GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Korte opmerking inzake pluriformiteitsdebat

Nu om redenen, die geheel buiten het eigenlijke geschilpunt of de leiding van ons blad liggen, besloten werd (zie elders) de verdere afhandeling van de door mij contra Prof. Hepps gestelde vraagpunten nog wat te laten wachten, zie ik er ook van af, Dr Berkouwer reeds te antwoorden, gelijk ik hem verleden week beloofde.

Een uitzondering moet ik echter maken voor één opmerking, die m.i. niet verder binnenkamergesprekken beheerschen moet Dr Berkouwer zegt (vrij geciteerd)^):

Ik geloof niet, dat het artikel van Prof. Hepp tegen Prof. Schilder gericht was. Hebben ook niet Ds Feenstra en Ds Den Routing over de pluriformiteit der kerk geschreven?

Voorzooverre het woordje „ook" erkent, dat in Dr B.'s hier geciteerden volzin eigenlijk had móeten staan: „niet alleen" (tegen Schilder), zegt Dr B. geen nieuws, want ik zelf heb al dadelijk gezegd, dat er anderen waren. Overigens heb ik, toevalligerwijs juist in dezelfde week, waarin Dr B. dit schreef, aangewezen, op welken grond elk móet aannemen, dat Prof. Hepp nauwkeurige studie gemaakt heeft van wat „De Reformatie" had geschreven; en tenslotte wijs ik — óók nog om een andere reden, die ik nu weer niet in de krant zet, (maar die daarom Dr B. niet behoeft te doen vragen, wasLrom ik toch zulke mysteriën bespreek) — erop:

a. dat Ds Feenstra 23 Nov. '28 voor het eerst over de pluriformiteit gehandeld heeft, en later 10 Juni '32; en meer niet;

b. dat Ds Den Houting eigenlijk zelf rechtstreeks niets gepubliceerd heeft over de pluriformiteit, dat evenwel 29 Juni 1932 Ds Den H. een referaat hield over de juiste beschouwing en waardeering van ons eigen kerkelijk instituut, welk referaat is opgenomen in het „Mannenblad" Aug. 1932; en dat vervolgens in de nrs van Oct en Nov. '32, Jan. en Febr. '33 de vragen, gerezen naar aanleiding van dit antwoord, zijn behandeld; en dat vervolgens op een predikanten/ouderlingenconferentie van 29 Sept. 1932 door Ds Den Houting is gerefereerd over de eenheid der kerk, ook in haar openbaring als instituut, waarvan slechts de stellingen gepubliceerd zijn; dat eindelijk Ds Den H. voor een ouderlingenconferentie van 9 Nov. 1932 sprak over kerkelijk besef, opgenomen later in het „Ouderlingenblad", waarschijnlijk Jan. en Febr. 1933; dat Ds Den H. vroeger wel eens sprak (7 Mei 1920) op een Gorcumsche predikantenconferentie over „art. 27—29 der Ned. Gel. Bel. en de Plurif. der Kerk", welk referaat de aandacht gehad heeft van Dr Buizer (Acta Leeuwarden, 246);

c. dat ik zelf herhaalde malen schreef over de pluriformiteit, en de pluraliteit, maar dit vooral deed in het jaar 1932, vooral dan weer tegen het einde van 1932; m.a.w.

d. dat wie zich bezig hield met Ds Feenstra en Dg Den Houting, en dan voorts •— gelijk Prof. Hepp verklaarde — nauwkeurig heeft geanalyseerd „de" kritiek (op „de" „leer der pluriformiteit") van „hen", „die in den laatsten tijd op deze leer kritiek hebb'en uitgeoefend", dan ook móet hebben gedacht aan wat „De Reformatie" schreef over het onderwerp, en zich moet hebben gekeerd daartegen;

e. vooral ook, omdat wat „De Reformatie" schreef, ten deele samenviel, en ten deele samenhing met de discussie, die in de pers over deze dingen gevoerd was, en daarvan ook duidelijk kennis had gegeven.

De rest komt dan later wel, als ik het onderwerp afhandel.

De schilder en de Schepper.

In „De Nieuwe Eeuw" wordt gehandeld over den schilder W. Sohuhmacher. Van den welken ons tot onze niet geringe verbeuzing verzekerd wordt, dat hij „geen passielooze" is. 'Geciteerd wordt een over Schuhmacher handelend artikel van R. H. Dijkstra, Vrije Bladen, XI, 2. We lezen :

Dijkstra teekent Schu'hmacher vervolgens als landschap-, daarna als eüUeven-^Childer. Toen hij de mogelijkheden van dit laatste genre tot haar uiterste had gedreven, sprak het welhaast vanzelf, aldus Dijkstra, dat ihij ziöh daama intensiever dan ooit tevoren aan de reactie van den mensch gewijd heeft.

„Naar den Genesis werd de mensoh het .laatst geschapen, en het scheppingsverhaal heeft te lang eü te zeer de laatste overtuigingen der mensohen mede heheersoht dan dat het niet zeer dom zou zijn zich boven de eenvoudige waarheden daarvan, hoe dan odk begrepen, verheven te achten. Als de God, in wie eeuwen en volken troost en kracht tot volharden vonden, niet rustte voor hij' den mensch geschapen had, kan de schilder, die een wereld te herscheppen krijgt, zijn taak niet volbracht rekenen zoolang hij in zijn arbeid den mensoh niet betrokken heeft, en is zulks Ite doen naar eigen vermogen zijn laatste en nobelste roeping.

Wie de ontwikkeling van Schuhmacher met belangstelling volgden, twijfelen niet, of zij 'zou tot aanvaarding dier roeping leiden.

Benige interessante portretopdrachten kwamen oP den juisten tijd en gaven Schuhmacher gelegenheid tot schilderen van belangrijke schilderijen als de portretten van Prof. S. en mevr. v. d. L.

We hebben tooh wel noodig een terugkeer tot 'h«t

a, h c van .geloofsbezit, zullen we ivoor "züLlcê" '„hoogmoedige" of dom-verlegen aesthetische „wijsheid" betiraard 'Wijven.

De levensduur van onze vrouwen.

Uit „'De Nieuwe Eeuw":

Leven de vrouwen van tegenwoordig korter of langer ?

„Korter", beweert professor Thomas Barlow, een der meest beroemde genee^heeren van Engeland.

Hij beweert, dat de vrouw in de laatste tijden van levensduur is verminderd. Het verschil zou ongeveer twee jaar zijn.

De oorzaak er van moet volgens hem, gezocht worden in de levenswijze der vrouw zelf. De moderne vrouw heeft geen gezond leven. Ze leeft te intens. Ze heeft geen rust en wordt steeds voortgestuwd. Daarbij is ze nog 'zoover gegaan ite rooken en.... alcohol te driiïken.

De overdreven slan'ke lijn is ook een der oorzaken geweest van vele vrouwenziekten.

Volgens den geneesheer^rofessor, is het volmaakt physiek en verstandelijk evenwicht maar mogelijk, wanneer de zenuwen beschermd zijn door een laagje vet.

„Voor vijftig jaar, zegt de professor, speelden de Trouwen 'het golfspel niet, maar ze konden uren en uren ver gaan en trokken met hun man mede om Amerika te koloniseeren."

Weer een „ware kerk" geboren!

Het Ned. Ghr. Perebureau meldt:

Te Koffiefontein in Zuid-Afrika heeft een groot deel van de Ned. Geref. Kerk zich van deze afgescheiden en 'zich bij de 'Geref. Kerk gevoegd, omdat in de eerstgenoemde kerk afzonderlijke bekertjes bij het H. Avondmaal werden ingevoerd.

Men 'zal in de nieuwe 'kerk wel goed 'blijven preeken. En inzake de sacramenten meenen, nog beter 'dan de voormalige broeders, getrouw te Mijven aan de instelling van 'Ohristus.

Er is dus een nieuwe „ware kerk" geboren, indien men meent, dat wat deze heeft genoeg is om ware kerk te 'heeten.

Tenzij iemand meenen moc'ht, dat de thans tot invoering der 'bekertjes overgegane kerk eo ipso had opgehouden, ware kerik te 'ziJn. Maar daar denk ik dan anders over.

Trouwens, over dat andere denk ik ook anders.

Het Confucianisme, en nog wat.

De Nieuwe Eeuw (roomsch-kStholiek) schrijft :

Er zijn nog conservatieve 'kringen in China, die 'het Confucianisme, dat door eigen tekstoritiek werd vervalscht en door de Westersche ideeënwereld werd ondermijnd, weer zouden willen laten opleven. Tot deze j, begunstigers en vrienden" behooren niet alleen conservalfieve kringen uit de wereld der geleerden en ambtenaren, maar — merkwaardig genoeg — oO'k 'kooplieden uit Zuid-Ohina, dat overigens toch meer doortrokken is van het Boedd'histisch-taoistiso'h den-'ien. Deze beweging acht het uitgesloten, dat de tegenwoordige moreele vervlakking, en in het algemeen de politieke en sociale chaos, zouden zijn gekomen, als •men 'de oude Ohineesche cultuur en de 25 eeuwen-oude leer van Confucius niet van zich bad afgeworpen. De aanhangers van deze — ik 'zou wiUen zeggen — seoten tot opbloei van de Confuciaansche idealen, eisdhen, dat de interpretatie van de geschriften van den meester, die vroeger ieder ontvrik'keld mensch van buiten kende, weer op alle scholen — 'lagere zoowel als hoogere — wordt ingevoerd. Maar het zal vergeefsche moeite zijn. Het ontbindingsproces in het Confucianisme is reeds te ver gevorderd.

Dat de situatie hier volledig geteekend is, zou men kunnen betwijfelen.

Maar wat niet te betwijfelen valt, is dit: gelij'k hier het Gonfuciajiisme door „tekst-critiek" '(een onjuiste naam overigens) en door vermenging met 'het Westen in zijn bestaan getroffen is, zoo gaan velen „het christendom" prijs geven door hun critiek en hun vermenging met 'het 'O o s t e n. Ik denk hier aan wat verleden week in het hoofdartikel even ter sprake kwam.

Voor ons een reden te meer, op onze hoede te zijn. Achter 'het 'Confucianisme staat niemand; maar het Ohristendom 'heeft den levenden Christus te erkennen en te eeren.

De God der Joden.

Da P. Prins besprak in „Geref. Theol. Tijdschrift" een werk van Alfred Rosenberg: „Der Mythus des 20 Jahrhunderts", 1932. Doel daarvan is dit:

Velen meenen, dat de sterke golf van anti-semitisrne, die momenteel over Duitschland rolt, een tijdelijk toevallig verschijnsel is, dat met de kernleer van het Nationaal-Socialisme niet in een wézenlijk-onlosmakelijk verband staat. Zoo willen het de Hitler-vereerders in Holland, om licht te bevroeden redenen, ook maar het liefst voorstellen.

Deze voorstelling is onzes inziens niet de werkelijkheid in strijd. We hopen het aan te toonen in hetgeen hieronder volgt. We willen namelijk met gegevens uit het bovengenoemde werk de vraag beantwoorden:

Welke is de verhouding van de „nazi's" tot de natie?

Schrijver handelt dan over den afkeer, dien men heeft tegenover joden, en komt vervolgens tot den „God ^er Joden":

-(Vchter dezen innigen afkeer van het ras der joden, loeit de haat tegen de religie der joden. En nog een schrede verder teruggaande, ontmoeten wij de houding van hartgrondigen afkeer tegen den God der joden. Eigenlijk vereenzelvigt hij deze beide, het jodendom met den joodschen God. Jahwe is de schep­

ping van het jodendom, en omgekeerd is het jodendom, wat het is, juist omdat het Jahwe tot God heeft. „Jahwe ist das triebhafte Judendum, der Glaube an ihn die Kraft auch des kleinsten schacherjuden Polens", (pag. 663).

Zeer nauw worden deze beide met elkander vereenigd, jodengod en jodendom. Het valt niet uit te maken, wat van beiden het beste is, ze zijn beide even verachtelijk. „Das jüdische Schmarotzertum als eine zusammengeballte Grösze leitet sich also her vom judischen Mythus der vom Gott Jahwe den Gerechten zugesagten Weltherrschaft." (pag. 460).

Wij hebben in het eerste artikel gezien, dat de achtergrond van het Nationaal-Socialisme voor een zeer groot gedeelte beïnvloed is door het Vitalisme en Mysticisme (verg. G. T. T. pag. 306, 309, 311), die beide een hartgrondigen afkeer hebben van het Theïsme, en een sterke neiging tot het Pantheïsme. De gedachte, de idee van een persoonlijk God, is op zichzelf reeds voor deze richting onverdragelijk. Laat staan dan een persoonlijk God, zooals ons het Oude Testament hier openbaart. Een persoonlijk God, die de absolute is, en die dan ook volstrekte onderwerping eischt. „Der über allem thronende unnahbare furchtbare Gott, das ist der Jahwe des sog. Alten Testaments, den man mit Zittem lobt und in Furcht anbetet. Er schafft uns alle aus dem Nichts, er verrichtet, wenn es ihm passt, zauberische Wundertatenund bildet die Welt zu seiner Verherrlichung. Dieser syrisch-afrikanische Zauberglaube war aber trotz Feuer und Schwert dem Europaer nicht aufzuzwingen." (pag. 253).

Gelukkig, zoo juicht de schrijver, is in Europa door medewerking van Eckehart, en de geheele richting van het Mysticisme, Jahwe in Europa principieel onttroond. (Verg. pag. 254 v.v.) Gelukkig, zegt R.

Want de verdere ongehinderde propaganda van deze Godsidee in Europa, zou ook niets minder beteekenen, dan de vernietiging van de edele Germaansche ziel. Het zou een moordaanslag zijn op de schoone harmonie van gevoel en wil, die alleen bij het Noordsche ras tot uiting komt. (Verg. pag. 255.)

Eindelijk breekt het oogenblik aan, dat Europa wordt bevrijd van dezen woestijndaemon: Jahwe. Eindelijk komt de tijd, waarin Wodan geen doode religie vorm meer is. „Die Entdeckung und Verkündung der unverganglichen Freiheit der Seele war jene rettende Tat, die uns bis auf heute gegen alle Erdrosselungsversuche geschützt hat lm deutschen Mystiker tritt zuerst und bewuszt — wenn auch im Gewande seiner Zeit — der neue, der wiedergeborene germanische Mensch in Erscheinung." (pag. 228.)

We hooren hier naar Eckehart verwijzen. Hij komt lmeer op den voorgrond; vooral Rudolf Otto bracht em naar voren. Japan, de Oostersche mystici, bestueerden hem ook. En zoo werkt het eene op het andere in. ok hier denk ik weer aan het hoofdartikel van de orige week.

„Psalmen en lofzangen en geesteUjke liederen".

Wij. zitten altijd wat verlegen met de „psalmen en ofzangen en geestelijke liederen", die de Schrift ons eveelt te zingen, tenminste, als wij over een „vrij" kerkied zoo ongunstig denken gelijk door zeer velen nog ltijd geschiedt. Ds J. W. Gunst spreekt er over in JL, eidsch Kerkblad", en merkt op:

Na de Reformatie in de zestiende eeuw verschenen al spoedig geestelijke liederen. Het was volkspoëzie. Zij zijn bekend geworden onder den naam Schriftuurlijke liedekens. In de Christel ij ke Encyclopaedic zegt hier Dr C. Tazelaar van Schriftuurlijke Liedekens:16e eeuwsche Protestantsche volkspoëzie omvattend in rijm-en liedvorm gebrachte reeksen bijbelplaatsen en uitingen van geloof en godsvertrouwen te midden van vervolging en druk; bestemd voor de gemeenschapsoefening der geloovigen. Ze zijn weinig persoonlijk, maar eenvoudig en vroom. Tal van bekende, veelgeliefde bundels (Sacramentistisch Liedtboeck, Nieu-Geestelijck Lied-Boecxken) zijn bewaard gebleven, van auteurs als Nicolaas Brestkens (1560), Soetken Gerrits (1592), Lenaart Kloek (1593), e.d.

Even later:

Over de geboorte van het Christelijk lied en den psalmtoon schreef vóór een 40-tal jaren Ds J. P. Visscher, predikant bij de Geref. Kerk te Voorschoten, iets in zijn Opstellen uit de Godgeleerdheid, een geschrift vol rijke gedachten, waarvan alleen het eerste stuk is verschenen, dat ook weer kort na de verschijning is teruggenomen, door den uitgever J. H. Bos te Kampen, van hen, die het missen wilden. Ik behoorde tot hen, die liever het stuk betaalde, dan het teruggaf.

Eindelijk:

Zóó is het. Ds Visscher zeide het goed: Het kinderlijke, Christel ij ke gezang en de psalmtoon zijn bij uitnemendheid noodig.

De Schriftuurlijke Liedekens zijn in ons land opgesteld, toen men de Roomsche Kerk den rug had toegekeerd. Dr F. C. Wieder, die op het onderwerp Schriftuurlijke Liedekens is gepromoveerd tot Doctor in de Letteren, wijst er in zijn dissertatie in het Hoofdstuk De Kerk in de Liederen op, dat in dit opzicht de Reformatie in Nederland verschilde met die in Duitschland, dat in laatstgenoemd land de aanhangers der Reformatie vele liederen der oude (Roomsche) Kerk behielden, maar dat onder de Schriftuurlijke Liedekens geen enkel is, dat uit de oude (Roomsche) Kerk afkomstig is, zelfs niet in gewijzigden vorm, „alleen zijn er vijf liederen, die naar aanleiding van Katholieke liederen zijn gemaakt om ze er voor in de plaats te stellen". Zoo is: Weest gbegroet Maria reyne veranderd in een lofzang op Jezus.

Men ziet alzoo, dat het zingen van Nieuw-Testamentische liederen geen verschijnsel is, dat in dezen onzen tijd zich eerst voordoet, maar reeds gevonden werd in de eerste frissche dagen van de Reformatie der

21b zestiende eeuw. Dit wil nu weer niet zeggen, dat alle Roomsch-Katholieke liederen terzijde werden gesteld. Bijzonder toch is in gebruik gebleven: Christus is opgestanden (opgestaan). In sommige Protestantsche Kerken zong men het nog in de 18de eeuw.

Dat men er eens over nadenke, als men nog bezwaard is. De vaderen!


1) Dit stukje persschouw was bestemd voor het nummer van verleden week. Bij de post of bij de opening der enveloppe ter drukkerij moet evenwel het kleine knipseltje, dat ik als citaat van Dr Berkouwer had ingesloten, zijn zoek geraakt. DaaroiM kon de drukkerij tot mijn spijt verleden week niet dit stuK opnemen. Ik citeer thans eenigszins vrij uit mijn geheugen, oi verontschuldig hiermee tevens het komen met mosterd in * pauze van den maaltijd.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's