GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

A. W. F. Ideiiburg overleden.

Zooeven bereikte ons het bericht van het sterven van Zijne Excellentie, den oud-gouverneuirgeneraal Idenburg.

Ook voor ons kerkelijk leven had het zijn beteekenis, dat een lid der Gereformeerde Kerken, die zijn belijdenis zich nimmer geschaamd heeft, het hooge ambt met eere bekleeden kon in de koloniën. Het heeft den gestorvene geëerd, dat hij, binnen de perken van grondwet en volksbestand, zijn christen-zijn steeds heeft laten spreken. Het heeft hem' zelfs den eerenaam van „dweper" bezorgd. „De Rotterdammer" sprak ervan, dat dezelfde minister, die Idenburg eens getypeerd had als den „dweper op den troon te Buitenzorg", hem later heeft aangezocht, de functie te blijven vervullen. In al zijn opmerkelijkheid was dit een teeken des tijds, een teeken. ook van zijn wisseling; een bewijs van de kracht, die er in het christelijk belijden, dat zichzelf durft zijn, gelegen is, ook om te'vormen, en te bouwen.

Ik herinner me uit een politiek blad, dat zich aan „sotternij en spotternij" nog al eens een roes dronk — 'twas niet De Telegraaf — een jn klassieke vormen geschreven spotdicht op allerlei politieke personen. Van elk van hen werd een of andere vermakelijkheid gezegd. Bij „Kolinios" echter hield de pen zich in. En van „Idioburgos"

zei de schrijver geeil enkel vroolijk of zijn lezers opvroolijkend ding; de figuur was hem blijkbaar tfl serieus ervoor, te strak.

Kleinigheden; maar ze typeeren, en hebben daarin beteekenis voor de bepaling van onze plaats in het breede menschenleven.

In de laatste jaren trad Idenburg niet vaak meer naar voren; zijn kracht was gebroken. De laatste herinneringen, die ik zelf aan hem heb, dateeren van een zendingsdag, waar hij één der sprekers was; van een zondagmorgen, toen ik, zelf naar de 'kerk gaande, waar ik preeken zou in Den Haag, Idenbvu-g zag wandelen naar de kerk, waar hij zijn plaats had; en van de Afscheidingsherdenking, waar hij temidden van het gereformeerde volk de nationale beteekenis van de daad der eenvoudige gehoorzaamheid door zijn aanwezigheid wist te eer en.

Drie herinneringen — maar ze spreken alle drie dezelfde taal; en de trekking is er in alle drie van denzelfden band.

En aan wie achterblijven wordt de vraag wederom voorgelegd, of zij, elk op eigen plaats, ook zóó consequent als de overledene het in andere functies vroeger gedaan heeft, en ook zoO' vrijmoedig, naar buiten en naar binnen, de belijdenis handhaven, en verkondigen, welke zij eenmaal hebben beleden in de gemeente Gods; de gemeente, die nog altijd de hoogste gemeenschapsvorm hier op aarde is

Plnriformiteit der kerk en epigonisme (nieuwe reeks) XIV.

W© moeten thans nog eens met een enkel woord spreken over bet ontstaan der plurifoomiteitsleer. Of, — om in den stij"! van Dr Kuyper te spreken — over de ontluiking; der pluriformiteits-i d © e.

Men kan bij Dr Kuyper, hier en daar ook bij Dr H. Bavinck, telkens de uitspraak vinden, dat de idee der pluriformiteit ontloken is na de Reformatie. Ik onthoud me hier van het geven van citaten; het lijkt me vrijwel overbodig.

Jiüst voor wie zich afvraagt, of de pluriformiteits-these bij Dr Kuyper tot een heuscbe, en dan nog wel naar de beste periode der Reformatie teruggrijpende leer ontwikkeld is, rijzen hier versoheiden vragen.

Als daar zij'n: de volgende.

a). Is het niet gevaarlijk, ©en „idee" fce aanvaarden, die „onüoteen" is onder den aandrang der FEITEN? Dat de pluriformiteitsleer onder den drang der FEITEN gevormd is, wordt door Dr Kuyper herhaaldelij'k beweerd: d© eenheid was FEITELIJK gebroken — hier in Europa n.I. door de Reformatie — en 'toen kwam men vanzelf op d© ide© der plurifonniteit. Zooi ongeveer construeert Dr Kuyper het.

Nu geven wij dadelijk toe, dat de FEITEN, de loop der geschiedenis, ons herhaaldelijk ©en AANLEIDING- worden kan — ja zelfs: móet — tot nader© bezinning over een vraagstuk'. Meeröialen blij'kt, dat men ©en jaren, soms eeuwen lang vastgehouden theorie, hoe vast ze ook scheen, los moest laten, bij nader onderzoek, en dat dit nader onderzoek dan AANLEIDING gevonden had in d© historisch© ontwikkeling d©r dingen. Inderdaad.

Maar — zoo- vaak dit gebeurt^ moet men voor z^n eigen conscienti© uitmaken, of de feiten soms ook nog wat meer dan AANLEIDING geweest zijn tot het instellen van zulk ©en nad©r onderzoek. Zoodra ze imm©rs MEER-dan-aanleiding geweest zijn, is het verkeerd. De g©schiedenis is wel nor me© rend, maar nooit normatief. We hebben in laatster instantie verantwoording t© doen tegenover de Schrift. Deze moet de GROND­ SLAG zijn, waarop ook onze nadere besohouvsring, onze gecorrigeerde meening rust.

En dit geldt ook van de kerk. Want w© hebben inzake de kerk steeds vs^eer t© bedenken, dat ze GELOOFS-stufc is. Ettelijke malen reeds wezen w© ook in ons blad daarop; we laten 't dus verder rusten. „„Ik geloof" een heilige, algemeene christelijk© kerk." Ik geloof daarvan niet maar een gedeelte, maar het geheel. Ik gelo^O'f daar- „van"(!) niet alleen maar die z.g. „una sancta", die vandaag onzichtbaar gemaakt wordt door haar Verheerlijkers, en morgen zichtbaar gèfantar seerd wordt (als men met ©en „mythe" werken gaat, zooials ©Ik© decadente period© doet), maar ik gelóóf van di© kerk alles. Wat ik van d© kerk te zien krijg, dat kan ik eerst r©cht kennen, als ik m© door d© Sichrift heb laten onderrichten. 1

En daarom hebben we een hartelijten welkomstgroet voor iedereen, die ons komt verzekeren: we hebben, gelet op d© f©it©n, ©en gravamien in te dienen tegen de heerschend© meening. We zeggen tot zoo iemand: kom binnen, en ga praten. Maar, zoodra hij plaats heeft genomen, vragen we dad©lijk: wat zegt d© SCHRIFT van Uw nader© ni©ening ?

Is nu op dit laatst© punt het antwoiord zóó schraal, zóó teleurstellend, zóó onbevredigend, als ons reeds een enkel© maal ten aanzien van Dr Kuyper in dit geding gebleKen is, dan zeggen we, zelfs tot i emand, dien w© zóó hoog weten ' • te eerbiedig©n als Dr A. Kuyper: uw feiteii hebben voor ons geen bewijskracht. W© willen onze stellingen ten aanzien van d© kerk „gelooven"; we willen er' geen enkele van kunnen „bewijizen" voor een ander formn dan dat des geloofs. Wij blijven, ook in onze methode van bewijsvoering, gereformeerd. En al zouden w© op dit punt dezen laatsten volzin ook tegen u moeten keeren, — we zullen ons door den eerbied voor uw levenswerk daarvan niet laten terughouden; want ook gij zijt niet onfeilbaar; oofc gij loopt gevaar, dat de „generaal" üi u den „profeet" verhindert; o'ok gij moet Teerlingen hebben, en géén epigonen. Leerlingen, die u van inconsequenties zuiveren. Geen epigonen, die u maar klakkeloos napraten op de punten, die hun daarvoor in aanmerking lijken te komen.

b) Is voorts het gezichtsveld, dat men bij deze ontluikings-theorie overziet, niet veel te begrensd ? zoo vragen we in de tweede plaats. De pluriformiteit is ontloken na de Reformatie? Maar hoe denkt ge dan over die geweldige kerktwisten, en kerk-scheuren, en kerkpolemieken, die er geweest zijn vóór de Reformatie? Het is een pure fictie, die voor een breed overzicht van heel het veld, der christelijke kerk geen oogenblik stand houden kan, als men zegt: vóór de Reformatie (Luther, Calvijn) droomde men nog van de eenheid der kerk, maar na dien üjd was het niet meer mogelijk, zag men de tweeheid, de gedeeldheid, de pluraliteit, en ontlook de idee der pluriformiteit. Waar blijft men dan met heel de grieksch-katholieke kerk? Waar met die vele secten en kringen, die er vóór de Reformatie geweest zijn? Waar met die ettelijke, die op den bodem geleefd hebben, welke door de Reformatie in geen enkel opzicht aangeraakt is? Men zal tegenwerpen: ja, maar nu praat ge over sècten, w ij hebben het over kerken. Ik antwoord: dat soms heel groote groepen secten heeten konden, kwam juist daarvandaan, dat de groote meerderheid van de pluriformiteit niets weten wilde. Maar overigens: deze onder den secte-naam bekende groepen hadden soms veel en veel meer „kirchenbildende Kraft", dan vele kringen, die men tegenwoordig met geweld kerk, nog wel: ware kerk, óók-ware-kerk, geheeten hebben wil; en ze hadden een bestaansratio, dikwijls, zóó ernstig, dat de reden-tjes, die men heden ten dage voor kerk-formatie nr. zooveel opgeven durft, er eenvoudig kindergebabbel bij zijn; en ze bestreken een gebied, dat, wat de grootte betreft, er wezen mocht.

Ik denk bij deze dingen aan den roomschen Möhler. Die schreef indertijd een beroemd geworden: Symbolik. Hij trachtte daarin, (voornamelijk) uit de Tjelijdenisschriften („symbolen") de verschillende groepen te leeren kennen, die na de Reformatie zich gevormd hadden: roomschen, lutherschen, gereformeerden, wederdoopers, quakers, herrnhutters, swedenborgianen, socinianen, arminianen. Verder ging hij niet. Maar daarmee hield zijn boek eigenlijk op, een symboliek te zijn. Want hij liet de symbolen, die vóór de Reformatie er geweest waren, buiten beschouwing; wat niet te verantwoorden is, voor wie de symboliek wil beoefenen, en de besproken groepen werkelijk grondig wil kennen. En tevens sneed hij heel de oostersche kerk af. Precies even ongemotiveerd nu, als dit bij Möhler is, evenzoo ongemotiveerd lijkt het mij, als Dr Kuyper de Reformatie van zóó geweldige beteekenis ziet, dat hij onder dezen gezichtshoek de kwestie der pluriformiteit behandelt. Hoe klein is ten slotte, binnen den kring van het „chi-istelijke" leven, bet gebied, dat voor het dilemma vóór-oftegen - de - reformatie - van - Luther - of-Calvijn zich heeft zien plaatsen? Een vraag, die juist voor de voorstanders der pluriformiteits-leer haar beteekenis heeft, — meer dan voor mij.

Een derde vraag, die evenzeer anderen, meer dan mij, op het hart wegen moet, is deze: hoe denkt men over de continuïteit met de oude kerkvader-periode? In den laatsten tijd is nog al eens gesproken over de kwestie, inhoeverre de „kerkvaders" — b.v. Augustinus — al of niet onder invloed van het heidendom, van grieksche, neoplatonistische filosofie stonden? Er zijn er, die b.v. Augustinus wel dankbaar waardeeren, voorzoover hij trachtte, uit de Schrift te redeneeren en te argumenteeren, maar die het bezwaar tegen hem inbrengen, dat hij, ook inzake zijn Schriftexegese, zich heeft laten leiden door allerlei heidensche motieven. En nu zijn er, die met betrekking tot andere problemen, tegenover anderen dadelijk klaar staan met het verwijt: indien u zóó over Augustinus en de kerkvaders oordeelt, snijdt u den band met het historische, het klassieke christendom door. Het argument lijkt mij persoonlijk in veel gevallen niet bepaald doorslaggevend; maar dit doet er thans niet toe. Mij interesseert het, dat juist onder de voorstanders der pluriformiteitsgedachte er wel zijn, die inzake andere kwesties dadelijk gereed staan, om met dit argument soms eigen broeders af te doen. En speciaal déze menschen zou ik inzake de pluriformiteitsleer graag aan hun eigen woord willen herinneren. Calvijn heeft men willen annexeeren voor de leer; dat dit, voorzoover Plrof. Hepp daartoe een poging ondernam, niet gelukt is, heb ik ti-achten aan te toonen. Gaat men verder terug iu de geschiedenis, dan zal het bewijs voor de stelling, dat ook de kerkvaders de pluriformiteitsleer steunen, nog veel moeilijker te leveren zijn (we noemden in onze eerste reeks, in verband met de Synopsis, reeds Cyprianus!). Welnu, er zijn onder ons leiders, die de leiding van anderen tegenstaan met een beroep op de continuïteit met de klassieke kerkvaders, en die intusschen inzake de pluriformileitsleer met hand en tand een theorie verdedigen, die met de kerkvaders in geen enkel opzicht te verbinden zal blijken. Tot die menschen zou ik willen zeggen: gij, die anderen oordeelt, wilt gij aan den ernst van uw eigen oordeel ontkomen?

Hoe het zij, — een heusche léér der pluriformiteit vindt menj zoover het d© besproken punten betreft, bij Dr Kuyper niet. En bij zijn leerlingen niet. En bij zijn epigonen niet. Het is een trachten, meer niet. Het is „vlucht-heuvel"theorie, iets anders niet.

I K. S.

Kolonisten of emigranten?

In „Opbouw", „weekblad voor Humanistisch Christendom", staat elke week een „Woord van de Week". Natuurlijk altijd treffend, kernachtig en „stichtelijk". In een der laatste nummers is het een uitspraak van Emit Brunner. Wij laten ze hier letterlijk volgen:

De eerste christelijke eisch is niet de verbinding met den staat, maar het bewaren van een afstand, het inzicht van de christelijke gemeente en der geloovigen afzonderlijk, dat zij vreemdelingen zijn in het geheel vaji deze zondige wereld, welks machtigste gestalte de staat is. Zij zijn zich bewust zoowel van liun tegenstelling tot het wezen van den staat als van hun verbondenheid met den staat. De blijde dankbaarheid voor den staat is alleen christelijk op grond van den afschuw en het leed over het feit, dat er ondanks Gods macht een staat moet zijn. Want als lid van het lichaam van Christus behoort men in wezen tot de nieuwe orde der uit geloof en hoop geboren liefde en slechts als oude rest tot de orde van wet en dwang. Geestdrift voor den staat is een volstrekt lieidensch verschijnsel. Emil Brunner.

Wij citeeren deze woorden, a) om te doen zien, dat behalve op „gereformeerde" congressen ook bij de e t hi s chen, en óók bij de vr ij zinnig e n Brunners beschouwingen ingang vinden; precies wat wij voorspeld hebben; b) om daartegenover te herinneren aan de gereformeerde gedachte. De staat is volgens haar één van de vele organisatievormen van het menschelijk leven. Door Brunner wordt hij hier gezien als een uiting van de „z o n- d i g e" wereld, en dan wel nader als de mac h- t i g s t e „gestalte" daarvan. Die macht is echter, voor wie principieel toetsen wil, een bijzaak, want tenslotte komt het voor de principiëele kwalificatie van een ding er niet op aan, hoe gróóte macht het heeft. M.a.w. in principe past eenzelfde houding tegenover den staat, als tegenover andere levenskringen, andere „gestalten", waarin de wereld optreedt, ons voegt. Tegenover Brunners beschouwing nu stelt het gereformeerde denken deze gedachte, dat een lid van het lichaam van Christus niet behoort tot een nieuwe orde, doch door genade is hersteld in de oude orde. Dat hij dus niet „afstand" moet „nemen" van deze wereld, maar God daarin moet dienen met geheel zijn kracht, en dit groote gebod volbrengen moet, op het e enige terrein, dat hier en nu hem openstaat, dat is deze wereld.

Brunner zegt in zijn Religions-philosophie: onze Polite ia is in den hemel. En dan volgt daar een tirade van dezen inhoud: dat wij dus geen Politeia .'staat van Plato, ot van zijn navolgers) kunnen aanvaarden, omdat zij, volgens Brunner, een illusie is, en evenals de kerkstaat, en de kerkelijk geleide cultuur, een project van bijgeloof is. Zoo spreekt de meester. En de leerlingen — Haitjema en Miskotte — spreken insgelijks. Jammer echter voor Brunner, dat er in Pbilippenzen 3:20, op welken tekst hij blijkbaar zinspeelt, niet staat „politeia", maar „politeuma". Prof. Greijdanus vertaalt dien tekst aldus: „Want de staat waarvan wij burgers zijn is in de hemelen", d.w.z.: „de plaats waar wij ons tehuis, ons burgerrecht hebben, is van nature of oorspronkelijk, vgl. 2:6, in de hemelen, omhoog, zoodat wij ook zoeken en bedenken moeten, wat boven is, niet wat op aarde is, d.w.z. niet aangenaamheid en aanzien onder de menschen, maar Go des e er e, de gemeenschap met Christus, hoe wij Hem zullen behagen en Hem dienen". Maar dan: Hem dienen hier in dit leven, o.m. óók in den staat, de cultuur, de kerk, het gezin, eiken levenskring.

M.a.w., wij zijn niet, om het met een bekend modewoord uit te druliken, emigranten, die in een land' zijn, waar wij eigenlijk geen enkelen dag thuishooren, maar wij zijn kolonisten. Wij weten, dal onze regeering in een ver gelegen plaats resideert (hier boven); vandaar krijgen wij de bevelen. Maar in déze wereld van vandaag zijn wij vandaag op onze plaats. En wij mogen niet eens er uit weg. En wij .mogen geen „afstand" er van „nemen".

Wie over het verschil van „emigranten" en

„kolonisten" een kwartier lang nadenkt, ziet op, dit punt de gereformeerde lijn zicii scherp afteekenen tegen de lijn van Brunner. En hij is weer gewaarschuwd.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 maart 1935

De Reformatie | 8 Pagina's