg er eens wat tegen.. Uitstekend, uitstekend, zei ze goedkeurend tegen mij. Niemand spreekt hem ooit tegen, en van tijd tot lijd moet iemand hem een tegenwerping imaken... En ja! de blinden dan, riep ze uit, verrukt dat ze oot een duit in 't zakje kon doen, de blinden!... leg ons dat eens uit... Zullen de blinden dan verloren gaan? Hij antwoordde:

, — De oogen, waarover ik spreek, zijn niet die welke de blinden hebben verloren. Blinden kunnen zien, en zij brengen de aanschouwing in practijk zooveel of zoo weinig als de anderen. Men zou zelfs kunnen zeggen, beter dan de anderen. Men zou zelfs kunnen zeggen, beter dan de anderen, als men aanneemt, dat de man welke de aanschouwing het best begrepen heeft, die filosoof uit de Oudheid geweest is die zich de oogen liet uitsteken om de zon beter te kunnen zien.

— Dat is ook wat moois geweest! En dat heeft een filosoof gedaan! Leert de filosofie dat?

, — Enfin! vervolgde ze, dat is de eerste verrassing niet I... Laten we nu dat alles aannemen, en tot de hoofdzaak komen. Ik zou toch wel willen weten, naar wieu of naar wat ik moet zien... Ik wil met plezier voor vlinder zitten maar op welk blad moet ik me zetten? ... Nu!... Wat moet ik aanschouwen?

— God ... antwoordde M. de Mauvert.

, — Zoo mag ik 't hooren. Je liadt me 't nooit zóó precies gezegd: God!... Dus ik zal in Ons-lieven-Heer veranderd worden!... Maar weet je wel dat dat ontzettend is!... en dat ik daar heelemaal niet op gesteld ben?

— Ohl zei hij haar, je hebt niets te vreezen! — Wat nu? Niets te vreezen! zei ze, gepikeerd. — Ik zeg: U zult niet veranderen in God, maar, evenals de vlinder gelijkvormig is geworden aan het blad, zoo' zult u het beeld Gods weerspiegelen, dat is dus, dat u altijd rechtvaardig, zacht, wijs zult zijn, dat u nooit meer zult gaan nederzitten in 't gestoelte der spotters, dat uw mond geen moeite zal hebben om de hoogmoed te veroordeelen. En hij somde voor haar op een zeker aantal kleine perfecties die haar op dit oogenblik ontbraken. En, terwijl zij die les kreeg, zonder éénmaal te knippen met haar diep donkere oogen, keek ik haar aan met open mond in een soort bewondering. En toen zij dat zag, boog ze zich naar mij over, zooals ze reeds gedaan had en toen zei ze op haar eigen manier, vol geheimzinnige majesteit en droog komisch:

— ICijk zoo niet naar mei Je zou enorm worden. Ik had alle moeite om niet in lachen uit te barsten, terwijl zij, weer rechtop in haar leunstoel, bedachtzaam hernam:

— Neem aan dat alles wat je ons onderwijst, waar isl... Maar om God te aanschouwen, moet men hem zien. Nu laat hem dan zien, definieer hem, wat is God?

(Wordt vervolgd.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Het antwoord uit den Hemel. (La réponse du Seigneur.)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's