GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zielkunde en Schriftuurlijke gegevens.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zielkunde en Schriftuurlijke gegevens.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In theoretisch opzicht is de vraag hoe wij voor onze zielkunde gegevens uit de Schrift moeten ontvangen en verwerken één van de allermoeilijkste.

Immers, de Schrift geeft ons de bijzondere openbaring Gods en geeft ons daarbij den grondslag voor de kennisse Gods uit al Zijn werken.

Daarom geeft ons de Heilige Schrift ook zekere hoofdlijnen waarmede wij rekening hebben te houden bij de beoefening der wetenschap.

Maar nu is hier toch wel degelijk verschil. Immers, indien de theologische wetenschap spreekt over de verzoening door het bloed van Christus, is de verhouding tegenover de Schrift als grondslag voor onze kennis, een totaal andere dan wanneer de natuurkundige spreekt over de wetten van den val. Zoo gevoelt ook iedereen, dat het een verschil uitmaakt wat betreft de beteekenis der Heilige Schrift als kenbron der waarheid, of wij spreken over de verklaring van het feit dat het lichaam des menschen sterft, dan wel of wij handelen over het wezen van allerlei ziekten, welke den dood van dat lichaam tengevolge hebben.

Dit onderscheid niet in het oog te vatten zou beteekenen, onrecht doen aan de onderscheiden takken van wetenschap. Nu zijn wij ook op het gebied van de zielkunde op een terrein waar de moeilijldieden vele zijn. Zoo licht verwart men ook hier de dingen.

Immers, de Heilige Schrift geeft ons anderzijds, zonder eenigen twijfel, een openbaring omtrent onzen zedelijken staat voor God; ook omtrent onzen oorsprong: Gods schepping; ook omtrent het eigenlijke wezen van den mensch: de mensch is geschapen naar Gods beeld. Voorop staat dus dat de Schrift ons het licht, het volle licht moet geven over al die vragen welke samenhangen met onze verhouding tegenover God, met doel en bestemming van ons leven, met het wezen van den mensch als beelddrager Gods, enz.

Maar daarmede zijn alle vragen niet opgelost. Wel in principe die van religieus-zedelij ken aard.

Maar nog niet die vragen welke liggen op een terrein, dat grenst aan dat van de natuurkennis.

En op dit punt komen wij ook ten opzichte van de Schrift voor een tweede kwestie te staan. De Schrift toch spreekt de taal van het dagelijkschc leven. Zij komt tot ons uit het milieu, dat God gebruikt heeft om Zijn openbaring ons te schenken. Daarom gebruikt de Schrift allerlei specifiek Hebreeuwsche uitdrukkingen om ons Gods waarheid bekend te maken. Maar deze specifiek Hebreeuwsche uitdrukkingen zijn genomen uit de taal van het dagelij ksch leven zooals men die onder Israël sprak. Daarom is het ook dwaas om te spreken van een Bijbelsch wereldbeeld. De Bijbel dringt ons geen enkel wereldbeeld als normatief op. Met de uitdrukking: „Zon sta stil", bedoelt de Bijbel ons allerminst te doen gelooven, dat de zon draait en de aarde stil staat. De Bijbel gebruikt hier de taal van hel leven van eiken dag.

Maar zoo slaat hel ook met al die uitdrukkingen welke in betrelddng gebracht kunnen worden met de vragen der psychologie. Als er staat: „Mijne nieren verlieugen zich zeer in mijn schoot", be^ doelt de Bijbel werkelijk, niet ons te zeggen, dat de nieren de zetel onzer vreugde zijn. Integendeel, hier wordl een uildrukldng gebruikt uit de taal van het dagelijksch leven van een Israëliet.

Al dergelijke uitdrukkingen, waarvan de Bijbel vol is, normatief te stellen, is dan ook in strijd met het wezen van de Schrift zelve en zou ons bovendien op ander gebied voor consequenties stellen, welke niemand, die Gereformeerd is, zou durven aanvaarden.

Uit het gezegde volgt uu, dat wij bij de vragen omtrent hetgeen de Bijbel zegt aangaande de zielkunde, ons er wel voor wachten moeten om ons op een bepaalde uitdrukking te beroepen. Vooral wanneer wij dan die uitdrukking zouden willen verklaren van uit onze Westersche probleemstellingen, zouden wij fout gaan.

Wamieer iemand een onaangename opdracht heeft te vervullen zegt hij dikwijls: „Nou, daar zit ik leelijk mee in mijn maag". Stel eens voor dat iemand dat zoo zou willen opvatten, dat de betrokken persoon werkelijk geloofde dat die opdracht naar zijn maag verhuisd was. Wij zouden in zulk een geval verbaasd zijn, dat die persoon zoo weinig gevoel had voor ons taalgebruik.

Het is hier niet de plaats om uitvoerig uiteen te zetten hoe die uitdrukking: „Ik zit er leelijk mee in mijn maag" is ontstaan. Misschien ligt er een woordspeling in, wijl men denkt aan onverteerbare kost, of wel moet gedacht worden aan een nerveus gevoel in de maagstreek bij het denken aan die opdracht.

Van dergelijke, in het spraakgebruik aanwezige uitdrukkingen, heeft God zich nu ook willen bedienen bjj het te boek stellen van de Schrift. Maag, nieren, ingewanden, hart, binnenste, buik en al dergelijke aanduidingen moeten worden verklaard naar hun zin in het spraakgebruik.

Laat pien deze gedachte los, dan komt men vanzelf tot onmogelijke theorieën.

Dit beteekent natuurlijk niet dat de Schrift ons omtrent psychologische vraagstellingen niets heeft te zeggen.

Immers de Schrift gaat bij haar spreken over den mensch van bepaalde grondgedachten uit, die wel degelijk normatief zijn voor ons en voor onze beschouwingen.

Het is toch een groot verschil of de Bijbel de gedachte: Ik ben blij" vertolkt door de uitdrukking: Mijne nieren verheugen zich in mijn schoot", dan wel of zij zegt: En vreest niet voor degenen die het lichaam dooden, en de ziel niet kunnen dooden, maar vreest veel meer Hem, die beide ziet en lichaam kan verderven in de hel" (Mattheüs 10:28).

Immers, in den laatsten tekst wordt ons met het normatief gezag van de Schrift een waarheid geopenbaai-d omtrent de ziel in verhouding tot het lichaam u.l. deze, dat het lichaam wel kan gedood worden, maar dat de ziel niet kan gedood worden door een mensch, maar dat God beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.

Evenzoo staat het met hetgeen Piaulus schrijft in 1 Cor. 15.

Waimeer wij dus vragen welke zielkunde de Bijbel leert, dan moeten wij zoowel met deze vraagstelling als met het beantwoorden van deze vraag uiterst voorzichtig zijn. Evenmin als wij spreken kunnen over d e natuurkunde van den Bijbel en d e scheikunde van den Bijbel, evenmin kunnen wij spreken over d e zielkunde van den Bijbel.

Maar evengoed als wij kunnen zeggen dat God de grondgedachte van de natuurkunde in Zijn Woord geopenbaard heeft n.l. deze, dat Hij de Schepper en Onderhouder van heel den kosmos is, zoo kunnen wij ook zeggen dat God ons de hoofdlijnen omtrent de kennis van de ziel van den mensch geopenbaard heeft, n.l. deze, dat deze ziel (of deze geest) het andere is dan het lichaam, dat zij met den dood niet sterft en dat zij na den tusschentoestand van den dood tot den jongsten dag waarin zij reeds aanvankelijk' haar oordeel ontving, hetzij ten doode hetzij ten leven, met de wederkomst van Christus met het lichaam vereenigd, gaat naar haar eeuwige plaats.

Dat is tenslotte de hoofdlijn die de Schrift ons laat zien.

Daai-naast zijn dan enkele andere gegevens, als daar zijn: e verschillende beteekenissen waarin het woord „psuchè" wordt gebruikt, waarop wij een vorig maal reeds wezen; het eigenaardig gebruik van het woord pneuma in de Schrift; het speciaal gebruik van het woord „ik" in een pericoop als Rom. 7:14—25 en speciaal in Rom. 7:18 en 22. Nadrukkelijk leert Paulus daar onderscheid tusschen het „ik" en de lichamelijke en geestelijke krachten.

Met deze gegevens uit de Schrift zal elke Gereformeerde zielkunde moeten werken en zij zal deze gegevens ten volle recht moeten doen wedervaren.

Maar, mei deze gegevens kan niet een geheele zielkunde worden opgebouwd; van waarneming, opmerkzaamheid, van oordeel en gevoel, van driftleven en wilsleven slaat heel de Schrift vol; maar nergens geeft zij ons omtrent deze punten een leer. Zij aanvaardt al deze dingen als bestaande, spreekt daarover zooals men daar over in het dagelijksch leven handelt; maar niemand kan, op grond van de Schriftgegevens op deze punten, een leerboek schrijven. Wij hebben daartoe noodig hiet onderzoek van den levenden mensch zelf, waarneming en ervaringskennis, experiment en laboratorium-onderzoek.

Na de groote' vacantie hopen wij met de bespreking van ons onderwerp verder te gaan.

Dan komt verder ook opzettelijk de vraag aan de orde, of de oplossing die wij meenen te moeten voorstaan in strijd komt met de opvatting der vaderen.

. Gelijk men weet werd ergens betoogd, dat de door ons voorgesLane meening zou overeenstemmen met die welke door de kerk tegenover Apqllinaris werd veroordeeld. Een opmerkzame lezer heeft uit hetgeen wij in de laatste maanden schreven reeds kunnen begrijpen, dat deze mee-'ii^ing op een misvatting moet berusten. Wij komen op dit punt evenwel nog terug.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Zielkunde en Schriftuurlijke gegevens.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 juli 1934

De Reformatie | 8 Pagina's